Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagh-werck (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagh-werck
Afbeelding van Dagh-werckToon afbeelding van titelpagina van Dagh-werck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

Scans (17.90 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Editeur

F.L. Zwaan



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagh-werck

(1973)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

3. Het gedicht

Dagh-werck is, het slot (1970-2061) buiten beschouwing gelaten, een monoloog van 1969 verzen, gesproken door Huygens tot zijn vrouw. Nooit wordt dit aanspreken tot een in het algemeen spreken, alles is tot haar gericht. Zij is de ziel van het gedicht, de bezielster ook. Het onderwerp is immers hun beider leven van alle dag, weerspiegeld in één Dagh. Werck is bezigheid, al wat ze doen, werk en liefhebberij, werk en allerlei ontspanning, werken en bidden.

Zover mij bekend is er geen model voor dit gedicht. Zo consequent en volledig had nog niemand een levensdag bezongen. Het was gebleven bij flarden, brokstukken van bezigheid en liefhebberij, lof van werk op het land, van de jacht, van de ontspanning bij de huiselijke haard. Huygens heeft alles willen samenvatten in de beschrijving van één dag.

Is hij op de gedachte van zo'n gedicht gekomen door de grote gedichten over Gods werk, zijn scheppingswerk (Du Bartas)? Wilde hij daartegenover een gedicht setllen waarin het werk van de mens het onderwerp is? Maar dan een mens die met zijn werk alleen maar zijn schepper antwoorden wil in dankbaarheid. Grond van alles in Dagh-

[pagina 17]
[p. 17]

werck is de diepe drang van de wedergeboren mens die zijn Schepper erkent en liefheeft, nog meer, die zijn Verlosser kent en liefheeft, naar de wil van die God te leven. Het gaat om het derde deel van de catechismus: de dankbaarheid. God dienen thuis en daarbuiten. God mateloos bewonderen in het werk zijner handen, het kleine en het grote. Diep doordringen in wat hij gemaakt heeft en genieten van zijn wijsheid waarmee hij alles gemaakt heeft.

Dagh-werck is geen religieus gedicht in engere zin, zoals de Avondmaalsgedichten en de Heilige Dagen. Maar het is doortrokken van godsdienst. Hoe moeten wij voor Gods aangezicht leven, hoe kunnen wij God dienen in alles wat wij doen en beleven? Het werk van de dag begint met een gebed, 220 verzen lang, dat geen ogenblik verveelt, integendeel, een hoogtepunt vormt in het gedicht. Het zou ook besloten zijn met een gebed volgens het plan, maar we moeten het nu doen met de korte aanduiding daarvan in proza die reeds ontroerend is. Daartussenin ligt het andere werk, gericht door dat bidden voor en na. Dat is het ambtelijke werk, getrouw en met toewijding verricht in dienst van zijn stadhouder, van het land, van het volk, van zijn naaste; het werk aan zijn huwelijk in medeleven, in opwekking en vermaning; het priesterlijk werk in het gezin in de oude betekenis van het woord; de bijbellezing en het gebed met het hele huispersoneel; het werk van studie, veelzijdige studie, van het met open oog door Gods schepping wandelen of rijden, het werk van het genieten van het samenzijn met zijn vrouw, het werk van dichten en het gedichte samen proeven en beproeven. Is ergens het leven in dankbaarheid van de reformatorische christen dieper, breder geschilderd?

 

Ik geef nog een kort overzicht van het gedicht.

Een brede aanspreking van de geliefde Sterre, ziel en bezielster van zijn langademig gedicht is de opening. Daarna wordt alles tot haar gezegd. Er is geen ander publiek. Het gedicht is voor haar, het is zelfs van haar zegt Huygens, want: wij tweeën zijn één. Je deelt in goed en kwaad ervan, help mij dus, als ik ga zeggen hoe wij samen leven zullen.

God zal onze vader en onze Heer zijn, en onze wijsheid zal zijn beginsel hebben in de vreze des Heren.

Wij groeten Hem 's morgens, voor de dag begint en een van beiden zal onze schuld voor God belijden en Hem vragen om Zijn leiding over ons leven en zeggen: kom onze gebreken te hulp, leer ons bidden, maak ons dankbaar, vergeef ons onze zonden, behoed ons ook voor onszelf, leer ons onze boze aard te bestrijden, zegen ons naar ziel en lichaam opdat wij U dienen, U eren wiens eigendom wij zijn; sla ons met meedogen; geef dat wij niet hangen aan het aardse waarmee gij ons gezegend hebt, maar altijd klaar staan om dit alles te verlaten en tot U te gaan; dat onze kinderen als gij ze ons geeft, Uw eigendom mogen

[pagina 18]
[p. 18]

zijn hun leven lang; ontferm U over Uw kerk, zegen de dienaren des Woords, zodat ze de dwalingen verdelgen, laat ze zich alleen met hun ambt bemoeien, een voorbeeld geven door hun leven; zegen de vorsten die Uw zaak voorstaan, vergeef hun speciale zonden, zegen de Prins van Oranje, weer de aanslagen op zijn leven, geef hem kinderen, schenk wijsheid aan de overheden, zegen de zending, erbarm u over de armen, verdrukten enz. Onze Vader. (Dit gebed is gemodelleerd naar het Gebed voor allen nood der christenheid, om gebruikt te worden op den rustdag, na de eerste predikatie, opgenomen in de Liturgie der gereformeerde kerken in Nederland, zoals men die achter in de gereformeerde psalmboeken vindt).

Wij kleden ons hierna, maar van de modegrillen moeten we niets hebben. Ik ontvang de bezoekers, die door mijn bemiddeling iets van de vorst gedaan willen krijgen, op vriendelijke wijze en met medeleven. Ik begeef mij naar het hof en ontvang de mensen. Ik breng hun verzoeken aan de stadhouder over. Aan hem is de beslissing. Loon of dank begeer ik niet, ik wil het goede doen omdat het goed is. Alle dank komt de vorst toe. Opdrachten die de gemene zaak betreffen zal ik snel uitvoeren en mijn Heer verrassen door de spoed waarmee ze afgehandeld zijn.

Thuiskomend zal ik alle zorgen bij de deur van ons huis afschudden. Stilte en rust zoek ik daar. Ik zal u het nieuws vertellen, het ware nieuws, niet de onbetrouwbare geruchten. Staatsgeheimen zal ik verzwijgen en gij zult er niet naar vragen. Over al wat de huishouding betreft en het huisbeleid zullen wij spreken. Ik zal letten op uw gelaatsuitdrukking en mij daarnaar richten. Staat het droevig, dan zal ik delen in uw droefheid door mij alles te laten vertellen; is uw droefheid ongegrond dan zal ik u zachtkens de les lezen en u wijzen op het voorgeslacht dat zijn beproevingen zo manmoedig droeg. In uw vrolijkheid zal ik delen.

Overdaad zullen wij van onze tafel weren, een lekkerbek ben ik niet. Geef mij maar degelijke kost. Maar soms zal een groter gastmaal nodig zijn. Dat is goed voor de vriendschap en een goed glas spoelt veel ‘vuil’ weg. Denk maar aan de Batavieren, de verbonden edelen, de geuzengastmalen nu.

Matigheid zij onze leus ook in wijngebruik. Eenden en zwanen kunnen ons dat leren. Er zijn zoveel andere middelen om de tijd nuttig en prettig door te brengen.

Een wandeling na den eten is gezond. Bezoekers die het om praten te doen is om de tijd te doden zullen we met grote voorzichtigheid te woord staan. Hun gesprek ontaardt vaak in geroddel. Keek ieder maar naar zichzelf. Van de caros zullen we geen ijdel gebruik maken voor zulke kletsvisites, maar we zullen samen de heerlijke omstreken van Den Haag bezoeken. Soms zal ik alleen gaan wandelen of paardrijden,

[pagina 19]
[p. 19]

en mijn aandacht doen gaan van de hoogste hemelen tot het centrum van de aarde, naar de bloemen en de kleinste diertjes, die wij nu met een vergrootglas kunnen zien en bewonderen, evenals het zand dat de edelstenen evenaart. Groot en klein bestaan niet, zijn relatief. De taal van zon en wolken zal ik horen, van de vogels en viervoeters genieten en leren, en al wat ik denk zal ik in dicht trachten uit te drukken en dat aan uw oordeel onderwerpen. Hoge eisen stel ik aan het dichten en mijn mislukking zal anderen tot lering zijn. En als het slecht weer is ga ik wandelen in mijn bos van boekenblad. Daar ben ik het liefst en daar moet men mij niet storen. Welk een profijt trek ik van de kerkelijke schrijvers, van de juridische, van de medische, van de kennis van kruiden en reukwerken, (Van de alchymie zullen wij ons verre houden, wij zoeken alleen wat onze gezondheid dient) van de politieke schrijvers.

Hier eindigt het eigenlijke Dagh-werck. Volgens het plan zouden andere wetenschappen zijn aangeroerd, daarna het werk in de tuin, beoefening van muziek en andere kunsten, allerlei spel en sport. Hierna zou weer het hoofse werk zijn gevolgd. Een lichte avondmaaltijd en het gebed met het huispersoneel zouden de dag hebben besloten.

Hierna wilde H. nog algemener opmerkingen maken n.a.v. een samenvatting van Romeinen XII en kort spreken over de opvoeding van de kinderen. Daarna eindigen met de wens vele zulke dagen te mogen beleven en, na eens van de ijdelheden van het hof verlost te zijn, de toekomst des Heren in rust te mogen verwachten.

 

Ofschoon Huygens ook hier volgens een plan werkt (zie blz. 23), hebben sommige onderwerpen zijn bijzondere belangstelling en heeft hij daar de neiging tot uitweiding. Hij kende dit gebrek wel. Vgl. Cluyswerck 489/490: (W. VIII, 319).

 
Waer ben ick? uijt mijn pad: dat 's een van mijn' gebreken,
 
Mijn selven, witt en doel, uijt yver t'overspreken.

Zo zijn er uitschieters waar hij zich laat gaan tegen de modegrillen, de corruptie van de overlevering, overdaad en gastronomie, tegen de slechte dichters, in bewondering voor de wereld van het kleine. Breed is hij ook over het rechterambt, de inrichting van het menselijk lichaam, over kruiden en reukwerken, over destilleren van welriekende etherische olien. Maar ook daar verveelt de lezer zich nooit door de geestigheid en puntigheid van uitdrukking, die immer zijn aandacht gespannen houden.

Dichttrant

Voor een karakteristiek van Huygens als dichter moge ik in de eerste plaats verwijzen naar wat hij daar zelf van zegt in Dagh-werck 1291-

[pagina 20]
[p. 20]

1357 en naar de commentaar daarop. Verder naar zijn antwoord op de critiek van Vondel en Mostaert, waaruit telkens scherp zijn opvatting van dichten naar voren komt (zie ook de commentaar daarop). Het zou de moeite waard zijn eens alles wat Huygens in dicht en proza over het dichten heeft gezegd, te verzamelen. Ik gaf een enkel gedicht erover in mijn Voet-maet 139-146. Smit, Driemaal Huygens maakt passim treffende opmerkingen over Huygens' dichttrant. Ik volsta met hier nog eens te wijzen op de volgende kenmerken:

Handhaving van een strak metrum (in Dagh-werck verzen van 4 trocheeën, afwisselend met vrouwelijk en mannelijk rijm), waarin ook de meest weerbarstige stof moeiteloos gewrongen wordt, hardnekkig doorzetten van een syntactische structuur, die tot stapeling leidt (frappez toujours!), voortborduren op een juist gebruikt woord, woordspel, onderbreking van het betoog door imperatiefzinnen, vraagzinnen (uiterst levendig!).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken