Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje naar school (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje naar school
Afbeelding van Rozemarijntje naar schoolToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje naar school

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (4.49 MB)

ebook (3.48 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Illustrator

Sierk Schröder



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje naar school

(1946)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

I ‘Klein vogeltje, nou ga je in de kooi!’

‘Ik kan best!....’ zei het kleine meisje, heel zacht en heel dapper. Toen liet ze moeders hand los, en ging alleen de lange, lange gang in. Heel in de verte was een deur.

Ze keek nog eens om; ze keek nog wel drie keer om.... Moes werd zo klein; o, zo vréselijk klein. Ze kon moes helemaal niet meer zien.

Toen kwam ze bij de deur; - ze hoorde niets.

Ze duwde de deur voorzichtig open; - op een kiertje. Ze keek. Ze zag niemand. En ze sloop op haar tenen naar binnen. Ze móést wel.

Nee, er was niemand. O, 't was zo bang stil in die school. Banken, allemaal banken, wel duizend banken; hoe langer hoe meer, en hoe langer hoe verder. Heel lange rijen lege banken. En die keken haar allemaal zo aan; - zo raar!

Ze ging maar heel gauw zitten op het puntje van de voorste bank. En ze deed heel netjes haar handen samen, en ze hield haar voetjes stijf tegen elkaar op de voetenplank. Dat moest!.... En ze keek naar het zwarte, donkere bord, en durfde zich helemaal niet verroeren; ze zat zo stil, zo stil! Dat moest!....

En achter haar, heel ver weg, begon iets te brommen; er rammelde een ketting.

Het kleine meisje wilde omkijken, maar dat mocht niet in de school; dat mocht helemáál niet. Ze beet een beetje op haar lip; en ze verroerde zich niet.

't Was een beer, een grote zwarte; - met een ketting

[pagina 8]
[p. 8]

om zijn hals. Hij ging voor de klas staan en keek het kleine meisje grimmig aan.

Toen gromde hij: ‘Hmm!.... Hoe heet jij?.... Hmm!’ En 't kleine meisje zei heel zacht en heel dapper: ‘Rozemarijntje.’

‘Hmm!.... Heet jij Rozemarijntje? Dan moet je aan de ketting. Wilde kinders in de school mag hele-máál niet.... Hmm!’

Hij bond Rozemarijntje vast aan de bank met de ketting, die om zijn hals hing.... Brrrr! 't Haar van zijn dikke kop kriebelde haar zo griezelig in 't gezicht; - net als soms de grote staart van Nero, de hond, die bij tante woonde.

‘Hmm! en nou moet je een heel lief, heel braaf, heel stil, heel knap, heel gehoorzaam meisje worden! Versta je dat wel goed?.... Hmm!’

Ja, ja, knikte Rozemarijntje,.... ja, ja! Maar haar lipje trilde. Die beer leek precies op tante.

Toen....? O, toen ging opeens de deur open, en er stapte een man binnen. Hij was geweldig lang, had een wilde bos wit haar op zijn hoofd en verschrikkelijk grote handen.... O, en Rozemarijntje zag dádelijk, wie het was; ze wilde zo wel ineens naar hem toevliegen, en zeggen:....

Maar ze hoefde niets te zeggen.

Die lange man schudde boos zijn witte hoofd, en hij klapte in zijn vreselijk grote handen en zei tegen de beer: ‘Wat is dàt nou?.... Moet jij Rozemarijntje vastbinden aan een ketting? 't Is mijn Rozemarijntje, hoor!.... En wil je nou wel eens maken, dat je weg komt! Beren in school? 't Is een schande.... Vôrt, zeg ik je!....’

Ja, die lange man was helemaal niet bang voor de

[pagina 9]
[p. 9]

beer. Rozemarijntje kende hem wel; ze was wel eens bij hem thuis geweest. Hij woonde heel eenzaam achter de griend. De mensen noemden hem ‘de berebijter’ en ze vertelden, dat hij vreselijk sterk was en eens met een beer had gevochten en 't gewonnen had ook. De mensen waren bang voor hem. Rozemarijntje niet. Waaròm zou ze bang zijn? De mensen zeiden: ‘'t Is net een rover.’ Rozemarijntje zag het niet. Hij keek net als Nero, zo vriendelijk.

‘Vôrt!....’

En toen gaf de berebijter die beer een schop!.... Nou! Floep!.... de beer vloog met een grote, kromme zwaai de deur uit, de gang in.... O, fijn! Rozemarijntje wilde in haar handen klappen, zó fijn vond ze 't; want van die beer was ze toch ècht griezelig. Maar ze kòn niet.... Die ketting!

‘Kom maar!’ zei de berebijter,.... ‘ik zal je wel helpen.’ Hij maakte haar los. Hij ging op de hoge kruk van de schooljuffrouw zitten en zette Rozemarijntje op z'n knie. ‘En kijk nóu 'es!’

Hij haalde iets uit zijn zak, liet het aan Rozemarijntje zien in zijn ene grote, goede hand.... 't Was een kleine, levende muis. 't Beestje ging dadelijk op zijn achterpootjes zitten, snuffelde met zijn fijne snuitje in de hoogte, alsof hij zeggen wou: ‘Wat is hier te doen?’

‘O, o,.... dà's leuk, léuk!....’ riep Rozemarijntje. Ze vergat helemaal, dat ze in de school niet praten mocht, en de berebijter vergat het ook.

‘Ben je bang voor 'em?’ vroeg hij.

‘Nee, nee!’.... zei Rozemarijntje en ze wilde het muisje wel over zijn zachte, grijze huidje strelen, maar haar hand was zo groot. Toen aaide zij hem met haar

[pagina 10]
[p. 10]

ene vinger heel voorzichtig over zijn fijne kopje. En hij liet het zó maar toe.

‘Hebt u nog meer muizen in uw zak?....’ vroeg Rozemarijntje.

‘Muizen?.... muizen?.... muizen?’ riep op eens een stem.... ‘Muizen in de school? Dat mag helemáál niet! Dat is verschrikkelijk! Er uit!.... Er uit!’ En daar achter in de klas was opeens de juffrouw. Ze had een lange aanwijs-stok in haar hand, en achter haar aan kwam een hele slier kinderen met bange gezichten.... ‘Er uit!....’

Rozemarijntje schròk, en de berebijter schrok nòg erger. Hij stopte vliegensvlug het muisje weer in zijn zak, sprong van de kruk, en holde weg op zijn lange benen.

‘Kom, Rozemarijntje!’.... riep hij, ‘kom gauw, gauw! Als ze je pàkt....!’

Voor beren was hij niet bang; - voor schooljuffrouwen wèl. En Rozemarijntje net zo erg.... Ze holde hem na, de deur uit, de gang in. Maar achter haar tippelde de juffrouw met heel vlugge pasjes, en ze kwam hoe langer hoe dichter bij, en ze zwaaide met haar stok, en ze riep heel boos: ‘Hier jij, kleine deugniet! Wil je de school uitlopen?.... Hiér komen, zeg ik je....!’

O, en Rozemarijntje kon de bange berebijter niet bijhouden.... Ze kwamen in een weiland en al de grote koeien holden ook al mee, zó bang waren ze voor de schooljuffrouw. En de berebijter sprong met zijn lange benen over een brede sloot. Rozemarijntje moest ook over die sloot....

En de schooljuffrouw was vlakbij. ‘Hier, jij kleine wegloopster!’ riep ze.... ‘Hier komen!’

[pagina 11]
[p. 11]

‘Moesje!.... moesje!’ gilde Rozemarijntje en ze nam een spròng.... een reuze-sprong.... ‘Móésje!’

O, ze plonsde neer midden in het water.

En ze sloeg, ze slóég.... ze sloeg met armen en benen, en schreeuwde hijgend: ‘Moesje.... móésje!’

 

‘Kind!’ riep een stem beneden,.... ‘kind, wat schéélt er aan?’ En vlugge voeten tipten de trap op.... ‘Ja, ja, hier bèn ik al; wat is er toch?’

Moes boog zich verschrikt over Rozemarijntjes bed. ‘Kindje, word 'es wakker!’

En Rozemarijntje, half-wakker nog maar, zag op eens moes zich over haar heenbuigen. Ze vloog moes om haar hals.... ‘O,.... hh!.... moesje.... hh!.... ik lig.... hh.... in de sloot.... hh!’....

‘In de sloot?.... Domme meid! Je ligt in je bed.’

O heerlijk!.... toen zag Rozemarijntje, dat ze heus in haar bed lag, en dat er helemaal geen beren en geen berebijters en geen schooljuffrouwen waren....

‘O moes!....’ Ze knuffelde zich nòg vaster tegen moes aan, trok moes mee haar bed in.... ‘Hoor 'es! 't Was zo raar, zó ráár....!’ Toen schaterde ze 't uit van de pret om die rare droom, en om haar eigen bangheid.... En ze vertelde alles, àlles, en ze zei: ‘Ik vind raar dromen toch wel een beetje lekker, hè, moes! u ook....?’

‘Ik?.... Boeh! nee hoor! Ik zou bang worden, als een beer mij aan een ketting bond; - en ik zou helemaal niet graag op de knie van de berebijter zitten en muizen aaien.... Boeh, nee!....’ De vrolijke moes schaterde van de pret; maar ze zei toch ook: ‘Voor een schooljuffrouw zou ik helemaal niet bang zijn.’

‘Ja, maar....’ zei Rozemarijntje, ‘tante heeft ge-

[pagina 12]
[p. 12]


illustratie

zegd, dat ik in school heel lief, en heel stil en heel gehoorzaam en nog heel veel méér moet zijn, - ik weet het allemaal niet goed meer; - en anders wordt de juffrouw vréselijk boos.’

‘O, heeft tante je bang gemaakt?’

‘Ja, en Dina zei....’

‘Dikke Dina ook al?’

‘Dina zei: “Arm kind, ik ga niet met je mee, hoor. Voor geen honderd gulden. Pas maar goed op, hoor!....” En oom zei....’

‘Die goeie, beste dokter ook al?’

‘Oom zei: ‘Klein vogeltje, nou ga je in de kooi!’ En

[pagina 13]
[p. 13]

Klaas van de koetsier zei: ‘Morgen ga je aan de ketting, net als de geit....’

‘Ha-ha-ha!.... hebben ze je allemaal zo bang gemaakt voor school. Ze foppen je, hoor, ze foppen je allemaal.’ En moes knuffelde Rozemarijntje heel dicht tegen zich aan, maar in moes' ogen was toch ook wel een stil medelijden met haar kleine robbedoes. Ze dacht: Die goeie, beste dokter heeft toch wel een beetje gelijk....

Toen zei ze: ‘Hoor eens, Rozemarijntje, wij gaan morgen samen naar school. Ik breng je weg. En ik zal tegen de juffrouw zeggen: ‘Juffrouw, ik breng u een flinke, ferme meid.’

‘Ja, ja, moes.... ik durf best!’

 

Een felle regenbui kletterde tegen de ruiten van Rozemarijntjes slaapkamertje, - de wind rammelde aan 't raam.

Over moes' vrolijk gezicht trok even een donkere schaduw.

‘En hoor 'es, moes,.... en als pa dan thuis komt, kan ik misschien al lezen en breien en....’

‘Ja, fijn hè?’ zei moes zacht, - ‘als pa thuis komt.’ De felle regen kletterde, en de wind rammelde aan 't raam. Toen hadden ze beiden aan pa gedacht, die ver weg was met zijn schip op de wilde zee.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken