Gedichten. Deel 1

[p. 3]

Op Thersites.¹⁾

Joffrouw Instructa alleen naer u Thersites winscht

Dat wijst haer wesen wt (sey yemant om te mallen)

Ho sey Thersites hoo, ho dat sijn vande minst,

Bij t' geen dat ander doen is dit al niet met allen⁴⁾

Dido wiens liefde brengt soo menich in getreur

Clopt mij wel op mijn rug, dan wilt het niet verkallen⁶⁾

Wat dunckt u hout ghij dat voor een gemeen faveur?⁷⁾

1) Op Thersites. Volgens hs. A. Thersites, een dom, onbeschaamd en mismaakt mensch, dus geheeten naar den Griek van dien naam in het leger voor Troje.

4) niet met allen, niemendal, niets.

6) verkallen, vertellen.

7) gemeen, gewoonweinig beteekenend.

Op de selve.

Thersites heel viercant van leden en van zeden

Een kinkel van natuer een plattert in sijn gat⁹⁾

Een mal brooddroncken kalf, verkeert, vervreemt van reden¹⁰⁾

Die niet weet oft hij leeft, oft leven heeft gehadt¹¹⁾

Verweet op sijn manier den heren van sijn stadt.

9) plattert in sijn gat, plat, onbeschaafd mensch.

10) verkeert, afgedwaald, vervreemd.

11) verweet, berispte.

Op Thersites.

Thersites wilt u niet soo diep ter see begeven
Want Dido is u te braef, haer vader daer beneven¹⁴⁾

Was borgermeester hier. Hó, sey Thersites dom,

Mijn vader waert geweest was hij te lijf gebleven,¹⁶⁾

Want hij ginck inde kerck al met de sackgiens om.

14) braef, aanzienlijk, edel; daer beneven, daarenboven.

16) te lijf, in het leven.