Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644

3475. Aan P.C. Hooft¹⁾.

Het eerste woord, dat ick van den H.^e van Dorp, mijn swager²⁾, ter antwoord hebbe bekomen, op de vraghe U E. bekent, was: als hy den man versmeden konde, dat hy hem niet beter en wiste te maken, noch te wenschen. Het vervolgh sloegh in 't breede op denselven sinn, ende sulx uit kracht van seer innerlicke kennisse, die dan, inderdaed, tot Rotterdam met vrundlicke speelavonden onderhouden wierde, maer sonder yet, dat schijn hadde van 't ghene ick seide den persoon naer te gaen. Schellinghen waren 't hoogste avontuer, dat er omgingh; scheen oock niet wel gelooffelick, dat hy veel hoogher wagens gesint konde wesen, zijnde ongelijck meer vast aen deune genegentheden. In 't korte, hy was een wel eighen sone van eenen vromen ende goedaerdighen vader, ende, voor den hoogsten lof, zijns moeders bastaard van ziel ende gemoed. Gelieft U E., dat ick dieper ondersoeck doe, hem gedencke, wie ick ben, ende bevele my als ..... 's Graven Haeghe, den 6^en Martij 1644.

1) Het is onbekend, waar het Hs. zich bevindt. - Uitgegeven door Dr. J. van Vloten, Hooft's Brieven, IV, blz. 120.

2) Philips van Dorp, de vroegere admiraal. Hooft had, zooals uit dezen brief blijkt, Huygens verzocht, bij zijn zwager, die te Rotterdam woonde, inlichtingen te vragen aangaande Johan van der Meyde, nu deze naar de hand dong van zijne stiefdochter Constancia Bartolotti.