Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1
Afbeelding van Gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (5.96 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeurs

Pieter Leendertz Wz.

F.A. Stoett



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1

(1899)–P.C. Hooft–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Een luttel tijts moet jck u besicheit ontprachen]Ga naar voetnoot+

 
Een luttel tijts moet jck u besicheit ontprachen,Ga naar voetnoot1)
 
Clarissimo Signor, die bersten soudt van lachenGa naar voetnoot2)
 
Om 's werelts sotternij, soo ghij ter selver tijt
 
Niet om haer schelmerij weer samencroopt van spijt.
5[regelnummer]
Des Sondaechs, nae dat ghij waert Saterdaechs vertrocken
 
Gebeurden t' Amsterdam vrij splendid' ongelocken,
 
Een vratigh' oly-brandt ontstack op 't hoerenpadtGa naar voetnoot7)
 
En slockten met een tooch vyf huisen in sijn gat.Ga naar voetnoot8)
 
Van wegen d' arme luy, moet dese schae mij moeyen,
10[regelnummer]
Sij voelen vocht en coud; maer vijf gevangen coyenGa naar voetnoot10)
 
Heeft 't ongenadich vuyr met huit met hayr gecnaechtGa naar voetnoot11)
 
En haer verlies wort slechs, haer smarte niet beclaecht:
 
Sij balckten op de stal met hoofden opgeheven,
 
Laet branden dat niet voelt en berrecht eerst ons leven.
15[regelnummer]
Denckt dat van onse caes en boter comt het gelt
 
Wt Spagnien, dat Jan gat aen u maetrosen teltGa naar voetnoot16)
 
In cluiten quaet fatsoen, waer mee ghij houdt u landen,Ga naar voetnoot17)
 
Hij tot sijn eigen aers geeft u een gard in handen.
 
De koeyen riepen dit (ach ontrouw waerd haer wraeck)
20[regelnummer]
In boerephrasis, al wast in haer moeders spraeck;Ga naar voetnoot20)
 
De boeren sijn daerin oock niet soo nieuwe clerkenGa naar voetnoot21)
 
Of sij en conden, wat haer mening was, wel merken.
 
Vergeefs; geen nat en was ten besten voor haer pijn
 
Geen hant vuil waters, (alhoewel het haer sou sijn
25[regelnummer]
Soo soet geweest, als mij de vaert van Pieter Joosten)
 
Dan Lethe de' helsche stroom, daer mochten s' haer mee troosten.Ga naar voetnoot26)
 
Hoe quam het (vraechdij) bij? Ick gis dat wt de gloedt
 
'T meewaerige geslacht der menschen, geldt en goedt
 
Als, dat de meeste smart had in den brandt te lijen,
[pagina 57]
[p. 57]
30[regelnummer]
Met heter ijver dan de beesten socht te vrijen.Ga naar voetnoot30)
 
Int eerst wert mij geseit, den brandt had aengetast
 
De buiten-heil'ge wech; waerom ick hoopten vastGa naar voetnoot32)
 
Datter cruidtickers met een meulen opgeblasenGa naar voetnoot33)Ga naar voetnoot33)
 
Souden van Timons huis nu niet alleen de glasen
35[regelnummer]
Doen knacken hebben, met het broossche pannendack,
 
Maer huis hof goedt verbrandt tot asschen, sonder tack
 
Van boom, jae sonder tulp of geele croock te spaeren,
 
Om datjer recht waert daechs te vooren wtgevaeren:Ga naar voetnoot38)
 
Dat jck had mogen doch van uwentwegen staen,
40[regelnummer]
Gelijck de knecht die wt de meulen was gegaen
 
Tot aen de poort wanneer de slach begon tot snoecken;Ga naar voetnoot41)
 
Van uwentwegen niet, van wegen uwe boecken
 
Al vloochdij selver op; het is nu de manier
 
Dat watmen selve niet en voelt dat doet geen sier:Ga naar voetnoot44)
45[regelnummer]
Des aventuirt u niet op hoop dat vriendt of magenGa naar voetnoot45)
 
U sullen, sneuvelt ghij, van harten wat beclagen.
 
Ghij denckt dat jck niet deuch, en dat ick Timon haet:
 
Ick deuch; jck doe; die schae wenscht' ick hem om geen quaet,Ga naar voetnoot48)
 
Maer om mijn eigen lust, en t' hart met vreucht te spoelen,
50[regelnummer]
Waerin ick, (beurdent) sou soo veel geneuchten voelen
 
Als t Pecus legens, met haer man en dochters vlugGa naar voetnoot51)
 
Dicht in een someravondt op de logen-brug.Ga naar voetnoot52)
 
Of ist onredelijck dat ick om mijn vermaken
 
Wensch dat een ander grijns die van de schae moet smaken?Ga naar voetnoot54)
55[regelnummer]
Ick meen jae; 't vollick neen; en t is ['t] gevoelen dus
 
Van joncker Loes, die 't weet door sijn toecomend jus,Ga naar voetnoot56)
 
Behangen met de key, als Coppen met de schollen,Ga naar voetnoot57)
 
Een tuirluir als de man van Swaentje Dirrick Dollen.Ga naar voetnoot58)
 
Den sakermentschen wl bij solennelen eedtGa naar voetnoot59)
60[regelnummer]
Verclaerden wat hij was; sijn neus op kricken reed.Ga naar voetnoot60)
 
Hij slingert hier noch al bij straet, en ick vermoeden
 
Dat Baudius zijn neus al had geroockt voort bloeden,Ga naar voetnoot62)
 
En dwong sijn Almacht die (gelijck als ghij de puts)Ga naar voetnoot63)
 
Te draegen op sijn knie, daer hijse met sijn muts,
65[regelnummer]
Soo dickwils als hij groet, wel louter soude beucken,
 
Dat sij niet hoflijck weer sal nae Medea jeucken,Ga naar voetnoot66)
 
Voor hij en can te deech Syntaxis op sijn duim,
 
'k Weet niet veel meer; en spaer wat voor een ander luim.
[pagina 58]
[p. 58]
 
Clarissimo Signor, jck woud dat al de grillen
70[regelnummer]
Die d'jckers achter toe oyt reden door de billen,Ga naar voetnoot70)
 
Heen en weer, op en neer, gelijck als in een hoet
 
Of alchymistebrein fantast, quicksilver doet,
 
U voeren in u pen, en daerin wilden blijven,
 
Soo lang als wij hier niet en cregen van u schrijven:
75[regelnummer]
Of sijn die niet genoech om u te porren, 'k wensch
 
Er al de parten bij van Mayken Appelpents
 
En datse door malkaer krieuwlende soo krioelen,
 
Dat ghij schrijfdijs' niet wt daer van meucht buickpijn voelen.
 
Hier sal mij een pedant seggen, d' allegorijGa naar voetnoot79)
80[regelnummer]
Die ghij hier maeckt van pen tot buick comt niet veel bij,Ga naar voetnoot80)
 
Wae! die metaphores vervolgen al te mager,Ga naar voetnoot81)
 
T' is een nieuwe figuer van Dirrick Dollen swager;
 
Of joncker Loes, die woud dat hij (als t les begon)
 
Om geen pedant te sijn, sijn A, B, C niet con.
85[regelnummer]
Ghij segt jck heb geen stof, hier is niet nieus te quickenGa naar voetnoot85)
 
Maer t' Amsterdam: schrijft ghy. Dat con ick licht beschicken,
 
Want op de middeldam gemoetmen t' elckens hierGa naar voetnoot87)
 
Een nieuwe lombard, zeerover of banckrottier.
 
Ick soud Fereres, en den lombard in den Hage,Ga naar voetnoot89)
90[regelnummer]
Of altijt hem, die vast is, raden dat hij clageGa naar voetnoot90)
 
Van circumventij, als dat hem was toegeseitGa naar voetnoot91)
 
De banck, mits hij voldeed des lants gerechticheit,Ga naar voetnoot92)
 
En niemant meer int lant van mannen ofte vrouwen
 
Als een in elcke stadt soud tafel mogen houwen.Ga naar voetnoot94)
95[regelnummer]
Nu hebben Claes en Hil sijn nering ondergaen,Ga naar voetnoot95)Ga naar voetnoot95)
 
Met heimelijcke banck sijn tafel fraud gedaen,
 
Tot dat hem gefailleert de schoudt is comen halen,
 
Soo moet d' onnosele t gelach altijt betalen.Ga naar voetnoot98)
 
Nieuwe manieren oock, wanneer men gelt wt doet,Ga naar voetnoot99)
100[regelnummer]
Van vragen heeftmen hier; niet of de man is goet,
 
Gelijck als in u tijt al plach gevraecht te warden,
 
Maer, of hij 't onse ses maenden wel wt sal harden,
 
Tot wij ons interest en som invordren knap,Ga naar voetnoot103)
 
En t breken sijns credijts druip op een anders kap.Ga naar voetnoot104)
105[regelnummer]
Al souden cloeckelijck wij hem credijt verstrecken
 
Tot hij van andre kreech het geen wij innetrecken.Ga naar voetnoot106)
 
Zeeroven was wel eer gruwlijcke sond, en schand,
 
Om een vrijbuiter soud Godt plagen t gansche land,
 
De galch was schier te goedt voor sulleke rabauwen,Ga naar voetnoot109)
110[regelnummer]
Een siel had Lucifer drye dagen aen te kauwen,
[pagina 59]
[p. 59]
 
Eer hijse slockten op, en cackten in het vier,
 
Maer alle daech wat nieuws, nu wort het de manier;
 
Al hadmen door contrackt met d'icker voorgenomenGa naar voetnoot113)
 
Dat hij haer sachjes bill, sij sullen dickwils comen;Ga naar voetnoot114)
115[regelnummer]
En t geene dat sijn muil aen t stuck verliesen sal,
 
Dat wil hem dubbelt in weer comen aen 't getal.
 
'T Lant voor te staen is recht alsmen t verstandt gaet slijpen.Ga naar voetnoot117)
 
Ay, doen sijt om slants nut? of doen sijt om het grijpen?
 
Wonmen maer ses percent, en dat het overschot
120[regelnummer]
Besijen 's borgers kist verviel tot s' lants genot,
 
Met wat geschreeu sou dan cooman Braetvarken tieren?Ga naar voetnoot121)
 
Het staet den Princen vrij geensins particulieren.Ga naar voetnoot122)
 
 
 
Hier crijt een brabbelaer, ontbeijt, ontbeijt, ick hoors,Ga naar voetnoot123)
 
Een botten hoycaes scheert de geck met ons mayoors.Ga naar voetnoot124)Ga naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Den spotter is sijn lust ons 't vuilste te verwijten.
 
Ick ben aldus gemaeckt, men moet mij dus verslijten.
 
Siet ick ben heel goet lachs; als u conscientij vlijtGa naar voetnoot127)
 
Haer selven, dat ick sie, soo schicklijck nae 't proffijt,Ga naar voetnoot128)
 
'T is mij niet mogelijck mijn ginneken te staken,Ga naar voetnoot129)
130[regelnummer]
Ick loof, Heraclitus soudt ghij aent lachen maken,
 
Wiert hem het guichelspel van u gemoet bekent,Ga naar voetnoot131)
 
Was wt de ployen slechs sijn aensicht niet verwent,
 
En al bestorven in grimaces van het huilen.Ga naar voetnoot133)
 
Altijt, tien tegen een, raeckt' hij aen 't mesemuilen.Ga naar voetnoot134)
135[regelnummer]
Maer quam Democritus die loech noch alderharst.
 
Dan wordij quaet? O lacht om ons weer dat ghij barst.Ga naar voetnoot136)
 
Ik heb in school geploecht dat het mijn meester deerde,
 
Moy gelt gecost al eer ick dus veel dichten leerde,
 
Vresende plack en gard, begrauwt een heelen dach,
140[regelnummer]
Tis seker niet te veel dat jck 'er wat voor lach.
 
Soo goet dat ick t pampier verquis met dese dingen,
 
Als, 't orber een factoor met valsche rekeningen.Ga naar voetnoot142)
 
En sooment lachen om quae mallicheit verbiedt,Ga naar voetnoot143)
 
Adieu dan Amsterdam ick deugher langer niet.
145[regelnummer]
Want liegen can ick niet, een preker cloeck int keffen,
 
Die mijn gemoedt misprijst, en can ick niet verheffen,
 
Soo ras een fielt maer roept Calvinus en Nassouw,
 
En can jck niet verbreên dat jcker veel van houw,Ga naar voetnoot148)
 
Kerckbancken broên, noch van predestinatij praten;Ga naar voetnoot149)
150[regelnummer]
En willen sij mij niet maken, sij mogent laten.Ga naar voetnoot150)
[pagina 60]
[p. 60]
 
Steelt een sijn meesters sijd; jck kan niet seggen stout,Ga naar voetnoot151)
 
T verscheelt van dieverij, het goedt was hem vertrouwt:
 
Mij dunckt veel eer dat, die vertrouwet goedt bestelen
 
Sijn waert een bast te meer hadden sij maer twee keelen.Ga naar voetnoot154)
155[regelnummer]
Cooptmen de waechknecht om, dat hij doe valsch belij,Ga naar voetnoot155)
 
Om 't voordeel aan een luttel ponden specerij,
 
Diemen hem looch'nen doet, jck weet het niet te kallen,Ga naar voetnoot157)
 
Dat ellick voor hem self moet sien, Godt voor ons allen:
 
Vervalscht men waeren; datmen sien moet wat men cóópt;
160[regelnummer]
En ander guiterij die op den handel loopt.Ga naar voetnoot160)
 
Vreesdemen gallich in, noch helle nae dit leven,
 
Waerom en soudmen al sijn broeders niet vergeven,
 
Daer onkost van een blanck u weeld' en schat bereijt?Ga naar voetnoot163)
 
Ick heb de slach noch niet van sulcke gauwicheit.
 
 
165[regelnummer]
Hier barst mijn lach weer wt: een guit die in tien jaeren
 
Noyt capitael en had, corts achterwt gevarenGa naar voetnoot166)
 
Soo rasch hij van accoort het jaewoort had ontfaen,
 
Nu mach jck morgen wel (vraechd' hij) te preken gaen?
 
Gelijck vergiffenis door biechte wert vercregen,
170[regelnummer]
Was dees een dief, en weer een ouderling daer tegen.
 
Beij hout de schand van Godts gemeente doch secreet.Ga naar voetnoot171)
 
De man heeft maer de schand: jck segge dat ick weet,
 
Ghij fielen dickwils segt, van mijn en lyên met eeren,
 
Het geen ghij niet gelooft en minder cunt beweren;
175[regelnummer]
Dan ick sett u altsaem, maeckt ghij 't mij wat te veel,Ga naar voetnoot175)
 
Met naem en toenaem wel eens goecoop op een seel,Ga naar voetnoot176)
 
Met al de kaexsters góóns ('t sal met een schrijven doorgaen)Ga naar voetnoot177)
 
Die 'r roepen, jae wel wat mach hij hem laten voorstaen?
 
(Wanneer een eerlijck quant bij rijcker dochter praet)
180[regelnummer]
Wil hij daer vrijen? wat verrijst ons hier doch? laet
 
Hoer of zeerovers soon daer vrijen met veel duiten;
 
De zoon en steelt niet, dat de vaer won met vrijbuiten,
 
Hij erftet; en al roofd' hij 't? is dat langer schandt,
 
De vorsten doent, en veel de rijxste van het landt.
185[regelnummer]
Ontbeit hoe -Ga naar voetnoot185)

voetnoot+
Een luttel tijts. Volgens hs. G.
voetnoot1)
besicheit, aandacht; ontprachen, afbedelen, vriendelijk verzoeken.
voetnoot2)
Clarissimo Signor, wellicht Pieter Jansz. Hooft, die toen ook te Leiden studeerde.
voetnoot7)
oly-brandt, brand in een olieslagerij; ontstack, brak uit; hoerenpadt, pad buiten de stad tusschen de Reguliers- en Heiligewegspoort, omtrent waar nu de Spiegelstraat is.
voetnoot8)
tooch, teug.
voetnoot10)
coyen, koeien.
voetnoot11)
gecnaecht, verteerd.
voetnoot16)
Jan gat, de Spanjaard. Het geld door den handel, ook met de Spanjaarden verdiend, stelde de Nederlanders in staat den oorlog tegen Spanje vol te houden.
voetnoot17)
in cluiten quaet fatsoen, in geldstukken van slecht maaksel, in lichte munt.
voetnoot20)
boerephrasis, boerentaal, onverstaanbare taal.
voetnoot21)
nieuwe clercken, onbedreven leerlingen.
voetnoot26)
Lethe, de rivier der onderwereld, waaruit de schimmen dronken, om al het verledene te vergeten.
voetnoot30)
vrijen, bevrijden, redden.
voetnoot32)
de buiten-heil'ge wech, tegenwoordig de Leidsche straat.
voetnoot33)
cruidtickers, buskruit-duivels.
voetnoot33)
met een meulen opgeblasen, met een (kruit)molen in de lucht gevlogen.
voetnoot38)
recht, juist, precies.
voetnoot41)
slach, de kruitontploffing; snoecken?
voetnoot44)
sier, zeer,
voetnoot45)
aventuirt, waagt,
voetnoot48)
jck doe, ja zeker.
voetnoot51)
Pecus legens, klappeien, babbelaarsters.
voetnoot52)
dicht, verdicht?
voetnoot54)
grijns, een leelijk gezicht zette.
voetnoot56)
jus, recht.
voetnoot57)
de key, de kei was in de 17de eeuw het zinnebeeld der dwaasheid. In de 16de was bekend: Hy compt altoes achter nae, als Copken mit die Schullen (Campen, bl. 110), d.i. hij komt met mosterd na den maaltijd.
voetnoot58)
tuirluir, doordraaier, lanterfant.
voetnoot59)
sakermentschen, vervloekte; solennelen eedt, plechtige eed.
voetnoot60)
sijn neus op kricken reed, met zijn neus was het kwalijk gesteld.
voetnoot62)
Baudius (1561-1613) sedert 1603 hoogleeraar in de geschiedenis en de rechtsgeleerdheid te Leiden, bekend door zijne losheid van zeden en het onmatig gebruik van wijn.
voetnoot63)
Almacht, vgl. zijne hoogheid, zijne majesteit; puts, een minder kiesch toevoegsel voor aan de broek, en waarin het mannelijk lid gedragen werd.
voetnoot66)
Medea?; jeucken nae, verlangen naar.
voetnoot70)
jckers, duivels, booze geesten.
voetnoot79)
pedant, schoolmeester; allegorij, vergelijking.
voetnoot80)
comt niet veel bij, gaat niet erg op.
voetnoot81)
metaphores, overdracht; te mager, te nauwkeurig, te scherp.
voetnoot85)
niet nieus te quicken, niets nieuws te vertellen.
voetnoot87)
middeldam, Vijgendam.
voetnoot89)
Fereres, beleen-bankhouder te Leiden.
voetnoot90)
altijt, stellig, zeker, tenminste; die vast is, die octrooi heeft.
voetnoot91)
circumventij, onderkruiping, bedrog; als dat, dat.
voetnoot92)
des lants gerechticheit, waarop het land recht heeft, wat het land toekomt.
voetnoot94)
tafel, bank van leening.
voetnoot95)
Claes en Hil, Jan en alleman.
voetnoot95)
ondergaen, onderkropen.
voetnoot98)
d'onnosele, de onschuldige.
voetnoot99)
wt doet, uitzet.
voetnoot103)
som, kapitaal; knap, vlug, behendig,
voetnoot104)
druip op een anders kap, een ander tot zijn nadeel ondervinde.
voetnoot106)
innetrecken, hebben in te vorderen.
voetnoot109)
rabauwen, schelmen, schurken.
voetnoot113)
al hadmen - voorgenomen, al had men bedongen.
voetnoot114)
bill, kastijde, sla.
voetnoot117)
voor te staen, helpen, 's lands belangen te bevorderen.
voetnoot121)
cooman, koopman. Ook in den Warenar, vs. 423 komt Sieur Braetvarcken voor, een schimpnaam voor de rijke, zich vetmestende (brabantsche) kooplieden.
voetnoot122)
Princen vorsten.
voetnoot123)
ontbeijt, wacht, houd op.
voetnoot124)
hoycaes, scheldnaam van den Hollander. Het is een brabantsche koopman, een ‘brabbelaer,’ dien de dichter hier laat spreken.
voetnoot124)
mayoors, voorname personen.
voetnoot127)
vlijt, voegt, buigt.
voetnoot128)
dat, naar.
voetnoot129)
ginneken, hoonend lachen.
voetnoot131)
guichelspel, bedrog, veinzerij.
voetnoot133)
grimaces, gelaatsvertrekkingen.
voetnoot134)
altijt, zeker, stellig,
voetnoot136)
dan, maar, doch.
voetnoot142)
't orber, het bestede, gebruike.
voetnoot143)
quae mallicheit, malle gebreken.
voetnoot148)
verbreên, bekend maken, aan alle kanten vertellen.
voetnoot149)
kerckbancken broên, veel in de kerk zitten; een schijnheilige, een pilaarbijter zijn (?)
voetnoot150)
niet maken, niets maken, geen ambt geven.
voetnoot151)
sijd, zijde; jck kan niet zeggen stout, ik durf niet zeggen, ik ben niet van oordeel.
voetnoot154)
bast, strop.
voetnoot155)
belij, verklaring.
voetnoot157)
jck weet het niet te kallen, ik zou niet zeggen.
voetnoot160)
die op den handel loopt, die in den handel voorkomt.
voetnoot163)
een blanck, zes duiten (3¼ cent), waarvoor vergift genoeg te koop is.
voetnoot166)
corts, onlangs; achterwt gevaren, bankroet gegaan,
voetnoot171)
bey, houd op.
voetnoot175)
te veel, te bont.
voetnoot176)
goecoop, gemakkelijk, zonder veel moeite; seel, lijst.
voetnoot177)
kaexsters goons, gemelijke klappeien.
voetnoot185)
ontbeit hoe. Het overige ontbreekt. Voor de verklaring van dit op vele plaatsen duistere gedicht zie men nog den Navorscher XV, bl. 268-272; en 364.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken