Logo DBNL
De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1 (1976)

De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1

(1976)–P.C. Hooft–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Eerste deel


Vorige Volgende

76 Edele moghende, Eerentfeste, Hoochgeleerde, welwijse zeer voorsienighe Heeren Mijne Heeren de Gecommitteerde Raeden van de Staeten van Hollandt ende Westvrieslandt.

1 Edele etc.,

 

2 Uwer Ed.Mogh. missive vanden xvjen Octob. is, overmits mijn 3 reise naerden Haeghe op den xixen daer aen, mij niet voor den 4 xxixen door de pachters overgelevert. Volghens de welcke ick4 5 terstondt heb afgeveirdicht aenden Heere Maerschalck vander5 6 Eem Rijsenburch om den molenaer van Eemmenesse rechtelijck6 7 afgevoirdert te hebben wat voor bujrlieden van Laeren ende 8 Blaricom t'sijner molen geweest sijn op den iiijen Oct. wanneer de 9 pachters met haere assistenten des avonts soo raeuwelijck sijn 10 gehandelt gewarden als wt de Requeste ende bijgaende stucken is10 11 blijckende. Maer blijve tot noch toe onbeantwoordt: hoewel de 12 voorseide Heere Maerschalck sijnes debvoirs niet en is in gebreecke12 13 soo ick verstae: dan schijnen de gerechten vande plaetse den13 14 voorseiden molenaer ongaeren te sullen condemneren om de 15 personen te melden die de neeringe van t maelen wt Hollandt in15 16 Sticht brengen. Door geene der andre weghen van mij onderstaen16 17 soo voor als naer Uwer Ed. Mogh. schrijven en is mij mogelijck 18 geweest de minste lucht te scheppen van de geene die 't gewelt18 19 ende insolentie tot Hujsen moghen hebben aengerecht ter plaetse19 20 daer de pachter van 't sout des nachts bij sijnen collecteur ter20 21 herberghe was: nochte eenighe sekerheit op te doen van 't geene 22 ontrent Laeren met pernicieuser exempel bestaen is. Ende souden22 23 UEd.Mogh. dit niet seer vreemdt vinden als haer ten vollen bekent 24 waere de corruptie van meest de gemeente van Goeijlandt die om24 25 den anderen over allerleij delicten ende boven al in deze materie, 26 te verschoonen, onder dexel van trouwicheit naulijx eenige perfidie26 27 oft mejneedicheit en ontsien. Jae de schouten selve vande plaetsen27 28 en sijn met alle dreigementen niet wijder gecreghen als om te28 29 sweeren dat sij oock wt het gerucht niet d'alderminste suspicie op 30 ijemandt van haer buirlieden weten te leggen. Eintlijck nochtans 31 heb ick seker notabel hujsman door eenighe hoop ende goede31 32 chiere sub fide silentij als beducht voor sijn lijf, oock geenen raedt32 33 wetende om rechtelijck bewijs, hier toe gebracht dat hij mij bekent 34 heeft gemaeckt eenighe persoonen die van 't gerucht onder de 35 handt constantelijck beticht worden den waeghen van welcke de35 36 pachters beschaedicht zijn gement ende geconvoijeert te hebben36

37 jae sommighe aldaer op merckelijcke plaetse des lichaems gewondt,37 38 ende al hejmelijck gecureert te wesen, bij eenich Chirurgien van 39 bujten. Meerder bescheids, oft middel om goede informatien te 40 beleggen tot laste der suspecten, en kan ick niet wel te gemoete40 41 sien: nocht oock veel dienst der gemeener saecke, met deselve tot41 42 Naerden in hechtenisse ofte in recht te trecken: alwaer ick wt 43 ondervinding geen rekening maken kan dat schepenen haer tot43 44 sempel examen souden condemneren. Doch maeck mij sterck wel44 45 t'ontdecken wat van der saecke zij, indien UEd.Mogh. goedt45 46 vinden mij te lasten om de suspecte op dese voorseide openinge46 47 aen te tasten ende afgesondert vanden anderen inden Haeghe te47 48 brengen, behoudens, gelijck ick wel reverentelijck versoecke bij desen 49 mijn goedt recht ende actie tegens de vervoerde, over dit faict als gevallen49 50 in desen bedrijve. Waer wt (oft al schoon de gevangenen onschuldich50 51 bevonden wierden) wenich versuims (mijns oordeels) ende wel51 52 groot ontsich mocht volghen tot dienst vanden Lande. Sulx sal52 53 verwachten Uwer Ed.Mogh. naerder ordre ende bevel, dezelve 54 Hiermede

55 Edele etc. naer mijn ootmoedighe gebiedenissen, ende wensche 56 van gelucksalighe regeringe, in schut ende scherm des alderhooch- 57 sten bevelende. Vanden Hujse te Mujden, den ixen Novemb. a 58 1614.

59 Uwer Ed.Mogh.

60 Onderdaenste Dienaer

61 P C Hóóft.

 

Pachters van de belastingen der grafelijkheid zijn bij Laren en te Huizen door onbekend gebleven personen mishandeld. Zij hebben een rekest bij de Staten van Holland of hun Gecommitteerde Raden ingediend; laatstgenoemden hebben Hooft aangespoord, de daders te achterhalen. Hij doet verslag van de zowel voor als na deze aansporing door hem gedane pogingen, wijst op de schuldige gezagsontrouw van de Gooilanders die elkaar altijd tegenover het gerecht dekken, en verzoekt verlof om enkele hem gemelde personen ondanks de zwakke gronden van verdenking naar het Hof van Holland te mogen opzenden.


Vorige Volgende