Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
X-Y-Z der muziek (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van X-Y-Z der muziek
Afbeelding van X-Y-Z der muziekToon afbeelding van titelpagina van X-Y-Z der muziek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.07 MB)

XML (1.48 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

X-Y-Z der muziek

(1936)–Casper Höweler–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Milhaud, Darius]

Milhaud, Darius (geb. 4 Sept. 1892). Deze Provençaal, geboren in Aix, verklaarde in een interview: ‘Ik voel mij Middellandsche-Zeeër, maar dan van Constantinopel tot Buenos Aires.’ Zijn studie aan het Parijsche conservatorium (compositie bij Widor, contrapunt bij Gédalge, en viool) werd door den oorlog onderbroken; hij prepareerde zich toen juist voor het mededingen aan den Prix de Rome*, waarvan hij door de omstandigheden af moest zien. Wel kreeg hij in 1915 den compositie-prijs Lepaulle. Reeds jong stond Milhaud reactionnair

[pagina 481]
[p. 481]

tegenover Debussy en diens volgelingen. ‘Toen ik begon te componeeren, bespeurde ik al heel vroeg de gevaren, die aan de impressionistische muziek waren verbonden. Voor mijn gevoel beduidden al die schitterende tooisels, die nevelen, dat vuurwerk, het einde van een muzikale periode, waarvan de gemaniereerdheid mij een onoverwinnelijken afkeer inboezemde. Het zijn de dichters geweest, die mij gered hebben. Omstreeks 1908, ik was toen zestien jaar, haalden de verzen van Francis Jammes mij uit den symbolisch-poëtischen dommel, en een geheel nieuwe wereld ging voor mij open, een wereld, die direct tot mij sprak, omdat alles niet eerst van hulsels van symboliek ontdaan behoefde te worden. De dichtkunst was weer teruggekeerd tot het leven van iederen dag: tot de vertrouwdheid van een landschap, de aantrekkelijkheid van dierbare gezichten en beminde voorwerpen. Het was als een frissche dauw op mijn gelaat! Ik bevond mij in tegenwoordigheid van een levende en gezonde kunst, bereid om alle invloeden te ondergaan van deze macht, die de menschenharten verkwikt, ze steunt, ze op richt, die ons één maakt met de natuur, waarvan zij ons beurtelings de kracht doet gevoelen, haar ruwheid en haar bekoorlijkheid: de kunst van Paul Claudel.’ In 1911 had Milhaud kennis gemaakt met dezen dichter: ‘Van toen af dateert een samenwerking, die het kostbaarste bezit van mijn artistieke loopbaan is, toen begon een vriendschap waar ik trotsch op ben.’ Claudel was in dien tijd bezig met de vertaling van de ‘Oresteia’ van Aischylos; hij wekte Milhaud op, muziek te schrijven bij deze dramatische trilogie. Die voor ‘Agamemnon’

[pagina 482]
[p. 482]

beperkte Milhaud tot een enkele scène: Klytaimnestra komt uit het paleis na den moord begaan te hebben en raakt in felle woordenwisseling met het koor der grijsaards (1913). In 1915 volgde de muziek bij ‘Les Choéphores’; deze was iets uitgebreider: Rouwzang bij de opkomst der Offerplengsters, de Offerplenging van Elektra, de bezwering van het koor op het graf van Agamemnon en de tweede rei (Col. D 15242). ‘Les Euménides’ werd een volledige opera in drie bedrijven (1916-1922). In 1917 werd Claudel Fransch gezant in Brazilië; Milhaud volgde hem als zijn secretaris. Hier leerde de componist de muziek kennen van de Negers, die op eenige van zijn werken grooten invloed had. Twee jaar later kwam Milhaud terug naar Parijs; van hieruit maakte hij geregeld concertreizen, waarop hij als dirigent en pianist zijn eigen werk propageerde. Bij zijn terugkeer sloot hij zich aan bij de ‘Groupe des Six’ (1919). Deze zes toen nog jonge kunstenaars, waarvan voorts Honegger* en Poulenc* van beteekenis bleken, vereenigden zich meer om hun carrière te vergemakkelijken, dan dat zij artistiek één lijn trokken. Hoewel Honegger door zijn oratorium ‘Le roi David’ spoedig naam maakte en met zijn ‘Pacific’ (muzikale uitbeelding van een sneltrein) sensatie verwekte, en Poulenc's fijn talent erkend werd, beseft men nog steeds niet de genialiteit van Milhaud. La création du Monde (1923). Dit ballet*, naar een scènario van Blaise Cendrars, verbeeldt de schepping van de wereld volgens een oude mythe van Afrikaansche Negers. De muziek dankt haar nieuwheid aan het adopteeren van instrumentale effecten der Jazz (vooral het slagwerk) en aan het zeer persoonlijke

[pagina 483]
[p. 483]

contrapunt; tot de overrompelende schoonheid dragen ook bij het sterke, gevoelige melos en de harmonische wisseling van barbaarsche kracht en innige lyriek. De Ouverture zou als motto kunnen hebben: ‘De Geest Gods zweefde op de wateren.’ Zij is een solo voor saxophoon, wier timbre hier een Oud-Testamentische waardigheid heeft, begeleid door eenvoudige figuren van de strijkers en mysterieuze dissonanten van de pauken. De breede melodie wordt telkens onderbroken door korte, stralende tusschenspelen van het koper. I Bij het opgaan van het scherm ziet men de dansers wanordelijk door elkander liggen: de chaos voor de schepping. Langzaam richten zich drie goden op. Zij houden raad en doen magische bezweringen. Een fuga, ingezet door de contrabas, met beantwoordingen o.a. in secunde, terts en kwint, en contrapunten ontleend aan de Ouverture, huiveringwekkend begeleid door een phalanx van slagwerk, illustreert dit tooneel. II Er komt langzaam beweging in de liggende horde; een voor een verheffen zich de dansers, die verschillende dieren voorstellen. De muziek begeleidt dit beurtelings met een wiegelend motief van de strijkers, de saxophoon-solo uit de ouverture en een aanbiddelijk teedere melodie van de hobo. III De dieren scharen zich in een kring rondom de drie goden en doen een rondedans, Dan gebaren de goden nieuwe bezweringen en uit de massa verschijnen plotseling de Man en de Vrouw. De levende muziek bij den rondedans wordt beheerscht door het rhythme: een kwart, een halve, een kwart, met op den tweeden tel het accent, de bezweringsformule is een vinnige variant van de hobo-melodie uit II voor de saxophoon.

[pagina 484]
[p. 484]

Tegen het eind van dit tooneel hoort men de aanbiddelijke melodie in haar oorspronkelijke gedaante als contrapunt tegen den rondedans. IV Het eerste menschenpaar voert den dans van de begeerte uit, waaraan later de dieren en tooverwezens (heksen en fetisch-vereerders) deelnemen. De opwindende muziek bij deze orgie bestaat uit een ostinaat motief, met het rhythme van het noodlots-symbool uit Beethoven's vijfde symphonie, waartegen de klarinet een fantastische solo blaast, die zonder de muziekder Negers niet denkbaar is. De bezweringsformule klinkt trager en trager, dan blaast de hobo een melodie als van een bronstigen vogel, die afwisselt met het saxophoon-thema van de ouverture; af en toe siddert het ostinaat motief van den dans der begeerte na. V De rondedans eindigt, de dieren gaan geleidelijk heen, Man en Vrouw kussen elkander; het is lente. De hobo-melodie van II, het saxophoon-thema van de ouverture, de tot rust gekomen bezweringsformule, het motief van den dans der begeerte en het fugathema van I vloeien samen in een sfeer van weemoedigen vrede. Een bitter zoete dissonant (als in de laatste maat van het slotkoor van Bach's ‘Matthäuspassion’, doch niet oplossend) klinkt nog in ons na, ook wanneer het orkest reeds zwijgt (Col. LFX 251/2).

Le Boeuf sur le Tolt (1919) is een absoluut ballet*; het speelt in een baren de personnages, een neger als barman en de gebruikelijke bezoekers, dragen papier-maché koppen, driemaal grooter dan normaal. De muziek gebruikt de rhythmen van Habanera* en Cakewalk*, de melodieën zijn echter van Milhaud, naar deze mij persoonlijk verzekerde. De eerste melodie keert geregeld terug, zoodat het werkje den vorm van een

[pagina 485]
[p. 485]

Rondo heeft. Van de vele geestige dissonanten noemen wij slechts de verminderde octaven, dubbelgrepen voor de viool (Col. D 15074/5).

Ook de Saudades do Brazil (1920 en 1921) zijn dansen met het rhythme van Habanera en Cakewalk; Milhaud componeerde de melodieën in Braziliaanschen trant. De uiterst geraffineerde harmonieën, verfijnd sensueel, komen echter in de zetting voor orkest meer tot hun recht, dan op de piano (Col. LFX 40).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Eliseus Bruning

  • Emiel Hullebroeck

  • C. Poustochkine