Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuurToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.07 MB)

Scans (34.02 MB)

ebook (3.33 MB)

XML (1.50 MB)

tekstbestand






Editeur

L. Brummel



Genre

non-fictie

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur

(1950)–Johan Huizinga–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Verzameld werk VII


Vorige Volgende
[pagina 322]
[p. 322]

III De huidige cultuurcrisis met vroegere vergeleken

Al is er geen terug, het verleden kan toch leering behelzen, ons ter oriënteering dienen. Zijn er historische gevallen aan te wijzen, waarin de beschaving van een volk, een rijk, een werelddeel, door even zware weeën ging als onze tijd? Cultuurcrisis is een historisch begrip. Door toetsing aan de historie, door vergelijking van dezen tijd met vroegere, kan men aan dat begrip zekere objectieve gedaante geven. Immers van oudere cultuurcrises kennen wij niet alleen opkomst en voortgang maar ook den einduitslag. Onze kennis ervan heeft een dimensie meer. Soms ging een gansche beschaving te gronde, soms herstelde zij zich tot nieuw en ander leven. Wij kunnen zulk een historisch proces beoordeelen als afgesloten geval. Al belooft zulk een historische lijkschouw geen therapie voor het heden, misschien zelfs geen prognose, men mag geen middel om den aard der kwaal te verstaan onbeproefd laten.

Een sterke beperking evenwel dringt zich hier terstond op. Het materiaal van vergelijkbare gevallen is kleiner dan het wellicht kon schijnen. Van de talrijke beschavingen, wier overblijfselen, jaar op jaar bijna, van onder het zand der woestijnen, het puin der ontvolkte streken of den tropischen plantengroei, voor ons oog verrijzen, is, hoe sprekend die resten ook zijn, de inwendige geschiedenis ons veel te slecht bekend, dan dat wij over andere dan katastrophale oorzaken van hun verval en ondergang een oordeel zouden kunnen vellen. Zelfs het oude Egypte en het oude Griekenland leveren nauwelijks stof tot eenigszins nauwkeurige vergelijking. Alleen de twintig eeuwen van de heerschappij van Augustus en het leven van Christus af staan ons na genoeg, om vruchtbare vergelijking toe te laten.

Men kan vragen: heeft in die twintig eeuwen de beschaving ooit anders dan in crisis verkeerd? Is niet alle menschelijke historie hachelijk in de hoogste mate? - Ongetwijfeld, doch dit is levenswijsheid voor wereldbeschouwelijke declamatie, nuttig op haar tijd. Voor het historisch oordeel evenwel zijn er wel degelijk bepaalde perioden, die een uitgesproken crisiskarakter dragen, waarin het historisch gebeuren slechts als intensieve wending der cultuur is te verstaan. Zoodanige tijdperken zijn met name: dat van den overgang van Oudheid op Middeleeuwen, van den overgang van Middeleeuwen op Nieuweren tijd, en van de achttiende op de negentiende eeuw.

[pagina 323]
[p. 323]

Zie eerst naar 1500. De veranderingen zijn geweldig: de aarde ontdekt, de wereldbouw ontraadseld, de Kerk gespleten, de drukpers in werking om het woord in oneindig gestegen veelvuldigheid voort te telen, de middelen tot den krijg versterkt, credietwezen en geldverkeer uitbundig groeiende, het Grieksch hervonden, de oude bouwkunst versmaad, de kunst ontplooid in titanische kracht. Zie vervolgens naar 1789-1815. Opnieuw klinkt 's werelds gebeuren met het geluid van den donder. Het eerste rijk van Europa bezweken voor den waan der philosofen en de woede van het gepeupel, en straks herrezen door de daad en het geluk van een militair genie. De vrijheid ingeluid en het kerkgeloof verzaakt. Europa dooreengesmeten en tenslotte weer aaneengelijmd. De stoom al hijgende en de nieuwe weefgetouwen daverende. De wetenschap gebied na gebied veroverende, de wereld van den geest verrijkt door Duitsche philosofie, het leven schooner dan het was door Duitsche muziek. Amerika staatkundig en ecomisch mondig, cultureel een reuzenkind.

In beide tijdperken schijnt op den eersten blik de seismograaf der historie even heftig bewogen als thans. De schokken en aardverschuivingen en vloedgolven schijnen oppervlakkig beschouwd niet geringer van uitwerking dan die van onzen tijd. Peilt men echter dieper, dan blijkt toch spoedig, dat zoowel in het tijdperk van Renaissance en Hervorming als in dat van Revolutie en Napoleon de grondslagen der samenleving minder zijn geschokt dan thans het geval is. En vooral: in de beide oudere kritieke tijdperken blijven hoop en idealen de algemeene cultuurstemming sterker domineeren dan thans het geval schijnt. Al waren er ook toen, die met het oude dat hun dierbaar was de wereld meenden te zien ondergaan, het gevoel van een dreigend gevaar van ineenstorting der gansche beschaving is destijds noch zoo wijd verspreid noch op zoo exacte waarneming gebaseerd geweest als in onzen tijd. En onze historische beoordeeling bevestigt dat positief gehalte der toenmalige cultuurwendingen: wij kunnen ze niet anders opvatten dan als in hoofdzaak opgang, stijging te zijn geweest.

De grondslagen der samenleving, zeiden wij, omstreeks 1500 en omstreeks 1800, minder geschokt dan thans. Hoe fel sedert de Hervorming de katholieke en de protestantsche wereld elkander ook haatten en bestreden, de gemeenschappelijke grondslag van hun geloof en hun kerkorde maakt die beide groepen onderling veel nader verwant en de breuk met het verleden veel geringer, dan nu de kloof gaapt tusschen eenerzijds de volstrekte verloochening, hetzij van het godsgeloof in 't

[pagina 324]
[p. 324]

algemeen of van het christendom, en anderzijds de hernieuwde vestiging op het oude christelijke fundament. Van een principieele en beredeneerde aantasting der christelijke zedeleer is in de zestiende eeuw (behoudens fantastische uitspattingen) nog niet, en omstreeks 1800 nog nauwelijks sprake. De veranderingen in de staatsorde zijn, met alle wisselingen der Fransche revolutie, in het tijdperk 1789-1815, om van de zestiende eeuw niet te spreken, van veel minder verre strekking geweest dan die welke de wereld sedert 1914 heeft beleefd. Van een stelselmatige ondermijning der maatschappelijke orde en eenheid door een leer als die van klassentegenstelling en klassenstrijd weet noch de zestiende noch de beginnende negentiende eeuw. Het bedrijfsleven vertoont in beide tijdperken het beeld wel van crisis maar niet van verregaande ontwrichting. De groote economische verschuivingen der zestiende eeuw: het virulente kapitalisme, de groote faillieten, de algemeene prijsstijging, brengen geen oogenblik de krampachtige stremming van het handelsverkeer over de geheele wereld of de delireerende valutakoortsen van heden teweeg. Het euvel der assignaten in den tijd na 1793 heeft bij onze langdurige muntontreddering geen hand water. Ook de zoogenaamde industrieele revolutie (de term is aan bedenking onderhevig) heeft niet het karakter gehad van een hevige stoornis maar van een eenzijdigen groei.

Wil men nog één gevoeligen waardemeter meer, om zich van den febrielen aard van het hedendaagsch cultuurleven te overtuigen, men vergelijke de lijnen der kunst. Al de overgangen, die zij doormaakte, van het quattrocento af tot het rococo toe, waren geleidelijk, conservatief. De strenge toets van geschooldheid en kunstvaardigheid werd in al die eeuwen onverzwakt en als een natuurlijke grondvoorwaarde gehandhaafd. Eerst in het impressionisme begint de prijsgave van beginselen, die op den duur den weg zou openen voor de burleske afwisseling van door reclame opgezweepte mode-excessen, zooals de eerste decenniën van deze eeuw te zien gaven.

Alles tezamen genomen leidt de vergelijking van onzen tijd met dien van 1500 en dien van 1800 tot den algemeenen indruk, dat de wereld thans een intensiever en grondiger proces van ontwrichting doormaakt dan in die beide vroegere tijden.

Blijft dus over de vraag, in hoeverre zich de verandering, waarin wij verkeeren, laat vergelijken met die welke zich voltrok in den overgang van Oudheid op Middeleeuwen, in het kader van het Romeinsche wereldrijk. - Hier nu zien wij inderdaad gebeuren, wat thans voor

[pagina 325]
[p. 325]

velen op til schijnt: een hooge en rijke beschaving die gaandeweg plaats maakt voor een andere, aanvankelijk onmiskenbaar lagere en veel slechter bewerktuigde. Maar een geweldig verschil remt terstond onze vergelijking. Die gedaalde cultuur van omstreeks 500 na Chr. bracht uit de oudere het erfgoed mee van den hoogen godsdienstvorm, waarop de antieke cultuur zelf in zekeren zin was gestrand. Die barbaarsche wereld was vervuld van een intensief metaphysisch element. Het christendom werd, ondanks al zijn wereldverzakende strekkingen, de beweegkracht, die uit de eeuwen van barbarie de gesloten en harmonische hooge Middeleeuwsche cultuur der twaalfde en dertiende eeuw deed opgroeien, welke het fundament is, waarop de moderne beschaving nog altijd rust.

Werkt in het heden die kracht van het bovenaardsch besef, als macht voor de toekomst, nog even sterk als toen?... Maar vervolgen wij niettemin onze vergelijking. Afgescheiden van de zegepraal van het christendom, doet zich het proces van cultuurverandering in het Romeinsche keizerrijk aan ons voor als een van verstarring en verbastering. Wij zien hooge vermogens van sociale beheersching en van geestelijke bevatting en uitdrukking verstijven, verdorren, inkrimpen en verloren gaan. Het staatsbestuur daalde voortdurend in deugdelijkheid en doeltreffendheid. Er was stilstand van technisch vermogen, daling van productiviteit, verslapping van den geest van onderzoek en vormgeving, die zich grootendeels tot conserveering en tot nabootsing van oude vormen ging beperken. In dit alles schijnt het cultuurproces der late Oudheid met dat hetwelk nu gaande is al zeer weinig verwant. Immers de meeste van de genoemde functies schijnen thans nog altijd stijgende in intensiteit, gevarieerdheid en verfijning. Bovendien verschillen de algemeene voorwaarden te eenen male. Destijds was een veelheid van volken, los en gebrekkig, en toch zeer wezenlijk, samengevat in één wereldstaat. Nu leven wij in een uiterst hecht georganiseerd stelsel van afzonderlijke wedijverende staten. In onze wereld heerscht de technische effectiviteit steeds onbetwister, het productievermogen neemt nog toe, de kracht tot doorgronding van het kenbare zegeviert in dagelijks nieuwe ontdekkingen. Daarbij is het tempo der verandering volstrekt verschillend: wat toen met eeuwen te meten was, schijnt het ons nu met jaren. In het kort, de vergelijking met de geschiedenis tusschen 200 en 600 van onze jaartelling biedt te weinig punten van aanraking, om voor het verstaan van de huidige cultuurcrisis direct vruchtbaar te worden.

[pagina 326]
[p. 326]

En toch, ééén gewichtig punt dringt zich ondanks alle contrast aan ons op. De gang der Romeinsche beschaving was een gang naar de barbarie. Zal die der huidige cultuur het ook blijken?

 

Wat ook historische oriënteering voor het verstaan der crisis, die wij beleven, moge opleveren, geruststelling aangaande haar afloop niet. Een conclusie, dat het wel zoo'n vaart niet loopen zal, valt uit geen historische parallel te putten. Wij blijven voortstormen in het onbekende.

Hier ligt nog een gewichtig verschil tegenover oudere perioden van heftig bewogen cultuurleven. Deze hebben altijd gemeend, het doel waarnaar te streven viel, en de middelen waarmede, in eenvoudige gedaante stellig voor zich te zien. Dat doel was voor hen, wij zeiden het reeds, vrijwel immer herstel. Terugkeer tot oude volmaaktheid of zuiverheid. Het ideaal was retrospectief. En niet alleen het ideaal was dit, ook de methode om het te bereiken. Deze lag in het winnen en toepassen van oude wijsheid en oude deugd klaar voor oogen. De oude wijsheid, de oude schoonheid, de oude deugd, dat was de wijsheid, de schoonheid, de deugd, die men noodig had, om in deze wereld zooveel orde en welbehagen te scheppen, als zij verdroeg. Was men zich daling en verduistering bewust, dan plachten de edelste geesten, zooals een Boëthius deed tegen het einde der Oudheid, de wijsheid der vaderen te conserveeren om haar aan de komende geslachten over te leveren als richtsnoer en instrument. Tot onschatbaar heil der lateren: wat zouden de vroege Middeleeuwen zijn geweest zonder Boëthius? Leefde men in het besef van opstijging en vernieuwing, dan dolf men niettemin met dubbelen ijver verloren wijsheid weer op, niet om belangelooze wetenschap alleen, maar om haar weer te laten gelden: zoo het Romeinsche recht, zoo Aristoteles. Met zulk een bedoeling legde het humanisme in de vijftiende en zestiende eeuw de hervonden schatten eener gezuiverde oudheid aan de wereld voor, als eeuwig geldig exempel van kennis en beschaving. Zoo niet om bij te zweren dan toch om op te bouwen. Bijna alle bewuste en opzettelijke cultureele actie van oudere perioden is op een of andere wijze door het beginsel van de voorbeeldigheid en navolgenswaardigheid van het verleden bezield geweest.

Een zoodanige vereering van het oude is ons vreemd geworden. Waar onze tijd oude schoonheid, wijsheid, grootheid zoekt, bewaart, behoedt, begrijpt, daar is het niet meer, althans niet in de eerste plaats, om er zich opnieuw naar te richten. Het cultuurstreven gaat, - ook voor hen, die wellicht vroeger tijden hooger schatten dan het heden,

[pagina 327]
[p. 327]

hetzij om hun geloof, om hun kunst, om hechtheid en gezondheid van hun sociaal bestel -, niet meer uit naar een fictief ideaal van herstel van het oude. Wij kunnen en willen niet anders meer dan vooruit zien en voorwaarts gaan naar onbekende verten. De blik der denkende menschheid, die zich zoo lang telkens weer had gewend naar oude volmaaktheid, is sedert Bacon en Descartes omgewend. De menschheid weet sinds drie eeuwen dat zij haar weg te zoeken heeft. Deze impuls om zelf al voortgaande verder te dringen kan tot uitersten leiden, waarbij hij ontaardt tot een ijdel en rusteloos haken naar het volstrekt nieuwe, met verachting van al wat oud is. Doch dit is een houding van onrijpe of geblaseerde geesten. Een gezonde cultuurgeest vreest geen zware bepakking met de waarden van het verleden, om voorwaarts te gaan.

Wij weten het ten stelligste: willen wij cultuur behouden, dan moeten wij voortgaan met cultuur te scheppen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken