Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Houten kappen in Nederland 1000-1940 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Houten kappen in Nederland 1000-1940
Afbeelding van Houten kappen in Nederland 1000-1940Toon afbeelding van titelpagina van Houten kappen in Nederland 1000-1940

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.17 MB)

Scans (67.90 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Houten kappen in Nederland 1000-1940

(1989)–Herman Janse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Voorwoord

‘Zoek maar eens uit of er in de kappen iets te vinden is, waaruit in de zijbeuken de bouwnaad tussen schip en koor vastgesteld kan worden’. Met deze opdracht werd ik op een dag in 1957 door prof. ir. C. Wegener Sleeswijk - die daartoe geïnspireerd was door ir. R. Meischke, toen hoofd van het bureau Monumentenzorg van de Gemeente Amsterdam - naar de zolders van de Oude kerk in Amsterdam gezonden. Nog geen uur daarna bleek, dat deze opdracht de ontdekking van het systeem van de telmerken tot gevolg had. Het was bovendien het begin van een studie van de kapconstructies in Nederland.

Het was een gelukkig toeval, dat de Oude kerk een ongeschonden reeks kappen uit de jaren tussen ca. 1340 en 1560 bleek te bezitten. Het is in Nederland het grootste oppervlak in één gebouw, dat door middeleeuwse kappen overdekt is.

Nadat de studie van de kappen van de Oude kerk was afgerond bood ir. R. Meischke mij de gelegenheid om binnen het verband van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het onderzoek voort te zetten. Eerst toen bleek welk een uitgebreid terrein hier onbewerkt lag.

Prof. dr. ir. R. Meischke is in al die jaren de onopvallende stimulator van het kappenonderzoek geweest en gebleven. Hij nam het initiatief, dat ertoe leidde, dat de publicatie van de studie, mogelijk nadat de schrijver in 1986 was vrijgesteld van de leiding van de afdeling Bouwkundig Onderzoek en Documentatie, de vorm kreeg van een academisch proefschrift. Ik acht het zeer eervol, dat iemand, die als bouwkundige werd opgeleid, als eerste in staat wordt gesteld onder leiding van Meischke te promoveren in een vak, dat hem zeer na aan het hart ligt: de bouwhistorie, als volwaardige wetenschap naast de kunsthistorie. De bouwhistorie toch geeft vaak betere mogelijkheden tot datering door toetsing aan de materiële gegevens van het gebouw zelf.

 

In Nederland zijn vele honderden kerken, kastelen, raadhuizen en woonhuizen, die nog in het bezit zijn van hun oude kappen. Alleen al uit de middeleeuwen zijn er honderden bewaard gebleven. Veel van de ontwikkelingsgeschiedenis van de constructies, de houtbewerking en het houtgebruik worden daaruit afgelezen. De middeleeuwen rekenen wij in dit werk door te gaan tot de hiaat in de bouwactiviteiten, veroorzaakt door de godsdiensttwisten en de verwoestingen door oorlogshandelingen na 1570.

Het bleek, dat de telmerken een belangrijke sleutel vormen bij het bepalen van de bouwtijd van een bepaald gedeelte van een kap. Ook zijn daarmee gemakkelijker bouwnaden en volgorden in de bouw op te sporen. Dit is de reden, dat in dit boek de behandeling van de verschillende telmerktypen in het begin is geplaatst. Zij zijn voor mij vaak de eerste sleutel tot het ontwarren van de evolutie van de kapconstructies geweest.

Vóór ca. 1960 was vaak de tendens aanwezig om bij de aanvang van een restauratie de schijnbaar onsamenhangende bos hout, die de kap vormde, zonder meer te slopen. Door de sedert 1957 uitgevoerde studie kwam er meer inzicht in de waarde van oude houtconstructies, hetgeen tot gevolg had, dat thans meestal de kap of waardevolle onderdelen ervan behouden blijven. Een minutieus onderzoek ervan tijdens een restauratie werd vrijwel regel. Toch zijn in deze publicatie veel kappen opgenomen, die zijn verdwenen, hetzij door sloop, hetzij door brand of oorlogsgeweld.

Het sprak vanzelf, dat ook kappen in andere delen van Europa in de studie moesten worden betrokken. De eerste onderzoekingen buiten de landsgrenzen werden ondernomen in Vlaanderen, samen met collega dr. Luc Devliegher te Brugge. Ook kappen in andere delen van België, in Frankrijk, Spanje, Italië, Engeland, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Denemarken, Zweden en Noorwegen werden bestudeerd. Op deze wijze kon begrensd worden, wat voor de ontwikkeling van de kapconstructies in Nederland van belang is en wat in de beschouwingen daarover dient te worden betrokken.

Het was voor velen, voor mij niet in het minst, onbevredigend dat tot nu toe enkele uitkomsten van de studie in tijdschriftartikelen en andere publicaties zonder enig onderling verband zijn gepubliceerd. Door andere auteurs is hiernaar verwezen en ook ongepubliceerde gegevens worden regelmatig gebruikt. In dit boek wordt, ter afsluiting van een ruim veertig jaar durende periode van onderzoek in historische bouwwerken, een overzicht gegeven van vrijwel alle kennis over de ontwikkeling van de kapconstructies in Nederland, die in die tijd verzameld is.

De studie van de kapconstructies in Nederland en daarbuiten, die sedert 1957 is gemaakt, leerde ons dat Nederland en de aansluitende gebieden, waar vroeger en nu Nederlands wordt gesproken, ongemeen rijk zijn aan interessante kapconstructies, vooral daterend uit de latere middeleeuwen, maar ook uit latere perioden. In het onderzoek zijn circa 1250 gebouwen betrokken, waarvan er ongeveer 1050 door de schrijver zelf zijn onderzocht.

[pagina 6]
[p. 6]

Achter in deze publicatie is als bijlage een inventaris opgenomen van alle kappen in Nederland, die in het onderzoek werden betrokken, gerangschikt naar typen, en een overzicht van de belangrijkste kappen in Nederland, gerangschikt volgens bouwtijd. Van ongeveer 500 verschillende kappen zijn tekeningen en foto's in dit boek afgedrukt.

 

In 1908 verscheen Friedrich Ostendorf's Die Geschichte des Dachwerks. Dit kapitale werk gaf als eerste een overzicht van de ontwikkeling van de kapconstructies in een groot deel van Europa. Na die tijd zijn er wel studies over deelgebieden gepubliceerd, maar een dergelijke uitgave verscheen nooit meer. Het werk heeft een gebrek: het hele Nederlandse taalgebied ontbreekt nagenoeg en waar conclusies worden getrokken uit onze kapconstructies zijn deze onjuist.

Later verschenen vele publicaties over kappen in bepaalde delen van Duitsland en over typen van hout- en kapconstructies in Duitsland. Een recent algemeen overzicht ontbreekt.

Er zijn weinig publicaties over Franse daken. Viollet-le-Duc (1875) geeft een overzicht in zijn Dictionnaire raisonné. Deneux (1926) behandelde het gebied tussen Duinkerken en de Loire. Zijn voorbeelden zijn niet representatief voor alle Franse bouwwerken.

Over kapconstructies in Engeland zijn vele belangwekkende studies over deelgebieden gepubliceerd, maar ook hier moet een samenvattend boek nog geschreven worden.

Achter in dit boek is een overzicht opgenomen van de literatuur uit binnen- en buitenland, die betrekking heeft op kapconstructies. Het is ingedeeld naar het land van verschijnen van de publicaties. Dat betekent niet, dat er ook mee wordt aangeduid, dat de desbetreffende publicatie alleen handelt over kappen in dat land. In de tekst is de literatuur aangegeven met de aanduiding van de literatuurlijst. De overige bronnen zijn per hoofdstuk in eindnoten neergelegd.

 

In de laatste decennia zijn verschillende pogingen gedaan om de verschillende ‘daklandschappen’ van Europa in kaart te brengen. Merkwaardigerwijs wordt ook in geen van deze publicaties aandacht besteed aan de kapconstructies in de Nederlanden, laat staan, dat zij centraal worden gesteld. Toch wijken deze constructies sterk af van datgene, wat verder in Europa gebruikelijk was, zodat het nodig is de ontwikkeling van de Europese kappen en de plaats van de Nederlandse kapconstructies daarbinnen na te gaan.

De huidige grenzen van Nederland en het Vlaamse deel van België zijn geenszins die van het oorspronkelijke Nederlandse taalgebied. Dat strekte zich uit van Duinkerken in Noord-Frankrijk tot Oost-Friesland in Noord-Duitsland en Kleef in het Rijnland. In verband daarmee zullen verschillende voorbeelden worden behandeld uit gebieden, die thans niet tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren.

Invloeden van de Nederlandse constructies op ontwikkelingen buiten ons taalgebied zullen ook worden aangegeven.

Die invloed was in de 17de en de 18de eeuw niet sterk meer. Nederland was toen een tamelijk geïsoleerd gebied, dat in constructief oogpunt zijn eigen gang ging, voortbouwend op de tradities uit de eeuwen ervoor. Wel kwamen er toen spectaculaire kappen tot stand met grote overspanningen en soms ingewikkelde plattegronden.

In de 19de eeuw ondergingen de kapconstructies in Nederland belangrijke invloeden uit het buitenland. Ook het gebruik van ijzer in kappen deed zijn invloed gelden. Wij beperken ons in dit boek tot die gevallen, waarbij in houten kappen ijzer als toegevoegde constructie werd gebruikt.

 

Bij de opzet van deze publicatie is uitgegaan van een typologische indeling. Bij een chronologische indeling zou een verward beeld zijn ontstaan, omdat bepaalde kaptypen gedurende enkele eeuwen in gebruik zijn geweest. De historische ontwikkeling van de kappen is wel de basis voor de typologie.

De regionale verschillen zijn in het Nederlandstalige gebied te klein om daarop een indeling te baseren. Een uitzondering is gemaakt voor het zuidelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg, omdat daar zo veel invloeden vanuit zowel het Frans- als het Duitssprekende gebied zijn aan te geven, die niet uitsluitend vanuit de typologie van de Nederlandse kappen kunnen worden behandeld.

 

Voor de behandeling van de typen zadeldaken is een codering gebruikt. De tekens zijn gerangschikt in drie of vier groepen. De eerste groep geeft het hoofdtype aan: sporen-, gordingen- of stijlenkap. De tweede serie geeft de aan- of afwezigheid van balken aan de voet van de kap aan. De derde serie tekens geeft aan of er kapgebinten zijn en welke vorm zij hebben. Bij sporenkappen is er een vierde groep tekens, die de vorm van de gespannen aangeeft. Deze codering moet worden gezien als een middel om orde in een groot aantal gegevens te scheppen, niet als doel om U, lezer, in het keurslijf van de systematiek te dwingen.

 

De datering van een kap kan op verschillende wijzen tot stand komen. Soms is er een archivalisch gegeven. De bouwgeschiedenis van het gebouw kan eveneens de sleutel blijken tot een dagtekening. De bouwhistorische wetenschap levert uit constructie- en merkwijzen ook mogelijkheden tot datering.

In het buitenland werden onderdelen van houtconstructies al enkele tientallen jaren dendrochonologisch -dat wil zeggen aan de hand van het jaarringenpatroon- gedateerd. Eerst in de laatste jaren heeft deze onontbeerlijke dateringsmethode ook in Nederland een doorbraak beleefd, met name door de inspanningen van drs. ing. D.J. de Vries. Hij zorgde ervoor, dat thans van een aantal Nederlandse kapconstructies goede dateringen voorhanden zijn, zodat bepaalde verschijnselen in de goede periode geplaatst kunnen worden.

Voor het aangeven van de ouderdom van een kap is meestal gebruik gemaakt van de gangbare datering, zoals die in het Kunstreisboek, de Geïllustreerde Beschrijvingen en soortgelijke literatuur is aangegeven. Als er reden is

[pagina 7]
[p. 7]

om daarvan af te wijken of de datering van de kap een duidelijke bevestiging van de datering is, wordt daarvan melding gemaakt.

 

De gebruikte terminologie sluit zo veel mogelijk aan bij die, welke gebruikt werd in de tijd, waarin de behandelde constructie werd gemaakt. Zo zal bij kappen van vóór het begin van de 17de eeuw voor het element, dat tegenwoordig doorgaans ‘spant’ wordt genoemd, de term ‘kapgebint’ worden gebruikt, omdat immers vóór die tijd hooguit een samenstel van sporen (toen spannen geheten) spant werd genoemd.

 

Ondersteuningsconstructies, zoals balklagen en schuurgebinten, worden niet behandeld. Zij komen slechts terloops ter sprake. Een uitvoerige behandeling valt buiten het kader van deze publicatie.

Hetzelfde geldt voor torenspitsen, vaak onbereikbare maar zeer interessante constructies. Een aparte studie hiervan zou in de toekomst nog eens ondernomen moeten worden. Wel zijn enkele veelzijdige daken van kapellen en stadspoorten behandeld.

 

Dit voorwoord zou niet volledig zijn als ik prof. Meischke niet zou bedanken voor zijn jarenlange steun en vriendschap. Ook de vele collega's, die jaar na jaar tot aan de voltooiing van het manuscript gegevens bleven verstrekken, dank ik van harte voor hun hulp en vriendschap.

De talloze gegevens, die voor het afronden van deze studie nodig waren, kon de schrijver onmogelijk alleen verzamelen. Velen hebben materiaal aangedragen. In de eerste plaats zij daarvoor dank gebracht aan de medewerkers van de toenmalige onderafdeling Bouwhistorisch Onderzoek van de tot 1988 bestaande afdeling Bouwkundig Onderzoek en Documentatie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, met name aan ir. G. Berends, ir. H.N. Karsemeijer, Th. van Straalen, drs. ing. D.J. de Vries, A.M. Warffemius, G.W.C. van Wezel en tenslotte aan L.M. de Klein, die meer dan 200 tekeningen maakte naar hem verstrekte gegevens. Zonder de hulp van de medewerkers van het foto- en tekeningenarchief en van fotografen van de Rijksdienst zou dit werk niet in deze vorm tot stand zijn gekomen. Ook geldt deze dank voor vele andere collega's in Nederland, België, Engeland, Duitsland, Zwitserland en Tsjechoslowakije. Tevens dank ik de velen, die in de laatste fase van de studie bereid waren de teksten te lezen en van op- en aanmerkingen te voorzien.

Tot slot is er nog één, die ik wil vermelden: mijn vrouw, die al die jaren het gevoel moet hebben gehad dat een kappoloog alleen maar een rug had, die dagen en avonden over de schrijftafel (en het laatste jaar de computer) gebogen zat om het geesteskind zo volledig mogelijk en toch nog leesbaar te maken.

Lieve Hilda, bedankt!

 

Amsterdam, februari 1989.

H. Janse


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken