Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1
Afbeelding van Gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (5.96 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeurs

Pieter Leendertz Wz.

F.A. Stoett



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1

(1899)–P.C. Hooft–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 298]
[p. 298]

't Loot van den diamant des heeren Huighens,
Genaemt Laura Latroni,

Laura tot den Roover.

 
't Zy u, verwoede nijdt, oft dulle boosheidt jaeght,Ga naar voetnoot+
 
Ghy die het waerdt gebeent, mijns trouwen minnaers plaegt,
 
En pooght al 't overschot, onmenschlijk te verstróóyen,
 
Om zyne beeltenis, op aerdtrijk uyt te róóyen,
5[regelnummer]
Hoe woelt ghy te vergeefs, o booswight al te snoodt?
 
Hoe schiet uw arbeydt mis, en loopt zich zelven doodt?
 
Vernielen moest ghy eerst, all' d' onvergeetle daeghenGa naar voetnoot7)
 
Van een' drievouwdigh' eeuw, die van zyn lof ghewaeghen.
 
Ghy moest der wereldt eerst zyn' liefde maken quijt,
10[regelnummer]
En blussen Lauraes naem, zoo ver de Zonne rijdt.
 
Hoe zeer ghy mooght verhardt in wrevle wreedtheidt wezen,
 
't Sweet brak u uyt, te bergh, uw borstligh' hairen rezen
 
Door 't gruwen voor u zelf. Nochtans, nae dat ik acht,
 
Wanneer het hailigh hair verscheen in uw gedacht:
15[regelnummer]
Het hailigh hair, dat blaên van mynen naeme drukken,Ga naar voetnoot15)
 
Die, geen zoo laet een dagh, nocht zelf Juppijn zal rukken
 
Van het naemhaftigh hoofdt, wiens overvliênde geest,Ga naar voetnoot17)
 
Al medeburgher van de starren is geweest,
 
Eer hy het graf verstiet, dat ghy nu komt verstooten:
20[regelnummer]
Te weeten, dit geraemt van schenkels en van kooten.
 
Uw dulheidt doet zyn' zin. Hy zelf had, voor onnut,
 
Dit afgesleten kleedt, gewilligh uytgeschudt.
 
Wat mooght ghy doodtlijk gift, op eenen man uytbraken,
 
Die, met drie woorden, zich onsterflijk weet te maken.
25[regelnummer]
Bestrijder van een schim, wat waent ghy, met die smaedt,
 
Een wondt te delven, die tot in den hemel gaet?
[pagina 299]
[p. 299]
 
Dien hondt en was aen geen verlies van graf gheleghen.Ga naar voetnoot27)
 
Zoud' myn Diogenes dan min daer moghen teghen?Ga naar voetnoot28)
 
Hoe woelt ghy te vergeefs, o booswight? weirlijk quaedtGa naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Stort op des doenders kruin, en treft geen hemelzaedt.Ga naar voetnoot30)
 
Jae, tot uw' meerder spijt, op my, die inghetooghen
 
Ter zaelghe zalen ben, en heeft het geen vermoghen.Ga naar voetnoot32)
 
Die armen, ik beken 't, gevlochten met de mijn',
 
Vaek, om elkanders hals, eertijds, geslingert zijn.
35[regelnummer]
Mijn klimop noemd' ik die, myn' boeyen. In 't vergaêren,
 
Was 't dikwijls konst te raên, wiens d' een' oft d' andre waren.
 
Die rechterhandt, ik ken 't, had met de mijn', gemaektGa naar voetnoot37)
 
Een huwlijk; waer' het, door het Noodlot, niet gestaekt:
 
Die rechterhandt, die al haers meesters brandt beschreven,Ga naar voetnoot39)
40[regelnummer]
En, daer, ghetuighenis zoo breedt, heeft af gegeven.
 
Maer 's levens korte droom vervloogh met alles. Oók
 
Op mijn minwaerdighst, was ik zelve niet dan róók.Ga naar voetnoot42)
 
Maer heilghe liefd, met brandt tot d' eeuwghe liefd ontstekenGa naar voetnoot43)
 
Vlamt op een vlam, die 't aen geen voedsel kan ontbreken.
45[regelnummer]
Het graf van mijn' Poëet verwoest ghy heel. Ik zie 't.
 
Maer stroopt het mijn vry meê. Hier kreun ik my des niet.
 
Dat rottigh overschot van twee verliefde lijkken
 
Verteere voort, waer 't wil. Ik geef het keur van slijkken,Ga naar voetnoot48)
 
O beenen, die wel eer, u eerlijk queet, in 't bedt,Ga naar voetnoot49)
50[regelnummer]
Arm, die mijn' poeslen arm, zoo dikwijls hebt ontredt,Ga naar voetnoot50)
 
Ghy komt my niet te staê. De glans, en 't heerlijk blakenGa naar voetnoot51)
 
Mijns liefs omvaêmt my staegh, met een volmaekt vermaken.
 
Petrarcha, dien ik hier geniet vernoeght en bly,
 
Is fraeyer ongelijk; niet heeft 'er d' eerste, by.Ga naar voetnoot54)
55[regelnummer]
Quam, met dat broosch gewaedt, ons, yemandt weder dossen,
 
Verwerpen zoude wy 't, en als een' ballast lossen.
 
Ons van elkandren af te scheuren, was het wit
 
Der felle doodt. Maer uyt haer' gissing gink haer dit;
 
Mits dat het leven, 't welk haer kraghten ons benaemen,Ga naar voetnoot59)
60[regelnummer]
Herbooren door 't geloof ons eeuwlijk holp te zaemen.
 
Gaet heenen, krijsman, nu; verdwaelt vry, in uw lof,Ga naar voetnoot61)
 
Moordt een' gestorven man, en rooft een handt vol stof.
 
't Gebeente dat ghy schaekt, uyt onderaerdsche kuypen,
 
Zal thans niet zyn als as, en door uw' vingers druypen.Ga naar voetnoot64)
65[regelnummer]
De drooghe buyt zal deur, en met een wufte vlucht,Ga naar voetnoot65)
 
Gaen stuyven over 't zandt, gaen swieren door de lucht.
 
De Zephirs zoet van aêm, de zuyder doodshooftblaezer,Ga naar voetnoot67)
[pagina 300]
[p. 300]
 
Beleefder veel dan ghy, o zinnelooze raezer,
 
Die zullen 't dierbaer stof, in plaets van zoo te woên,
70[regelnummer]
Den laesten dienst van dus een' eerlijk' uytvaert doen.
 
De geene, dien de nijdt, de wereldt wil verbieden,
 
Zich strekken zal alom, door landen ende lieden.
 
Een hoek Ovid', een hoek Virgil lijkberging gaf.Ga naar voetnoot73)
 
't Gansch aerdtrijk is van doen tot een' Petrarchaes graf.Ga naar voetnoot74)
voetnoot+
't Zy u, verwoede nijdt. Volgens de uitgaaf der gedichten van 1636. - Omtrent het onderwerp van dit gedicht zegt Hooft, Brieven II, bl. 119, het volgende: ‘Die edele geest in zijnen tijdt ontsteken met verbolghenheit, tegens de snoode ongeregeltheden van Rome, is daer over ujtgevaren, het scheldende voor een onbeschaemde hoere, ende roepende 't hemelsch vier om op haere perrujke te reghenen, en noemd' het een godloos Babiloniën. Een versufte monik krijght onlanx de poppen in 't hooft, ende eenen waenheilighen yver om dit ouwde leedt te wreken: rukt met een deel dronke boeren nae zijn graf toe, ende werpt het het onderste boven, verspreyende 't gebeente, ende den rechter arm daer af scheurende.’ Thomas Martinelli was de naam van den Dominicaan, die dit heldenstuk bedreef. Het Latijnsche gedicht van Huygens hierop, Laura Latroni, vindt men in de Momenta desultoria, 18; zie Worp II, bl. 219. Hij zond het 8 Octob. 1630 aan Hooft. Deze schrijft aan Baak (Brieven II, bl. 122) den 17en der zelfde maand, dat hij het mogelijk ‘in 't Hollandsch pak steken zal.’ Reeds den 20en was het gereed en werd het Huygens toegezonden met eenen brief, waarin o.a. het volgende gezegd wordt: ‘Doch ben, door de toverwoorden van U Ed. schrijven, zoo verre beswooren, dat my vervoordert heb een Hollandsch loodt nae U Ed. Latijnschen diamant te smeden, dat, behalven zijn doofheit, noch veele kladden heeft, die de zujverheit van den zelven leelijk belieghen.’ -
voetnoot7)
onvergeetle daeghen, niet vergetende dagen; lat. memores.
voetnoot15)
blaên van mynen naeme, lauwerbladen, een lauwerkrans.
voetnoot17)
naemhaftigh, beroemd.
voetnoot27)
dien hondt, den cynischen wijsgeer Diogenes.
voetnoot28)
myn Diogenes, Petrarca.
voetnoot29)
weirlijk, wereldsch.
voetnoot30)
stort op des doenders kruin, komt neer op het hoofd van hem die het bedrijft.
voetnoot32)
ter zaelghe zalen, ten hemel.
voetnoot37)
ken 't, beken het.
voetnoot39)
brandt, liefde.
voetnoot42)
op mijn minwaerdighst, toen ik het meest waardig was bemind te worden.
voetnoot43)
ontsteken, ontstoken.
voetnoot48)
ik geef het keur van slijkken, ik geef het de keuze, het is mij hetzelfde in welk slijk het verder vertere.
voetnoot49)
beenen, beenderen (lat. ossa) van den arm; eerlijk, eervol.
voetnoot50)
ontredt dient hier ter vertaling van revincta en zal dan omslingerd, omvaamd (vs. 52) moeten beteekenen. Huygens heeft: brachia turgidulis saepe revincta meis.
voetnoot51)
ghy komt my niet te staê, u heb ik niet noodig.
voetnoot54)
fraeyer ongelijk, veel fraaier; niet heeft 'er d' eerste by, de eerste, Petrarca zooals hij was op aarde, kon er niet bij halen.
voetnoot59)
mits dat, omdat.
voetnoot61)
verdwaelt vry, in uw lof, dwaalt vrij in de wijze, waarop gij lof meent in te oogsten.
voetnoot64)
thans, weldra.
voetnoot65)
zal deur, zal doorgaan, wegvliegen; wufte, dartele.
voetnoot67)
doodshooftblaezer, Auster, de zuidenwind.
voetnoot73)
Ovidius stierf te Tomi in Moesië, Virgilius te Brindisium.
voetnoot74)
van doen, noodig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken