Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Houten kappen in Nederland 1000-1940 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Houten kappen in Nederland 1000-1940
Afbeelding van Houten kappen in Nederland 1000-1940Toon afbeelding van titelpagina van Houten kappen in Nederland 1000-1940

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.17 MB)

Scans (67.90 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Houten kappen in Nederland 1000-1940

(1989)–Herman Janse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 241]
[p. 241]

6. ‘Staande en liggende stoel’

In de 13de eeuw ontwikkelde zich in Duitsland een ondersteuning van de enkelvoudige sporenkap, die bestaat uit één of meer langsbalken onder de hanebalken, rustend op stijlen, die in de lengterichting van de kap met elkaar zijn verbonden (D 13, II:33, 63, 76, 88, 116, 125, 136). Er werden als het ware houten wanden gevormd, die na het oprichten dwars over de trekbalken in de dwarsrichting met elkaar verbonden werden. Daarna werden de gespannen in de dwarsrichting over de ‘langswanden’ opgesteld. Er werd dus afwisselend in dwars- en lengterichting van de kap geconstrueerd, in tegenstelling tot de Nederlandse constructiewijze, waarbij alleen in de dwarsrichting werd gebouwd. Er is geen ondersteuning van de nok. Dit onderscheidt dit type van de stijlenkap. In Duitsland draagt dit kaptype de naam ‘stehende Stuhl’.

De trekbalken worden door de verticale lasten van de stijlen zeer ongunstig belast. Het gevaar bestaat namelijk, dat door het doorbuigen van de balken de ondersteuning van de hanebalken zakt en toch verzakkingen ontstaan, die men juist voorkomen wilde.

In feite behoort de kap in het dwarsschip van de St.-Judas en Simonkerk te Ootmarsum (afb. 107), die één hanebalkfliering heeft op standvinken, tot dit type.

De ‘stehende Stuhl’ werd reeds in 1333 in Windsheim in Noord-Beieren gemaakt (D 30). Een goed voorbeeld is de 15de-eeuwse kap van de Rooms-Katholieke kerk te Liesborn (Kr. Beckum) (afb. 485, ontleend aan D 13, II:130)



illustratie
485. Liesborn (D.), R.-K. kerk, westelijk deel, XVB.


[pagina 242]
[p. 242]


illustratie
486. Deventer, voorm. Broederenkerk, koor, XIVa.


De kap van het koor en de hoofdbeuk van de voormalige Dominicanen- of Broederenkerk te Deventer, thans Rooms-Katholieke Sint Lebuïnuskerk, is in vele opzichten uitzonderlijk (NL X 27). Ten eerste bedraagt de dakhelling 65-66o, hetgeen bijzonder steil is. Ten tweede is in twee van de drie te onderscheiden bouwfasen, samen ongeveer tweederde van de totale lengte van 48 m, voor de gespannen (die verdeeld zijn in series van 32 en 25) gebruik gemaakt van dennehout. Maar het meest belangwekkend is de constructie, die zich ondanks latere wijzigingen en de inbouw van een dakruiter nagenoeg geheel laat reconstrueren. Alleen de voet is niet met zekerheid aan te geven.

In het koorgedeelte (afb. 486) bestaan de gespannen uit twee spannen, aan de bovenkant halfhouts aan elkaar bevestigd met een houten nagel en verbonden door drie hanebalken, waarvan er twee van eiken zijn en één van dennen. Ieder derde gespan was voorzien van een eiken kruis, aangebracht van de kapvoet naar de tegenoverliggende span tussen de bovenste en de middelste hanebalk. De onderste hanebalken worden ondersteund door een draagbalk in de lengterichting van de kap, die in het midden van de ruimte is aangebracht. De middelste hanebalken hebben een ondersteuning door middel van twee platen, aan weerszijden aangebracht bij de ontmoeting van span en hanebalk. Wij zullen die platen verder aanduiden als flieringen naar analogie met de benaming bij de gebruikelijke Nederlandse kappen met dwarse kapgebinten. De flieringen en de hanebalkfliering zijn van dennen.

De flieringen worden ondersteund door eiken stijlen, die rusten op dennen balken, die van muur tot muur zijn aangebracht. Tussen de stijlen en de flieringen zijn eiken schoren gemaakt. De drie stijlen, de fliering en de windschoren werden bij de bouw op de constructievloer, die over de trekbalken was gelegd, liggend samengevoegd tot een soort langswand en daarna opgericht. Daarna werd er in de dwarsrichting van de kap een dennen schoor bevestigd tussen iedere stijl en de voet van de bijbehorende trekbalk. Aan de andere zijde van de kap werd ook een dergelijke rij stijlen opgericht en geschoord. Dan werd in het midden een rij eiken standvinken met een dennen hanebalkfliering opgericht. Daarop zouden de onderste hanebalken komen te rusten. Het wezenlijke verschil met de gebruikelijke Nederlandse ondersteuningsconstructie is, dat hier de ondersteunende delen één geheel vormen in de lengterichting van de kap. Na het oprichten daarvan werden dwars er overheen de gespannen opgericht en er door middel van schoren mee verbonden. Tussen de beide buitenste en langste stijlen en de corresponderende hanebalk werden eiken schoren gemaakt, die als verbinding een halfhoutse lip met een uitkeping hebben, onder en boven met twee houten nagels bevestigd. Boven zijn daar nog drie spijkers aan toegevoegd. Deze verbinding komt in Nederland zelden voor, maar in Duits sprekende gebieden veel en wordt daar aangeduid met de naam ‘Blatt’. Een dergelijke aangelipte verbinding heet er ‘angeblattet’.

De rij standvinken onder de laagste hanebalken is daarmee verbonden door een tweetal eiken schoren, in de hanebalken en de stijlen gepend. Hieruit valt op te maken dat de onderste hanebalken werden aangebracht vóór de spannen. Hetzelfde geldt voor alle hanebalken van de middelste rij, die met een klos tegen de beide flieringen

[pagina 243]
[p. 243]


illustratie
487. Öhningen (D.), Huis nr. 120.
Naar Eitzen.


zijn vastgeklemd, zodat zij bij verdere montage niet in de dwarsrichting konden verschuiven. Tenslotte werden de spannen gesteld en verbonden met de bovenste hanebalken. Om de drie gespannen werden kruisen aangebracht. Merkwaardig is, dat het bovenste deel van deze kruisschoren ook nog op de plaats van de stijlen tussen spannen en middelste hanebalken zijn gemaakt. De verbinding met de hanebalken is echter anders dan bij de gewone kruisen, zodat zij niet als afgezaagde schoren gezien kunnen worden.

De gespannen zijn genummerd met gesneden telmerken van oost naar west, zonder onderscheid tussen links en rechts. De ondersteuningsconstructie is meegenummerd met de overeenkomstige gespannen. Uit houtgebruik, constructie en telmerken menen wij te moeten concluderen, dat deze kap tegen het einde van de 13de eeuw of in het eerste kwart van de 14de eeuw tot stand kwam.

Deze bouwwijze met ‘langswanden’, waar overheen de dwarsverbinding later is aangebracht en daaraan bevestigd, is kenmerkend voor de Duitssprekende gebieden sedert de 13de eeuw, maar in het Nederlandse gebied zeer ongebruikelijk.

Het oostelijke deel van de kap van het schip van de kerk komt overeen met een brede dwarsschipachtige uitbouw aan de noordzijde en één travee van het huidige schip. De kap heeft een soortgelijke opbouw als die van het koor. Er zijn verschillen in houtafmetingen en houtverbindingen. De kruisschoren ontbreken. De drie stijlen zijn in de trekbalk gepend, in het koor zijn zij in een keep geplaatst. De trekbalken worden ondersteund door natuurstenen consoles en door korbelen zonder muurstijlen. Aan de oostzijde zijn de drie flieringen met een schuine las verbonden aan die van het koor, aan de westzijde eindigen zij recht.

 

Uit het dak met staande stoel ontstond omstreeks 1400 in Zuid-Duitsland (D 5:39) de ‘liegende Stuhl’ door het schuin plaatsen van de ondersteunende stijlen, waardoor de ongunstige belastingen op de trekbalken vermeden konden worden en er meer zolderruimte gebruikt kon worden. Schitterend wordt dit geïllustreerd in een tekening van G. Eitzen van het huis nr. 120 te Öhningen, Kr. Konstanz (D.), dat uit de tweede helft van de 15de eeuw of het begin van de 16de eeuw dateert (afb. 487, ontleend aan D 36: 338). De gevels bieden het gebruikelijke beeld van vakwerk met stijlen onder de wormen. Inwendig staan de stijlen onder de wormen in de weg en werden schuin geplaatst naar de kapvoet.

Er zijn ook ‘liegende Stühle’ gemaakt op grotere gebouwen, die in het midden nog één of twee rijen ondersteunende

[pagina 244]
[p. 244]


illustratie
488. Doesburg, St.-Martinuskerk, ca. 1550.




illustratie
489. Doesburg, St.-Martinuskerk, kap zonder sporen tijdens restauratie, 1964.


[pagina 245]
[p. 245]


illustratie
a




illustratie
b




illustratie
c
490. Doesburg, St.-Martinuskerk. Perspectivische schetsen van de opbouw van de kap.


stijlen hebben, onder meer in het oude raadhuis van Biberach in Zuid-Duitsland, gedateerd 1429 (d; D 35c: 391).

Het kenmerkende onderdeel van de ‘liegende Stuhl’ is de ‘Spannriegel’ aan de bovenzijde van de beide corresponderende schuingeplaatste stijlen, zodat er meestal twee horizontale balken boven elkaar zijn, één onder de wormen en één erboven. De spanregel neemt de druk op, ontstaan door de beide naar binnen neigende gebintstijlen.

In Noord-Duitsland werd de ‘liegende Stuhl’ pas in de 16de eeuw toegepast, onder meer in Lubeck (D 27a).

 

De constructiewijze van de kap van de Grote of Sint Martinuskerk te Doesburg (afb. 488 en 489), opgetrokken omstreeks 1550, heeft overeenkomsten met de staande en de liggende stoel. Hier heeft men eerst midden over de trekbalken in de as van het gebouw als het ware een houten wand opgesteld (afb. 490a), bestaande uit een regel over de balken, waarin steeds boven elke balk een stijl staat, die ongeveer tot driekwart van de hoogte van de kap reikt. Daarin is aan de bovenzijde een regel in de lengterichting van het gebouw ingelaten, steeds voorzien van windschoren. Boven aan de stijl is een gemenageerde pen gemaakt, dwars op de lengte-as van de kerk. Halverwege de stijlen is nog een horizontale regel in de lengterichting aangebracht, voorzien van windschoren. Alle stijlen zijn aan weerszijden voorzien van een kromme schoor naar de oplegging van de daarmee corresponderende balk.

Toen deze ‘wand’ gereed was, bouwde men daar omheen de ondersteuningsconstructie voor de daksporen (afb. 490b). Haaks op de as van de kerk werd in iedere stijl even onder de middenregel van de ‘wand’ aan beide zijden een regel gepend, die de schoren van de stijlen halfhouts kruist, maar er niet mee verbonden is. Aan het einde van beide regels werd een schuingeplaatste spantstijl geplaatst. Aan de onderzijde is die stijl in de trekbalk gepend. Boven steekt de schuine stijl iets uit boven de regel, die in de stijl gepend is. Nadat twee spantbenen geplaatst waren, werd even onder de bovenzijde ervan een gording aangebracht met windschoren, die in spantbenen en gordingen gepend zijn (afb. 490c). Aan de bovenzijde van een spantbeen is een pen gemaakt, waarop een tweede regel naar de middenstijl werd aangebracht. Boven in die regel is boven het spantbeen nog een gat gemaakt, waarin men nogmaals een half spant plaatste met een gording en twee regels. De bovenste regel past in een pen, die boven op de middenstijl is uitgespaard en loopt dus door tussen de beide bovenste spantbenen. Pas toen deze ingewikkelde hoofdconstructie klaar was, kon het plaatsen van de sporen beginnen. De bovenregels van de halve spantjukken in beide lagen zijn in de corresponderende sporen gepend. De losse sporen rusten op de gordingen, de onderste twee hanebalken op de hanebalkflieringen, die geformeerd worden door de beide regels van de middenwand.

[pagina 246]
[p. 246]


illustratie
491. Venray, St.-Petruskerk, middenbeuk, XVB, verwoest 1944. Naar opmeting van P.J.H. Cuypers (1866), W.A. Hemsing (1928), J. Kayser (1937) en foto (Anefo 1945).


De kap van de Sint Petruskerk te Venray (L.), verwoest in 1944, had een vergelijkbare constructie (afb. 491). De middenstijl liep door tot in de nok en vormde derhalve een makelaar. Daarmee was een liggende stoel verbonden, die aan weerszijden twee gordingen droeg. In de makelaar was een hanebalkfliering gepend. De kap dateerde uit de tweede helft van de 15de eeuw.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken