Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Het haasje in 't kruid
Toon afbeeldingen van Het haasje in 't kruidzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,23 MB)

XML (0,01 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het haasje in 't kruid

(1858)–Heinrich Jade–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

Het Haasje in 't Kruid.

 
‘'t Is prettig, om in 't woud te ritten,
 
Of vroeg naar heide of veld te gaan!
 
En daar in 't klaver neêr te zitten,
 
En zorgloos de oogjes rond te slaan!
 
 
 
‘'t Is zoet, van niets in 't loof te hooren,
 
Als, met de pootjes uitgestrekt,
 
Al liggen we ook met luistrende ooren
 
Het tongetje aan de klaver lekt.’
[pagina 2]
[p. 2]
 
Dat is, in 't malsche groen gelegen,
 
Voor 't oude haasje vreugde en lust;
 
En 't jong loert al die pret reeds tegen,
 
Door niets bezwaard nog of ontrust.
 
 
 
Jong haasje ligt, zoo pas geboren,
 
In kruid en klaver sluimrend neêr,
 
En kent nog d' angst niet hem beschoren,
 
Van jagtroer of van 't honden heir.
 
 
 
't Kent nog den tijd niet, dat het voeder
 
Bij barren winter vaak ontbreekt;
 
Want dan, dan brengt de zorg der moeder
 
Het best' wat zij bezit, en spreekt:
[pagina t.o. 2]
[p. t.o. 2]
 


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]
 
‘Kind! zóó lang 'k zal bij u verwijlen,
 
Vrees dan niet; klinkt een tred me in 't oor,
 
Volg mij dan maar, gezwind! en we ijlen
 
Naar 't bosch dan, laan en kronkels door.’
 
 
 
Jong haasje groeit nu op, en vrolijk,
 
En frutsen maken, voortgesneld,
 
Is hij, bij vlugheid, toch zoo olijk
 
Te loeren, als hij rolt in 't veld.
 
 
 
Dáár proeft hij, wat hem 't best zal smaken,
 
En 't lekkerst' hem tot gading strekt;
 
Of wipt dáár heen, bij 't zonvuur blaken,
 
Waar andre tafels staan gedekt.
[pagina 4]
[p. 4]
 
Daar gaat hij zich een leger spreiden,
 
En legt zijn kopje op blad en plant,
 
Om 't oog in 't rond te laten weiden,
 
Op 't lusttafreel van 't welig land.
 
 
 
Kruid! klaver! - dat zal lekker wezen!
 
Hij proeft van wat hem 't veld mild gaf;
 
En weet er 't fijnst nog uit te lezen,
 
En veegt zijn baardje, krabblend af.
 
 
 
‘Hoe! staat niet iemand ginds te loeren?’
 
De boer van 't land is 't, hij blijft staan;
 
En haasje durft zich naauw verroeren,
 
Want reeds legt hij zijn jagtroer aan!
[pagina t.o. 5]
[p. t.o. 5]
 


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]
 
't Schot valt, met opgestoken ooren -
 
Hij werpt de pooten in de lucht -
 
Bergt hij zich veilig weg in 't koren;
 
't Schot is verspild, en 't haasje ontvlugt!
 
 
 
Daar naakt de herfst, en afgesneden
 
Wordt gras en graan en voedend kruid;
 
Nu volgt de spoorhond staâg zijn schreden,
 
En jagt- en hoorngeschal klinkt luid.
 
 
 
De winter komt, en als begraven
 
Door bergen sneeuw ligt 't haasje in 't zand;
 
De lente daagt, zij lokt de raven
 
Naar 't openliggend klaverland.
[pagina 6]
[p. 6]
 
Naauw meent hij nu, half dood van 't vasten,
 
Zijn bekje in 't klaver eens te slaan,
 
Of ziet! een leger zwarte gasten
 
Giert pikkend, roovend, plundrend aan.
 
 
 
De zomer komt. Het koren staat er,
 
En haasje sluipt naar de akkers voort;
 
Maar 't kruikje gaat zoo lang te water,
 
Tot dat het breekt: wáár is dat woord.
 
 
 
De boer had nacht en dag staan kijken;
 
Wis wacht mijn haasje een bitter lot.
 
Hij poogt nog wel 't gevaar te vontwijken;
 
Maar, o, wat schrik! daar valt het schot.
[pagina t.o. 6]
[p. t.o. 6]
 


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]
 
Hij springt wel op nog, maar stort neder;
 
Want nu, nu trof hem doodlijk 't lood;
 
Hij schreit, hij kermt, hij rijst niet weder,
 
Daar ligt mijn haasje, hij is dood? -
 
 
 
Nu gaat de man er van genieten:
 
De boer, die 't haasj' heeft opgevat,
 
Toont straks aan elk, hij goed kan schieten,
 
En brengt ter verkoop 't naar stad.
 
 
 
Zoo eindigt nu des haasjes leven.
 
Vlug wordt hem afgestroopt de huid;
 
En ligt zal weêr het toeval 't geven,
 
Dat nog mijn haasje eens ligt in 't kruid.
[pagina 8]
[p. 8]
 
Maar zal mijn haasje, na zijn sneven,
 
Geen nut of voordeel iemand biên?
 
Wij zullen 't, na zijn schichtig leven,
 
Ligt nog in ons verhaaltje zien.
 
 
 
‘Zeg, moederlief, wat geeft gij te eten?’
 
Een haasje, kind! gekruid, doorspekt;
 
Draag binnen 't maar; straks zult gij 't weten;
 
Pas op! de tafel staat gedekt. -
 
 
 
Een haasje in 't kruid! 't zal d' eetlust wekken!
 
Wat speelde 't vlug, en vrij, en frisch;
 
Mogt het in 't veld aan 't kruid graag lekken,
 
't Staat nu in 't kruid op onzen disch.
[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8]
 


illustratie

[pagina 9]
[p. 9]
 
‘Waar zullen 's haasjes pootjes blijven?’ -
 
Right maar aan 't haasje zelf dien toon.
 
Maak, daar hij 't neusje er meê kon wrijven,
 
Gij dan uw meubels er meê schoon.
 
 
 
‘En wat zal haasjes huid weêrvaren?
 
Zoo men er al geen pels van heeft;’ -
 
Wel nu, zijn huid, ontdaan van haren,
 
Geeft lijm, die vast en duurzaam kleeft.
 
 
 
Maar, naar een werkplaats zijn de haren
 
Nu van klein haasje heen gegaan;
 
De dans lust wekt er, bij 't besnaren
 
Des vedels, 's werkmans ijver aan.
[pagina 10]
[p. 10]
 
Daar vliegt de stof steeds heen en weder;
 
Men klopt er 't haar voor zuiverheid;
 
Dan drukt men 't tusschen lijnwaad neder,
 
En 't wordt, besproeid, tot vilt bereid.
 
 
 
't Wordt nu gevold, gevormd, gebogen,
 
Naar grootte 't cirkel wezen moet;
 
Men strijkt het, verwt het, en voor de oogen
 
Rijst uit dien bajert... wat? een hoed!
 
 
 
Een hoed! waar hoort men van gewagen!
 
Een hoed! hij dekt maar 't hoofd en 't haar.
 
Geen, die het eerst een hoed dorst dragen,
 
Zoo hij geen vrije Roer waar'.
[pagina t.o. 10]
[p. t.o. 10]
 


illustratie

[pagina 11]
[p. 11]
 
De hoed duidt vaak 't verschil der standen,
 
Door grofheid en door fijnheid aan:
 
Gaauw schijnt ‘Scheef Hoedje’ in drift te ontbranden,
 
Diep laat de sombre in 't oog hem staan.
 
 
 
Maar, is m' in 't oordeel niet ligtvaardig;
 
Deez' noemt dien best, die noemt dien goed,
 
Maar o! wat vormen, vreemd en aardig
 
Aanschouwden we al niet van den hoed.
 
 
 
't Was de oude frits, waarvan wij lezen,
 
Wien men aan stok en driepunt kon,
 
En door zijn hoedje was, voor dezen,
 
Bekend, beroemd, napoleon.
[pagina 12]
[p. 12]
 
Zoo kleedt een elk zich op zijn wijze;
 
Met veedren prijkt des jagers hoed;
 
Dat deez' den breed-geranden prijze,
 
Die vindt den hoog-gebolden goed.
 
 
 
Met struis en lint zijn spitse hoeden,
 
Bij der Tyloseres gewild;
 
De Turk, wat eeuwen henen spoedden,
 
Omwindt zijn tulband nog wet vilt.
 
 
 
‘Hei!’ roept een knaap, ‘wat vorm verdwijnen,
 
Zaagt gij zoo'n hoedje ooit? kijk me eens aan:’
 
Het meisje spreekt: ‘een hoedje als 't mijne...
 
Blijft beter mij dan 't uwe staan.’
[pagina t.o. 12]
[p. t.o. 12]
 


illustratie

[pagina t.o.13]
[p. t.o.13]
 


illustratie

[pagina 13]
[p. 13]
 
‘Wat?’ roept bajazzo, ‘wil je zwijgen!
 
Ik heb een hoed, zoo als 't behoort,
 
'k Rol er u in, als 'k u kan krijgen,
 
Ik kom - pas op! en maak je voort.’
 
 
 
Wat wordt nu van des haasjes vellen?
 
Een hoed wis voor een timmerman;
 
Een hoed, waar hij moog prijs op stellen,
 
Is 't kostbaarst, wat hij wenschen kan.
 
 
 
Nooit gaat hij, zonder hoed, uit kuijeren;
 
Den onze draagt hans winkelrecht.
 
Zal hij thans vlijtig zijn of luijeren,
 
En dansen waar m' een snaps beregt?
[pagina 14]
[p. 14]
 
Hans gaat, met afgemeten stappen, -
 
Geen duimstoks-maat kan juister zijn -
 
't Is kermis, - in de kroeg wat snappen.
 
Doch wordt bedwelmd door rum en wijn.
 
 
 
Al suizebollen gaat hij henen,
 
Nu traag van tred, dan op een draf:
 
Maar ziet! hij waggelt op zijn beenen:
 
Hij tuimelt neêr, zijn hoed valt af.
 
 
 
Juist komt een zwaar beladen wagen,
 
't Wiel raakt den hoed, hij wordt verplet;
 
Wie zal 't verfonfaaid lor nu dragen?
 
Hans niet! die 't in den draf weêr zet.
[pagina 15]
[p. 15]
 
Nu hoed'loos bij zijn kameraden
 
Teruggekeerd, wordt hij bespot
 
Op straat ziet elk den hoed, beladen
 
Met vuil, en lacht bij 't overschot.
 
 
 
Een neemt hem op toch. Wie mag 't wezen?
 
De boer, die 't al te lang verdroot,
 
Dat haasje al snoepend kruid bleef lezen
 
Tot hij, in 't eind, hem nederschoot.
 
 
 
Hij zet in 't kruidveld een paar staken,
 
Met lappen en een hoed er aan;
 
Ziet! hoe de hazen bang zich maken!
 
Elk denkt: Hij ziet den duivel staan.
[pagina 16]
[p. 16]
 
Wel haasje! durft gij 't niet vertrouwen?
 
Dat, waar ge een angst, zoo schril, voor uit,
 
Was eens, als gij, op 't veld te aanschouwen;
 
Dat is nu 't Haasje in 't groene kruid!
 


illustratie

[pagina t.o. 16]
[p. t.o. 16]
 


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken