Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Van Philadelphe ende van den LXXII interpreteers.
Cap. LXX.

1Na Ptolomeus Sother regneerde in Egipten Philadelphus. Dese 2was harde eernstich in studeren ende begeerde ende myndeGa naar voetnoot2. 3boven alle dinc boeken. Ende hy hadde enen, geheten Demetrum, 4gheordineert ende gheset, dat hy sijnre boeke waer name. 5Op een tijt doe hy desen Demetrium vraghede om tghetal vanGa naar voetnoot5. 6sinen boeken, so antwoerde hy hem, datter waren ghereetGa naar voetnoot6. 7XXM ende datter cortelic noch wesen souden dusent bereet.Ga naar voetnoot7. 8Ende hy seide totten coninc, dattet hem geseit wair, dattie 9Joden hadden een wit, die hem Got selve mitten monde gaf, 10ende mit sinen vingheren screef. Ende hy seide, datmen 11dairom zeer sculdich waer te pinen, datmense in Griexker talen

[pagina 163]
[p. 163]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

12Ga naar margenoot+ gecrighen mochte, ende datmense hebben mochte in sconincs 13heymeliken yeesten. Ende hy seide, dat dit wair Gods wet,Ga naar voetnoot13. 14dattie philosophe heiten zena, dat beduut: levende. Ende om dat 15hy tonen woude voirden coninc hoe heilich dat dese wet 16ware, so seide hy, dat nyemant en soude dese wet mogen 17interpreteren ofte beduden dan die Gode dienden. Want doese 18een Ptolomeus woude interpreteren ende scriven in sijn historiën,Ga naar voetnoot18. 19die hy screef, so wart hy XXX daghe uuten sinne; ende 20om dese selve zake so wart Theodectus blynt. Mer als sijsGa naar voetnoot20. 21berouwe hadden, so genasen sy. Ende hy riet den coninc, dat 22hy scriven soude totten prince van den papen in Jherusalem, 23dat hy te hem zeynde Joden, die wel Hebreusch ende Griex 24consten, so voel datter ghenoech ware om Gods wet te interpreteren 25in Griexe, ende dat hy hem die wet zeinden soude. 26Ende om dattet die prince vanden papen te eer doen soude, 27so mickede hy ginder hem te zeynden mitten brieven. Te deserGa naar voetnoot27. 28tijt was by den coninc een, geheten Aristerius, die lange tijtGa naar voetnoot28. 29ontfermenisse hadde ghehadt opter Joden cativicheit, ende dat 30hy nu occusoen sach die Joden te verlossene, so seide hy:

[pagina 164]
[p. 164]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

31‘Heer coninc, hoe selstu moghen ghecrighen, dat du zoecs 32ende so menich Jode binnen dinen lande in so zwaren dienste 33is? Dairom telivereerse alle ende den prince van den papen en 34sal geen dinc bet ghenoeghen. Ende al seg ic dit, du en selste 35niet wanen, dat ic der Joden maech bin. Mer ic weet, dattet 36dijn profijt wesen sal, op dattu eer doeste Gode, die alle dinc 37gemaect heeft.’ Ende die coninc telivereerde vanden Joden CMGa naar voetnoot37. 38ende XXM, ende hy gaf haren heeren over elken Jode C ende 39XX dragmen silvers. Ende doe die coninc zeide, dat dit groet 40was, so seide Aristerius: ‘Het is groet, mer enen myldenGa naar voetnoot40. 41coninc en ist niet te grote’. Doe screef die coninc Eleazar, den 42prince vanden papen, aldus: ‘Ic hebbe dijn lude, die onder 43ons waren, telivereert, om dat ic hope, dattet Gode bequaem 44is, ende ic hebber zulke gemaect ridders ende andere, die ic 45ghetrouwe gevonden hebbe, heb ic mit my in mijn pallaes genomen. 46Mer uwe wet soudic gheern hebben in mynen boeken; 47dairom saltu harde wel doen, op dattu ons zeyndes manne 48vanden ouders, die onder ons sellen moghen interpreteren endeGa naar voetnoot48. 49beduden wel ende volcomelic, ende ons also die wet laten. Ende 50ic hebbe overgheseynt hondert talente zilvers om offerhande

[pagina 165]
[p. 165]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

51dairmede te doen. Ende ic hebbe versceyden vijftich talenteGa naar voetnoot51. 52gouts, om vate dairaf te maken ende preciose steene sonder 53ghetal nader meesters begeerte, die twerc maken sellen. Ontbiede 54du ons wattu hieraf doen selste, dat wy liefste horen.’ 55Doe zende Eleazarus den coninc, dat hy yesch ende screef hem 56Ga naar margenoot+ aldus weder: ‘Om die wet te interpreteeren, die du eysches, 57seynde ic dy manne vanden ouders, van elke geslachte ses, die 58de wet brengen. Mer dijnrc goedertierenheit ende gherechticheit 59sal toebehocren dattuse (my) weder te ons zeynden selste.’ DitGa naar voetnoot59. 60waren die LXX interpreteres. Mer al wasser LXXII, nader 61scrifturen zede, die dicwile een cleyn getal, dat boven een 62somme coempt, swighet, so heten sy die LXX interpreteres. 63Ende doe sy ten coninc comen waren, so ontfinc hyse vriendelic. 64Mer nochtan en quamen sy voir den coninc niet voir 65opten vijften dach. Want optien dach was een groete feeste van 66eenen zeghe, die sijn vorders optien dach ghehadt hadden. 67Ende optien dach ontfinc hy dese LXX, omdat hy hem voir alle 68die princen eer doen woude. Ende na dien dat sy ontfangen waren, 69so bleven sy alle XII dage mitten coninc. Ende hy vraghedeGa naar voetnoot69.

[pagina 166]
[p. 166]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

70hem, dat hy in sijn herte gemict hadde, ende sonderlinge van 71tween dingen, omme Got te bekennen, ende om sijn rijck te 72regeren; so disputeerden sy volmaecteliker mit hem, datmenGa naar voetnoot72. 73mer énen Got aenbeden soude, ende dat gheen creature Got 74ware. Ende om deser zaken wil, so wair dat in hare interpretacie 75yet stont vander drievoldicheit, dairaf zweghen sy, of sy 76toeghent in figuren uut, om dattet niet schynen en soude, datGa naar voetnoot76. 77sy leerden drie Gode aen te beden; oic so wair dat sy interpreteerden 78van den Gods zoen, dat hy mensche werden soude, 79also Ysayas voirseide, dat ons een kynt geboren werde soude, 80ende hy des kynts ses namen bescreef aldus: ‘Ende sinen nameaant. 81sal heten: Wonderlic, Raetghever, Got sterc, Vader der toecomender 82werrelt, ende Prince des vreden’, voir dese namenGa naar voetnoot82. 83screven sy ‘Engel des groets raets’ om dat nyemant dunckenGa naar voetnoot83. 84en soude, dat sy gescreven hadden, dat een mensche Got ware. 85Doe toenden sy den coninc die rolle die sy ghebracht hadden, 86ende den coninc en conste niet verwonderen ghenoech vanderGa naar voetnoot86.

[pagina 167]
[p. 167]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

87dunheit des abortijfs ende die vergaderinge, dair sy te gader 88ghevoecht waren so suptylic, datmens mitten oghen(e) niet en 89mochte gheware werden, ende dat die guldene letteren so leselic 90waren int wit vander rollen. Ende men leydse in des conincx 91huys neven een scoen lavoer, dat dair stont te ontcommereaant.Ga naar voetnoot91. 92vanden oerbare. Ende men gaf elken een een camere ende dat 93hem oirbairlic ende tamelic dochte te haren wercke van te interpreteren. 94Ende des morgens vroe quamen sy uut om den coninc 95goet te wenschen ende lange lijf. Noch is costume in Grieken, 96Ga naar margenoot+ dat die lude des morgens als sy op ghestaen sijn, so sien sy ten 97hemelwaert ende segghen of roepen: ‘Policronitudo basilios’,Ga naar voetnoot97. 98dat beduut: ‘Lange tijt moet die coninc leven!’ Dan dwoghen hem 99dese LXX ten lavore na die ghewoente vanden Joden, ende 100dairna gingen sy interpreteren totter noenen, ende dairna gingen 101sy eten ende rusten, ende sy voldaden al haer werck in LXXII 102dagen. Hierby wanen enige, dat sy doe niet meer interpreteerden 103sonder Moyses vijf boeken, ende dat sy dan tot Jherusalemwart 104voeren. Mer dairna quamen enighe van hen luden ten 105coninc ende interpreteerden hem den zouter, ende die propheten. 106Augustijn seit dat het by miraculen dus ghesciede, dat hare alreGa naar voetnoot106.

[pagina 168]
[p. 168]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

107interpretacie, doemense deen tegens die ander las, dat sy alleens 108waren ende niet en scheelden. Ende aldus mochtet oic wel by 109miraculen ghevallen hebben, dat sy binnen LXXII dagen mitter 110wet den Souter ende die Propheten interpreteerden. Mer JeronimusGa naar voetnoot110. 111seit, dat sy opten saterdach alle te gader leiden, dat sy 112binnen den ses dagen gheïnterpreteert hadden, ende maecten 113van allen een. Ende hy seit, dat dit niet te verwonderen en is, 114omdat Esdras die wet vermaecte, die hy naemaels corrigeerdeGa naar voetnoot114. 115na die oude boeke, die de Samaritane noch hadden. Als twere 116voldaen was, so vergaderde Demetrius, die des conincx boeken 117verwaerde(n), alle die Joden die waren in Alexandriën, ende int 118lant dair omtrent, die best gheleert waren. Ende men las voir 119hem alle dier LXX interpretaciën, ende sy presense alle. Ende 120dairna droechmense den coninc voir ende men lasse voir hem.Ga naar voetnoot120. 121Ende doe die interpreteres yeschen van den coninc, dat hyse 122confirmeren soude, dat sy ghedurich bliven mosten, so belovede 123hy hem dat te doen, op dat syse so volcomelicken corrigeerden, 124datment niet dwingen en mochte te brekene, dat eens 125ghevonnyst ware. Ende hy zeyndese weder te Jherusalemwart 126mit groeten ghiften. Ende hy zeynde Eleazar, den biscop, ghiften.Ga naar voetnoot126.

[pagina 169]
[p. 169]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

127Ende hy zende inden tempel al sonder die vate een gulden 128tafele, dair so goede steen an stonden, datmense niet volprisen 129en mochte. Dese tafele was een halve cubitus dicke, nochtantGa naar voetnoot129. 130was twerc costeliker dat die stene ende dat gout.Ga naar voetnoot130.

voetnoot2.
Hist. Scol. VI (Incidentia): qui aquas Claudias, alias calidas induxit.
voetnoot5.
cf. Rijmbijbel vs. 18513.
voetnoot6.
Hist. Scol.: Ariminum et Beneventum. - Cap. LXX. cf. Rijmbijbel vs. 18517; Sp. Hist. IV. XI-XIII.
voetnoot7.
Men zal moeten lezen: ende datter cortelic wesen souden L dusent bercet, naar de lezing van de Hist. Scol. VII: ‘sed paulo post tempore usque ad L millia posse pervenire dixit.’
[tekstkritische noot]12. H. crighen; B.E.F.H. in des. 13. G.H. heymelike; B.E.F. geesten; B.E.F.H. dit was; F.H. Goods wette. 14. B. dien die; E. die den; F. dien den; G. dat die; H. die die; B.E.H. philosophen; F.H. hieten; G. heete; B.F.H. bediet; F. om (ontbr.). 15. B.E.F.H. toghen; F. voir de; G. voir den coninc (ontbr.) die; B. dat dese wet niement en soude moghen geniterpreteren. 16. H. soude moghen dese wet. 17. G. inpetreren; B. bedieden sonder; E.F. sonder die; E.H. Want dese wet (ontbr. H.) woude een gheheten (H. hiet); B. doese woude een Ptol. woude. 18. G. inpetrereren; G. in sijnre; B. sine. 19 B.E.F. screve. 20. F. dese dese; E. Theodertus; H. wort Theodettus. 21. B.E.F.H. hadden, dat sijs begonnen hadden. 22. F.H. princen. 23. B. sonde; F. hem hem seynden; Joden (ontbr.). 24. H. conden; dattet; B.F. waren om; H. om (ontbr.); F.H. Goods; F. interpetreren. 25. F.H. hem (ontbr.); B. dat hi die wet hem; B. souden. 26. B.H. dat dit; F. dat; E. ende omdat die; H. souden. 27. B.E.F. micte hi hem ghinder; G. dochte; H. micte hi Demetrium daer te senden; B.E.F.H. letteren; E. tot deser. 28. H. was een; een (ontbr); B. gheheten (ontbr.); E.F. Acristerius. 29. E. ontfarmen; G. had gehat; E. keytivicheyt; B.E.H. ende omdat. 30. H. nu een sake sach den; E. om die; E. sprac hi.
margenoot+
fo. 83c.
voetnoot13.
yeesten. Hist. Scol.: in archiviis (l. archivis) regalibus.
voetnoot18.
Ptolomeus, d.i. Theopompus (Hist. Scol. VII); cf. Rijmbijbel, vs. 18536; Sp. Hist. IV. XI. 33.
voetnoot20.
Theodectus, di. Theotectus (Hist. Scol. VII); Rijmbijbel en Sp. Hist. als boven.
voetnoot27.
ginder. l. ghiften. Hist. Scol. VII: Quod ut impetraret, munera cum epistolis mittenda censuit.
voetnoot28.
Aristerius di. Aristaeus (Hist. Scol.).
[tekstkritische noot]31. G. mogestu ghecrighen; H. soutstu vercrighen; B.E.F. dattu; G.H. dattu soecste. 32. B. hoe menich; B. lande (ontbr.). 33. E. te livereertse; H. delyveteerse alle want den princen; F. ende die. 34. B. neghene dinc; E.F. en gheen; F. dinc (ontbr.); G. bat; H. en sel; H. ende (ontbr.); B.F. sels; G. salste; H. selte. 35. B. dat het. 36. B. sijn sal; E. op dattu Gode dienste: H. dattu Gode eer doetste; B. does. 37. H. relyvereerde; E.F.H. hondert dusent Joden. 38. E.F.H. ende .... elken Jode (ontbr.). 39. E.F.H. dragme sulvers. 40. E. Et is; F. milde. 41. B.E.F.H. groot; F. die screef; E.F.H. den coninc; E. aldus Elyaserre. 42. F. princen; B.F. ic heb; G.H. die lude; E. volc. 43. H. telivereert di; B.E.-H. hope; B.E. dat dit. 44. B.E. heb selcke; E. hebbe; H. heb; G.H. ander. 45. B.F. vonden; B. heb; H. hebbe (ontbr.). 46. E.H. soude ic gaerne; B.G. mine. 47. B. Daeromme; B.E. selstu; F.H. seltu; G.H. harde (ontbr.); H. doen ende sent ons manne; E.F. mannen. 48. B. onder (ontbr.); G. interpetreren. 49. H. ende wel beduden ende al volcomelic; B. bedieden wel ende noyaellic. 50. E. heb; G. talenten; E.-H. sulvers.
voetnoot37.
cf. Tekst I. 766 en de Inleid.
voetnoot40.
De Hist. Scol. (ten minste de editie, die ik gebruik: Venetiis MDCCXXIX. typis Antonii Bortoli, dic evenwel alles behalve accuraat is) heeft: ‘Cumque dixisset rex; Hoc magnum esse, dixerunt: Magnum quidem est’ etc.
voetnoot48.
ouders. Hist. Scol.: viros seniores.
[tekstkritische noot]51. B.E.G. heb; C. ghegeven; talenten. 52. E.G.H. daerof. 53. E. naden; G. meester; E.F. begeerten; H. dat were; E. sullen. 54. B. suls wat wi tliefste; E. sels dat wat; F. sels; tliefte; H. hierin doen wilte wat. 55. E.F. eyscht; H.H. eyschte. 56. B. eyscht, so heb ic gheseynden mannen, ouders. 57. E.F.H. so heb ic mannen (F. manne) ghesent; B.E.H. van elcken; F. van welcken. 58. E.H. die die; H. wette di. 59. E. dat ghise; G. dat du se; E.F.H. my (ontbr.); F.H. tot ons; B.E. sels; F. suls. 60. E. interpreterers; LXXII interpreterers. 61. B. ene. 62. H. een cleyn somme coemt; E. somen comt; H. hieten; F. interpreterers. 63. F. totten; E.G.H. ghecomen. 64. H. Mer (ontbr.); nochtan so en; niet eer dan. 65. E.-H. Op dien; H. so was; F.-H. feest. 66. G. een; E. voervaders; H. vaders; E.-H. op dien; F. ghehadt .... dach (ontbr.). 67. B.E.H. ende (ontbr.); F. LXX (ontbr.); E.G.H. Op dien; G. hem (ontbr.); H. alle den. 68. B. prince; F. doen woude eer; C. hem eer doen wilde; B.E.F.H. ontvaen. 69. H. daghe lanc bi den. Ende die coninc.
voetnoot51.
versceyden is hier de vertaling van separavi en beteekent afgezonderd; versceyden staat dus tot sceijden = separarare tot dividere. cf. Kiliaen en de Theuthonista (ed. Verdam).
margenoot+
fo. 83d.
voetnoot59.
dattuse. Dit se slaet niet op de interpreteres maar op wet, zooals blijkt uit de lezing van de Hist. Scol. VII: ‘Tuae autem pietatis erit vel justitiae ad nos eam caute remittere cf. Sp. Hist. IV. XII. 32.
voetnoot69.
l. Ende sy vragheden hem wat hy enz. volgens de lezing van de Hist. Scol.: ‘et sciscitatus est ab eis, quae in corde suo disposuerat’.
[tekstkritische noot]70. F. dat si; G. gemint; H. ghemerckt hadde. 71. E. twien; E.F. om Gode. 72. H. dus so; sy mit hem volmaectelie. 73. B.E.G.H. aenbeden en soude (G. souden); E.F. dat (ontbr.); B. en gheen; E. God gheen creatuyr en wair; B.F.H. God en wair. 74. B.E.F.H. dese sake (F. saken); wil (ontbr.); H. dat hi haer interpretaci yet scout. 75. G. stonde; E. vanden; E.G.H. drievoudicheyt; B.E.H. dies sweghen. 76. B.E.F. treckten in; G. om dat dattet. 77. G.H. goden; B. te aenbeden. 78. G. interpreteerde; B. vandien; E.F.H. Goods; G. mensch. 79. E. dat was dat ons; E.F. soude werden. 80. B.E.F.H. Ende men sal. 81. E.H. hieten; B.E.F.H. vader (ontbr.) vander. 82. H. prins; B. des pays; B. VI namen. 83. H. so screven; G. Gods raet; E. dencken. 84. B. en (ontbr.); H. dat....hadden (ontbr.). 85. B.E.F.H. togheden; B.F. bracht; E.H. ghebrocht. 86. E. die coninc; B. ghenoech verwonderen; H. die coninc en conde; E.F.H. ghenoech van (ontbr); B. van (ontbr.).
voetnoot72.
Om volmaecteliker te begrijpen, moet men weten, dat de vertaling van: ‘Cumque instruxissent eum de regni administratione’ hier weggelaten is.
voetnoot76.
figuren. Hist. Scol.: vel in aenigmate transtulerunt.
voetnoot82.
ses. Zie de aant.
voetnoot83.
Hist. Scol.: Magni Consilii Angelus.
voetnoot86.
Hist. Scol.: ‘Nec sufficiebat admirari rex chartarum tenuitatem et compaginationem, quae oculis deprehendi non posset.’ Compaginatio (= compages) is hier weergegeven door: vergaderinge, d.w.z. plaats, waar de rollen samengevoegd waren, = naad; des abortijfs beantwoordt aan chartarum en = van het perkament. cf. Du Cange, i.v. abortivus.
[tekstkritische noot]87. B.E.F.H. die dunheit des aportive (F. apertijff); F. toe gadere; E. gadere; H. te samen vergadert waren so subtyliken. 88 E.F.H. oghen. 89. ghewaer; G. gewair warden; B.E.-H. gulden; H. also. 90. B. in witte van den; E.F. in witten vanden; H. int witte vanden rolle. 91. E.F. nevens; H. neffen; levoer; H. ontcommeren. 92. G. te....oerbare (ontbr.); B.E. orboren; B.E.-H. een (ontbr.). 93. E. tot haren; H. na haren; H. van (ontbr.); B. te (ontbr.). 94. E.F.H. vroe (ontbr.); B. merghens vroech; E. ende om. 95. H. Noch so ist castume; B. es costume in Grieke; E.F. ist. 96. G. des morghens (ontbr.); E. op sijn ghestaen. 97. B.E.F.H. ten tempelwaert; G. policroniludo; E. basilcos. 98. B.H. bediet; G. dwegen; hem (ontbr.); H. ende dan dwoghen. 99. H. na der; B. der costume. 100. B.E.H. si; F. nonen; H. noenen toe. 101. H. sy (ontbr.); E. voldeden. 102. B.F.G.H. meer en. 103. G. inpreteerden; B.F. boecke; G. boeck; F. dat (ontbr.); E.F.H. si doe tot Jher. 104. H. toghen; B. weder wart voeren; E.F. totten; H. weder ten. 105. B.E.F. prophete. 106. E.H. dattet; E. aldus; F. gescieden.
voetnoot91.
lavoer. Zie de aant.
margenoot+
fo. 84a.
voetnoot97.
hemel waert, l. tempelwaert. Hist. Scol.: ‘Adhuc apud Graecos talis consuetudo est, ut cum surgunt mane templum respicientes clament: Polychronitudo basileos, id est, multum temporis vivat rex.’
voetnoot106.
Augustinus: De Civit. Dei, VIII: 42.
[tekstkritische noot]107. B.F. teghen dander; H. doe men die een teghen dander. 108. G. scheelde; B. mochtc oic bi miracel wel; H. mocht oec. 109. F. vallen; E. mitten; H. mit die. 110. E. wet (ontbr.) uuter Souter; der. 111. B. des des si binnen; E.F. te gadere; G. si in den. 112. H. interpreteert. 113. B. ene. 114. B. die de wet hermaecte; F. vermaecten; H. volmaecte; E. correngierde; H. correngierde na den ouden boeken. 115. F. boeken; H. die die; E.H. Samaritanen; H. dat were. 116. B. die boven des conincs boecke was; F. die ses; H. conincs. 117. E.F.H. verwaerde; B. die daer. 118. E. ontrent; G. omtrint; F. diet best. 119. G. allen; F.H. alle die; B. interpretacie. 120. F. vore; B. vore hem; G. voir (ontbr.). 121. B. interpreteerres; E. interpreterers; G. inpreteeres; E. eyschten; H. eyscheden van; H. omdat hyse. 122. H. souden; B. ghdurich; B. mochte; E. mosten. 123. H. hem (ontbr.); B. te doene; F.-H. volcomelic; B. si so vraylic; H. correngierden. 124. B.F. dat men; B.G.H. mocht; G.H. te breken. 125. E.H. waer; F. seinden se; G. sendse; B.E.F. tot Jher. 126. F. goeden ghiften; F. seinden; H. oec ghiften.
voetnoot110.
Jerouimus, d.i. Hieronymus.
voetnoot114.
Hist. Seol.: ‘Cum Esdras legem, quam per spiritum reparaverat, postea cum veteri seriptura, quae apud Samaritanos erat, correxerit.’
voetnoot120.
Hist. Scol. Postea delata est ad regem.
voetnoot126.
biscop. Hist. Scol.: summo sacerdoti.
[tekstkritische noot]127. B. die (ontbr.) vaet; H. vate; H. vaet. 128. B.E.F.H. tafel; B.F. stene; F. goeden; H. stenen; F. se (ontbr.) niet. 129. H. mocht; B. Ende dese; B.E.G.H. tafel; E.F.H. half; C. cupitus; B.E.H. dick; B.E.F.H. nochtan. 130. E.F.H. dat werek; B.E.G.H. dan die; H. stenen.
Opschrift: B.E. geesten; F.H. yesten; H. Ca. LXXII.
1. B. tide; F. stichten; E. phacum. 2. E.F. wart; B.E.F.H. doe (ontbr.); B. yersten; E. silveren (ontbr.); F.H. zulveren. 3. H. in dier; B. van Carragmen; E.H. Romeynen. 4. E. Incello; E. mairscallic. 5. B.H. Plunus; B. dat (ontbr.); Pharum; E.F.H. Pharo; B.E.F.H. doe (ontbr.). 6. B. doe (ontbr.); G. in de werlt; H. inder; B. et was; hoghe torne; E.F.G. toorne. 7. H. inder zee; B. hi es; H. inder. 8. B.E.F. creefte; G. treeften; E.-H. desen; B. toerne es so hoghe; E.F. toirn. 9. F.H. also hoghe; H. wanneer datmen; B.E.F. settet; H. settede; B. dat tlicht; E.F.H. dat. 10. E. dairop; B.E.F.H. schijnt; B. al over; E.F. alle (ontbr.); B.E.F.H. die vander ende vanden lande dore (dore, ontbr. H.). 11. B. menre; F. ende als menre; H. alsmer; dair (ontbr.); B. stene ane; E.F. werpet so. 12. B.E.F. si springhen; B.H. dair (ontbr.); B.E.F.H. of (ontbr.); G.H. afterwaert.
voetnoot129.
tafele. cf. Rijmbijbel vs. 18574 en Sp. Hist. IV. XIII. 16.
voetnoot130.
dat, l. dan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken