Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sjeng (onder ps. Sjesco Orenz) (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sjeng (onder ps. Sjesco Orenz)
Afbeelding van Sjeng (onder ps. Sjesco Orenz)Toon afbeelding van titelpagina van Sjeng (onder ps. Sjesco Orenz)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.94 MB)

ebook (4.54 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

Harry Lips



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sjeng (onder ps. Sjesco Orenz)

(1946)–Bèr Hollewijn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

[4]

't Voorjaar heeft met onweerstaanbare levenskracht de winter in zijn schulp teruggedrongen. In de natuur hangt 'n groene schijn over bossen en velden. 't Belooft 'n schone Pasen te worden.

Sjeng en de Rooie duwen 'n handkar 't straatje uit en zetten koers naar 't Bassin, waar ze de meubelen, die ze aan 't verhuizen zijn, drie hoog naar boven sjouwen. Ze hebben 'n nieuwe woning gekregen; twee mansardkamers onder de pannen. De kamers liggen aan 'n bakbeest van 'n zolder, waar negen gezinnen gebruik van moeten maken.

't Is 'n hele vooruitgang. Eerst woonde er 'n coureur, 'n collega van Sjeng, met z'n vrouw en zes kinderen. Die is naar Saint Lambert vertrokken, omdat daar in de glasindustrie meer te verdienen valt.

Meer heeft de kamers geschrobd en bereddert nu, waar 't meubilair moet komen te staan. In de ene kamer zullen ze gaan huizen, terwijl Sjeng in de andere gaat slapen. Hij heeft zich 'n houten bak met vier poten in elkaar geslagen, om 't idee te hebben, ook in een bed te liggen.

Sjeng en de Rooie, die direct bereid is geweest om te helpen, hebben Anneke in de zedeleer overgedragen. Ze ligt nu vol belangstelling naar 't inrichten van de kamer te kijken.

't Ergste is achter de rug.

't Is me anders 'n wintert je geweest.

Eerst de terugkomst van Lowie. Twee maanden na z'n verdwijning kwam ie op 'n avond doodgemoedereerd de kamer in. Schuw, met neergeslagen ogen, ging hij op 'n stoel zitten en gaf geen antwoord op Meer haar gevraag, waar ie gezeten had.

[pagina 60]
[p. 60]

‘Jongen, je hebt ons veel verdriet aangedaan. En wat zie je er uit. Kom hier en eet wat’, nodigde Meer hem uit, maar hij wilde niet.

‘Waar is Sjeng?’ vroeg hij gemeen.

‘Die komt vanavond om tien uur van de sjiech. Hij werkt weer op de blazerij.’

'n Binnensmonds gemompel was 't enige antwoord geweest. En hij was zo blijven zitten, ondanks het aandringen van Meer om te eten, of tenminste te zeggen, wat er aan mankeerde.

Toen Sjeng thuis kwam, was Lowie ineens levend geworden. Springlevend. Als 'n getergde tijger sprong ie op en greep Sjeng onverhoeds bij z'n keel. Met bevend lichaam en van woede fonkelende ogen trachtte hij hem tegen de muur te duwen.

‘Verrekkeling, ik......’

Met al z'n kracht was Sjeng niet in staat, om zich van z'n broer te ontdoen. En toen ie 'm eindelijk tegen de grond had, wrong de trappende en wringende gifschijter zich weer los en begon het gevecht opnieuw. Lowie greep de petroleumlamp en gooide ze met 'n zwaai in gruzelementen tegen de muur, zodat 't pikdonker werd. Meer liep, om hulp roepend, de deur uit en Anneke kroop gillend onder de dekens.

Tastend en met de grootste krachtsinspanning trachtte Sjeng Lowie in bedwang te houden, want hij had kennelijk het plan om de hele rim-ram door elkaar te gooien.

Binnen de vijf minuten was de kamer vol mensen geweest. Ook Bertus was erbij en die hielp Sjeng, blij iets te kunnen doen, om weer in de gunst te komen. 't Moet tot z'n eer gezegd, dat ie, sedert hij z'n belofte aan Meer deed, niet meer gezopen had. Maar de laatste tijd is 't weer hetzelfde liedje als vroeger. Dora dient bij 'n familie. Die wil met haar vader niets meer te maken hebben.

‘Ik moet 'n flink wijf hebben’, zegt Bertus, ‘anders zuip ik me de hel in’.

Ook Madam Huiskens was op de kamer en toen Lowie

[pagina 61]
[p. 61]

akelig met z'n ogen begon te rollen, zodat alleen 't wit nog te zien was, stuurde ze 'n meisje om den dokter te halen.

Toen deze kwam, commandeerde hij, Lowie direct naar 't gekkenhuis te brengen.

Drie mannen hadden alle moeite gehad om hem in de wagen te krijgen en alhoewel 't reeds elf uur in de avond was, stonden groepen nieuwsgierigen in 't straatje fluisterend toe te zien.

Bij 't licht van 't petroleumlampje, dat anders op 't portaal hing, zaten ze nadien in de kamer, ten prooi aan de grootste ellende. Bertus zat bij hen en fantaseerde de veronderstelling, dat Lowie uit 'n gesticht was ontsnapt en 'n gevaarlijke krankzinnige zou zijn. Later bleek echter, dat hij in de haven van Rotterdam had gezworven, waar ie geprobeerd had de kost te verdienen. 't Stond vast, dat Lowie niet normaal was en in z'n troebele geest Sjeng als z'n doodsvijand beschouwde.

 

Meer is 'n oud mensje geworden. Één keer is Sjeng met haar meegegaan toen ze Lowie ging bezoeken. Nauwelijks had z'n broer hem echter gezien, of de gek kreeg weer een van z'n woede-aanvallen. De zusters hadden heel wat moeite gehad om hem in de kuip onder 't spanlaken te krijgen. Sedertdien is Sjeng niet meer naar 't gekkenhuis geweest.

Hij werkt van vóór Kerstmis weer op de blazerij. In 't begin vielen de sjiechten niet mee. Vooral 's nachts had ie veel last van slaap. Maar dat wende al gauw en nu weet ie niet meer beter. Hij verdient zestien gulden vijf en twintig per kèsjem en met de ondersteuning, die ze stiekum krygen, kunnen ze juist rondkomen.

Daarbij is 't op de glasblazerij heel wat beter geworden. De jongens moeten twaalf jaar oud zijn om te mogen werken. Dat komt door een Wet, die de heren in Holland gemaakt hebben. Eerst werd deze nog wel ontdoken, doch nu komt 't nog slechts sporadisch voor, dat 'n jongen ergens aan de slag komt. De kinderen

[pagina 62]
[p. 62]

gaan nu meestal naar school bij de Broeders en de Zusters, die 'n zegen voor de stad betekenen. Ze hebben het niet gemakkelijk, want het hele onderwijs moet met bijeengesjacherde middelen op gang gehouden worden.

Er is veel verbeterd. Ook aan de installaties in de blazerij. 't Glasslijpen gebeurt nu ‘nat’, in tegenstelling met vroeger, toen het ‘droog’ geschiedde, en de slijpers, door het inademen van het fijne, droge glasstuifsel, meestal voor hun tijd aan de beruchte slijpersziekte’ stierven. Ook bij de pottemennekes is 't nu niet meer zo erg.

Meester Beenen heeft goed voor hen gezorgd. Na hun gesprek 't vorig jaar waren binnen 'n week de pofrekeningen afbetaald, zonder dat ze te weten zijn gekomen, wie 't gedaan heeft. En Anneke krijgt sedertdien elke dag 'n liter melk, zonder dat er iemand naar geld kraait.

En nu hun nieuwe woning; twee kamers nog wel. 't Belooft werkelijk 'n schone Pasen te worden.

Sjeng is ook lid van de congregatie geworden. Meester Beenen zit in de bestuursraad. Ze gaan er altijd samen naar toe en praten dan over van alles en nog wat.

 

‘Nu nog één vrachtje, dan zijn we er’, zegt Sjeng, onderwijl ie zich in de handen spuwt.

‘Kom, dan maken we 't af’, dringt de Rooie aan.

Ze duwen de lege kar voor zich uit en dragen thuis 't laatste restje van de huisraad naar beneden.

Madam Huiskens heeft van achter 't venster met 'n gloeiend kwaad gezicht de verhuizing gevolgd. Zij gunt Meer deze vooruitgang niet. Nu ze ziet, dat 't de laatste vracht is, die Sjeng en de Rooie opladen, wil ze toch nog even afscheid nemen.

Venijnig lief roept ze van boven uit 't venster Sjeng z'n naam en als deze naar boven kijkt, gooit ze vliegensvlug 'n volle pispot over hem leeg.

Sjeng is om te barsten. Boven klinkt 'n schaterlach en slaat 't venster dicht.

[pagina 63]
[p. 63]

Nog even gaat 't op 'n kier open en snerpt de stem van Madam Huiskens:

‘Je stinkt zoals je bent, rotmieter’.

Met giftige passen en 'n stel verwensingen uitend, gaat Sjeng door 't gangetje en loopt naar hun nieuwe huis, waar ie zich op de zolder omkleedt. Meer tracht hem te kalmeren, maar Sjeng gaat 't bij de politie aangeven, verzekert ie spinnijdig.

De Rooie is intussen op z'n eentje met de kar gearriveerd en roept aan de trap om hem te komen helpen. In enkele minuten staat hun hele hebben en houden op de zolder en is 't nog slechts een kwestie van afwerken. Voordat Sjeng de sjiech van 10 uur ingaat zijn ze op orde.

Meer zit moe in haar zedeleer en vraagt aan Sjeng om thuis te blijven. Daar wil hij echter niet van horen. Hij zou zich dan ziek moeten melden en voelt er niets voor om de ziekenkas te besallemanderen. Dat doen ze toch al genoeg.

 

In de Paasweek krijgen ze bezoek van 'n nieuwe kapelaan. Hij vertelt hun, dat de ‘lange’ 't vorig jaar tot rector van 't weeshuis is benoemd. In verband met Pasen komt hij Anneke nu biechten voor de Paas-Communie.

De kapelaan doet erg deftig. Meer is helemaal niet op haar gemak en probeert 't bezoek zo vlug mogelijk af te werken. Als Anneke gebiecht wordt, gaat ze in 't kamertje bij den slapenden Sjeng zitten. Na afloop klopt de kapelaan op de deur. Sjeng wordt er wakker door en als hij van Meer hoort, dat er 'n kapelaan thuis is, staat ie op, schiet z'n broek aan en gaat hem begroeten.

Z'n verschijning schijnt den kapelaan niet zo erg te bevallen. Sjeng heeft zwartomrande ogen. Dat hebben alle blazers. Z'n haren zitten verward en 't hemd dat ie draagt heeft er al 5 dagen opzitten. 't Is smoezelig en vuil.

‘Dag mijnheer kapelaan.’

[pagina 64]
[p. 64]

‘Dag......’

‘Ik heet Sjeng.’

‘Oh......’

‘Krijgt Anneke de Communie thuis gebracht?’

‘Ja, aanstaande Zaterdag.’

‘Dat is goed. Meer zal 't hier wel mooi in orde maken, hè Meer.’

‘Ja’, zegt Meer.

‘Werk je op de fabriek?’ vraagt de kapelaan.

‘In de glasblazerij, ja.’

‘O, dat is goed werk hè?’

‘Ik mag niet klagen. Verdienden we maar wat meer.’ ‘Ho, ho, ik geloof toch, dat ze daar genoeg verdienen. Niemand heeft 't zo goed als de blazers.’

Zo, noemt de kapelaan dat goed.

Als hij Sjeng z'n verwonderd gezicht ziet, laat ie er verwijtend op volgen:

‘Wanneer de mensen niet zoveel dronken, konden ze ook beter leven. Deze kwaal is de grondschuld van alle armoe. Weet je wel, dat er in deze stad 400 café's, 22 distilleerderijen en 28 bierbrouwerijen zijn. 't Drankmisbruik gaat alle perken te buiten.’

Sjeng heeft hier niets op terug, want de kapelaan heeft gelijk. 't Drankmisbruik is schrikbarend. Vóór elke sjiech staan in de omliggende café's tafels vol drupkes klaar en er zijn maar weinig mannen, die er niet 'n paar afslikken. Na de sjiech is 't hetzelfde liedje, om nog van het gewone drinken in de vrije tijd niet te spreken. In de tingeltangels, waar de opgroeiende jeugd de avonden doorbrengt, kun je in het bier zwemmen. De distilleerders en bierbrouwers varen er goed bij. Dat zijn dan ook heren met hoge boorden aan. Eigenlijk drijven ze 'n zelfde zaakje als de fabriekseigenaars, want ze profiteren van de zwakte der arbeiders. En zijn de omstandigheden, waarin de mensen leven, niet mede oorzaak van 't drankmisbruik, met alle gevolgen van dien.

Sjeng voelt dat zo, maar kan 't niet onder woorden brengen. Daarom zegt ie eenvoudig:

[pagina 65]
[p. 65]


illustratie

[pagina 66]
[p. 66]

‘Ik zuip niet en toch hebben we armoe.’

Meer springt hem bij en vertelt, dat ze haar leven lang heeft moeten meewerken om 't hoofd boven water te kunnen houden.

‘Nooit, mijnheer kapelaan hebben we iets anders dan armoe gekend, ondanks dat we ons best gedaan hebben, om fatsoenlijk voor de dag te komen en eenieder het zijne te geven. M'n jongen werkt nu elf uur dag en nacht, voor één gulden vijf en twintig. Ik geeft 't U te doen, om hiervan rond te komen, vooral nu alles duurder wordt. De lange kapelaan begreep dat beter. Die deed zich op voor den werkman.’

‘Uitzonderingen bevestigen de regel’, antwoordt de kapelaan met een glad gebaar. ‘Maar u kunt van de werkgevers niet verlangen, dat ze hun arbeiders drinktoeslag geven. Ze betalen voor het werk dat ze presteren, méér kunnen ze niet doen’.

‘Zij doen 't zich anders maar lekker’, smaalt Sjeng, die zich de scheldpartijen van Poemel in den hoed herinnert. En hij zegt 't den oude na; ‘Ze kreperen in 't geld, terwijl wij op 'n mesthoop liggen te verrekken’. ‘Ho, ho’, berispt de kapelaan hem geërgerd, ‘zijn dat nu woorden’.

Ook Meer is ontstemd over Sjeng z'n uitval, maar hij blijft koppig.

‘Zo is 't’, zegt ie, ‘als de arbeiders staken, kunnen de heren op hun nagels gaan zitten bijten. Ze hebben ons nodig en toch misbruiken ze ons’.

De kapelaan is over Sjeng z'n opvattingen niet te spreken. ‘Dat is geen taal’, zegt ie en neemt afscheid, zonder verder commentaar te leveren.

Aan de zoldertrap draait hij zich nog eens om:

‘Ge houdt toch uw Pasen?’

‘Natuurlijk’, zegt Sjeng.

Meer vergezelt den kapelaan tot beneden aan de trap. Als ze terugkomt, is Sjeng weer in z'n bed gekropen. Die is haar te slim af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken