Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en Rooie Pier (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier
Afbeelding van Rozemarijntje en Rooie PierToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (5.78 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en Rooie Pier

(1947)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

XII. Helden!

't Was een prachtige optocht.

De muziek speelde.

Het paard van de Overste trok en steigerde en hinnikte.

En ze zongen samen: ‘Lang zal-d-ie leven, in de gloria!’ En 't hondje kefte boven alles uit.

En Freekie's bleke wangen kregen rode kleuren van de pret. Ze trokken de markt over onder de drie kastanjebomen door; en ze raapten de grote, gouden bladeren en strooiden die in het karretje: toen was dat nare, stijve been opeens niet meer te zien; - en Freekie kreeg een blad, dat nog stevig was, als een gouden pluim op zijn steek: toen was hij bijna een èchte Overste.

Ze kwamen om de oude toren heen bij de haven. Ze trokken naar het lekkere pompje toe: daar kon de hele optocht drinken gaan.... Freekie? Die kon wel uit de oude ketel drinken misschien.

En daar, aan de haven, stond Rooie Pier. Hij wilde juist in zijn schuitje stappen om weg te varen.... Toen zag hij de optocht, en al de kleuren, en de scheve zeemanspet op Rozemarijntjes haar; en hij hoorde de muziek en het zingen; en 't geweer stond steil rechtop.

Soldaten!.... Rooie Pier was vroeger matroos geweest. Hij sprong dadelijk in de houding, sloeg zijn hand terzij van zijn rooie muts, maakte met strak-ernstig gezicht het militair saluut.

‘Ah! Rooie Pier!’.... riepen de kinders; maar Rozemarijntje zweeg. Ze vergat helemaal, dat ze 't paard van de Overste was en dat paarden niet groeten; - ze sloeg ook aan tegen haar scheve pet, ze keek net zo ernstig als Rooie Pier; maar haar ogen straalden van guitigheid.

En de Overste zèlf, de koning van de optocht?.... Hij keek strak en nors, recht voor zich uit en riep alleen maar: ‘Halt.... Werda! Ik schiet!’

Verder trokken ze; - op 't pompje af.

[pagina 54]
[p. 54]


illustratie

[pagina 55]
[p. 55]

Rooie Pier was al in zijn winkel het water opgedreven. En over dat water nog schalde zijn stem:

 
‘In de gló.... ri.... à....!
 
In de glori.... à!’

Maar!....

Bij het pompje stond een groep grote jongens te drinken. Ze duwden elkander; ze sloegen met hun vuisten door de waterstraal; ze schreeuwden en joelden.

Toen zagen ze de wondere optocht. Ze vergaten hun pompje en hun spel. De grootste van de troep riep: ‘Kijk 'es, wat 'n opscheppers!’.... De kleinste sloeg zomaar de Overste zijn gouden pluim van de steek....

Rozemarijntje schrok.... ‘Dat màg niet, dat màg niet!’ riep ze kwaad. ‘'t Is juist een ziek joggie, en je mag helemaal niet wild doen van zijn moeder.’



illustratie

[pagina 56]
[p. 56]

‘Gekke meid,’ lachte de jongen, - ‘heb je je vaders pet op?.... Hierzo!’

De oude zeemanspet kreeg een klap, rolde over de stenen. Een andere jongen gaf hem een schop, of 't een voetbal was. ‘Nee, nee,’ riepen de kinderen, bang voor die wilde, baldadige jongens. Tineke, in haar angst, holde weg. Een van de kleine jongetjes wilde ook weglopen, viel, en zijn oude ketel, zijn mooie muziekding, rolde vóór hem uit. De grootste jongen van de troep, de belhamel, gaf de oude ketel een trap: - ze rinkinkelde over de keien, ploempte het water van de haven in....

Het kleine hondje kefte, jankte; liep hier, liep daar.

‘Laat me je geweer 'es kijken, joggie!’ riep er een. Hij drong naar 't karretje toe, kreeg een duw van een jongen achter hem, smakte tegen 't karretje aan. 't Wankelde; 't kráákte!

‘Wèg!.... Wèg!’ schreeuwde Rozemarijntje. Haar ogen vlamden. Ze duwde de jongen wild terzij, stond vlak vóór het karretje, vlak vóór haar Overste; ze stampvoette van kwaadheid, ze balde haar kleine vuisten....

‘Ja,.... dùrf 'es! dùrf 'es!.... lelijke jongen! Dùrf 'es!’ De kwâjongen, even in de war gebracht door de kordaatheid van 't meisje, keek Rozemarijntje dom aan.... Maar toen zag hij, dat 't nog maar zo'n deerntje van een jaar of zeven, acht was.... Hijzelf was zeker al twaalf. En toen durfde hij tòch.

Hij lachte grijnzend, dook op Rozemarijntje af, duwde haar ruw met zijn schouder tegen 't karretje aan.... ‘Wat wou jij? Wou jij knokken?.... Hiér dan!’.... Ze kreeg een stomp, dat ze bijna, mèt het wankele wagentje, onderstboven ging.

Maar - de Overste, de dappere Overste was er ook nog. Pats!.... Het geweer sloeg neer bovenop de ruige haren van de aanvaller.... Freekie, doodsbleek, dikke tranen in zijn ogen, zijn tanden in zijn lip van kwaadheid, hief zijn geweer alwéér omhoog, om alwéér toe te slaan....

Au!.... De kwajongen voelde die klap wel even; maar kràcht had dat kleine, zwakke kereltje toch niet.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Wàt jij?....’ grijnsde de grote jongen; - en met één greep rukte hij de Overste zijn mooie geweer af....

‘Breek 't kapôt!.... Gooi 't in 't water!.... Laat mij 'es kijken!.... Geef mij dat ding!’

De jongen liep weg met het geweer; de anderen holden hem na als gulzige honden hun makker, die een lekker soepbeen vond.... Ze stoeiden, rumoerden, vòchten. Het geweer boog, kraakte in 't gevecht, maar 't brak niet. De grootste jongen, de belhamel, kreeg het te pakken, stoof er mee vandoor, vlak langs de oude toren heen.... Opeens stond hij stil. Onder in de muur van de toren was een groot, roestig-ijzeren rooster. Tussen de verbogen spijlen door glinsterde in de diepe kelder iets zwarts; wáter leek het wel....

Met één zwaai smeet de jongen, tussen die spijlen door, het geweer de donker-geheimzinnige kelder in; het glinsterzwarte water in. En gierend van de jool, slenterden ze samen stoeiend verder....

De helden!

 

Toen was 't erge gebeurd. Het mooie geweer met het rode touw en de drie glimmende punaises, de trots en de blijdschap van de kleine, zieke jongen.... wèg!

Het schone spel verstoord!

Boosheid! Verdriet.... O, 't was toch zo jammer, zo bitter jammer!.... En waaròm, waaròm nou....? Rozemarijntje huilde van boosheid en verdriet.

O, had Rooie Pier het maar gezien! Was er maar een politieagent voorbijgekomen!.... Och, - het dappere leger van haar dappere Overste had alles, àlles verloren. Zo jammer! Zo bitter jammer!

En ze hebben het karretje met het snikkende jongetje naar het Mosterdpot-steegje getrokken en alles aan Freekie's moeder verteld.

Het kleine hondje zat dicht bij zijn baas gekropen;.... de bladeren, de rèst van het feest, lagen nog als een gouden schat over het zieke been gespreid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken