Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wonderlijke waard van hotel Carlecas (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wonderlijke waard van hotel Carlecas
Afbeelding van De wonderlijke waard van hotel CarlecasToon afbeelding van titelpagina van De wonderlijke waard van hotel Carlecas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (6.78 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wonderlijke waard van hotel Carlecas

(1941)–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

III



illustratie
Hoe de held van dit verhaal voor zijn eigen bediende speelt en zijn baas aan den vijand verraadt om hem des te zekerder te kunnen redden. - Hoe hij een slachtoffer maakt uit vreugde over de gelukte toeleg, en daarvan zelf weer het slachtoffer wordt.


Piet van Asselt, de waard van Hotel Carlecas, had schulden gemaakt en was niet in staat, die te betalen. Zoiets kwam meer voor. Maar als het al te benauwd werd en er schandaal dreigde, had de familie altijd onder gezucht, geween en knersinge der tanden de koorden der welvoorziene beurs geopend en met bloedend hart gedokt. Derhalve maakte Piet zich over zulke banale kleinigheden als onbetaalde rekeningen geen zorgen. De zwerver was van solide komaf en de familie was er goed voor. Maar de brave familie had het geduld verloren en weigerde vastbesloten in dit geval een cent voor dezen onwaardigen bloedverwant uit te geven. Zodat de fabrikant van kindermeel, die haar zijn rekening doorzond, nul

[pagina 42]
[p. 42]

op het request en een beledigende brief gekregen had.

Want Piet had kindermeel gekocht.

Een partij met een inkoopwaarde van tweeduizend gulden. Voor tweehonderd.

Er was namelijk iets met dat meel; het was lichtelijk bedorven: er zaten een paar wurmen in.

Dat wist Piet. Het was hem gezegd. En daarom had hij het meel gekregen voor een tiende van de prijs. De fabrikant had open kaart gespeeld en zijn afnemer niet bedrogen.

Kindermeel met een paar wurmen er in, was niet geheel en al onbruikbaar en waardeloos voor den scharrelkoopman in een volksbuurt van het eerste decennium dezer zwaar gecultiveerde eeuw. Je kunt de wurmen er uit zeven. Van het meel kun je dan heel best pap koken, pannekoeken bakken of flensjes en desnoods maak je er stijfsel van. De machtige voorraad, die het halve Hotel Carlecas verstopte, beloofde den eigenaar een zoet winstje. Hij had een volle maand crediet. Er kon hem niets gebeuren.

Maar de fabrikant was slimmer geweest dan Piet. Piet had kistjes kindermeel gekocht met een paar wurmen er in. De fabrikant had hem kistjes wurmen geleverd met ook nog een beetje meel er hier en daar tussen. Dat had Piets onkreukbaar hart pijn gedaan. Hij hield er niet van in zijn riskante handel mensen te ontmoeten, die slimmer waren dan hij.

En dus toonde hij zich weer slimmer dan de fabrikant. Hij betaalde hem niet. Dit vertoornde op zijn beurt den fabrikant, die zich in zijn koopmanseer ge-

[pagina 43]
[p. 43]

krenkt voelde. Hij noemde zoiets geen manier en presenteerde, van bevriende zijde ingelicht, de rekening aan de familie. Die stuurde gelijk gemeld de rekening retour met de boodschap, dat zij haar handen aftrok van meneers zakenrelatie op het ogenblik, dat deze laatste dacht handel te kunnen drijven in meelwurmen, ongeacht het aantal kisten, dat met deze ongebruikelijke koopwaar gevuld was.

 

De fabrikant, die tamelijk ver weg woonde, en niet precies wist, wat ‘Hotel Carlecas’ eigenlijk was, besloot de kwestie in handen te geven van zijn advocaat met de opdracht, naar bevind van zaken te handelen. De advocaat stuurde brieven, die, ook aangeteekend, niet beantwoord werden. Daarop zond hij er een van zijn klerken heen om een onderzoek in te stellen en zo mogelijk per deurwaardersexploit beslag te laten leggen op voorraden en inboedels: voor die paar honderd luizige guldens was er in een hotel toch zeker altijd beslag te leggen!...

De klerk was een jongeman, die het gewicht van zijn zending terdege voelde en zich nòg meer bewust was van zijn eigen waardigheid. Hij zat tamelijk onberispelijk in de kleren en droeg een keurig opgerolde parapluie met zich mee. Verder had hij een dophoed op zijn hoofd, een blinkende lorgnet op z'n neus en een geslepen stukje glas in een verguld blikken roosje op zijn das. Precies de verschijning om den waard van Hotel Carlecas tot de meest demonische invallen te inspireren.

Ik kan niet zeggen, dat het Hotel den advocatenklerk

[pagina 44]
[p. 44]

sterk imponeerde. Hij was eerder een weinig verbaasd en hij steeg vele graden in zijn eigen achting, toen hij de punten van zijn goedgepoetste schoenen over de ietwat morsige drempel van Piets etablissement schoof. Geringschattend trok hij de neus op voor de armoedige en niet zeer welriekende atmosfeer, die in de bestoven ruimte rondhing.

Piet zat slaperig achter de toonbank, hing met de leuning van z'n wrakke stoel lui tegen de muur, lurkte onbekommerd aan een zacht snurkende stenen pijp en keek zonder sympathie naar den binnentredenden dandy. Deze kuchte, benauwd door de stank van de ranzige olie op het fornuis.

‘Goede middag,’ groette hij, en de beschaafde ietwat neuzige klank van zijn stem riep een oude, geheimzinnige verbittering in Piet wakker.

‘Goeie,’ antwoordde hij nors, zonder overeind te komen of de pijp uit zijn mond te nemen. De jongeman keek hem misprijzend aan, vroeg dan op laatdunkende toon:

‘Is uw patroon er niet?’

‘Patroon?’ weervroeg Piet. Daarop voegde hij er verveeld aan toe: ‘Nee.’

‘Komt ie gauw terug?’

‘Vandaag niet meer.’

Het gezicht van den bezoeker betrok.

‘Dat is jammer. Ik kom hedemaal uit Z. om hem te spreken.... Vervelend.’

‘Uit Z?’

De naam van de stad, waar hij de meelwurmen gekocht had, deed hem lont ruiken. Hij kwam over-

[pagina 45]
[p. 45]

eind, lei z'n pijp weg en boog over de toonbank naar voren.

‘Da's zeker voor die meelkwestie, wat?’ vroeg hij met een listig knipoogje.

De jongeman overwoog of het wel verstandig zou zijn, met dezen onzindelijken bediende vertrouwelijk te worden. Hij keek hem nog eens aan en staarde in zo'n goedig dom gezicht met een zo botte glimlach, dat hij voelde dezen notorischen stommeling zeker met succes te kunnen uithoren. Hij werd ondernemend. Een fooitje kon hij op zijn declaratie wel uitzuinigen: als hij met goede resultaten terugkwam, was zijn bruikbaarheid voor zulk soort kiese opdrachten bewezen.... Voorzichtig polste hij:

‘Hoe.... eh.... hoe sta je met je patroon?’

‘Die?’ vroeg Piet en er woog een Mont Blanc van minachting in zijn toon.

De klerk voelde zijn papieren stijgen.

‘Heeft ie nog al wat van waarde in huis.... inboedel en zo, bedoel ik?’

Piet leunde verder over de toonbank en grijnsde breed.

‘Ooooh!’ zei hij begrijpend. ‘'t Is nie netjes om je baas te verraje, heb me moeder me geleerd.’

‘De listigheid van de stommelingen,’ dacht de intelligente jongeman, en schoof een gulden naar Piet, die deze langzaam in z'n broekzak liet verdwijnen. Daarop knikte hij en vertelde, half fluisterend:

‘De baas gaat binnenkort trouwe.... jofel kalletje, man.... En hier boven zijn appartemente.... zou je niet zegge, maar die komme uit op de achter-

[pagina 46]
[p. 46]

straat.... Daar heb ie spulle staan, nou, daar zou je van opkijke.... een hemelbed.... wastafel.... divan.... een piano.... spiegel, tapijte, salon-ameublement, afijn.... een piekfijn boeltje....’

‘Zo zo zo?... Dat zou je hier niet verwachten.’

‘Da's juist de truuk van de jen,’ onderwees Piet hem grinnekend. ‘Iedereen mot denke, dat er niks te hale valt.... da's voordelig voor zulk soort.... eh.... koopmanne, za'k maar zegge.’

‘Kan ik 'et niet even zien?’ vroeg de klerk begerig.

‘Sorry,’ zei Piet, ‘as-t-tie weggaat, neemt ie de sleutels mee.... maar ik zal 'em zegge, dat u geweest ben....’

‘Nee, nee.... geen woord, denk er om!’ schrok de jongeman. ‘Hij mag er niets van weten!’

‘Ahaaah!’ zei Piet langgerekt, en stak de tweede gulden in zijn zak. ‘Ik zwijg as een heel kerkhof, hoor meneer, ken u op an....’

Hoopvol, een vrolijk deuntje fluitend, wandelde de klerk met zijn waardevolle inlichtingen naar het station.

Die avond bracht Piet zijn eenvoudige meubeltjes bij een goeie vriend, waar hij ook bleef slapen. En toen een paar dagen naderhand de keurige klerk terugkwam met de nodige volmachten en een deurwaarder, ontving hij de heren met voorbeeldige onderdanigheid.

‘Je patroon?’ vroeg de klerk, zeer bewust van het belangrijke ogenblik.

‘Weer naar ze verloofde,’ vertelde Piet spijtig, ‘maar as u 'et boeltje zien wil, dat ken hoor, want

[pagina 47]
[p. 47]

hij heb toevallig de sleutels vergeten.... kom u maar mee....’

Hij ging de heren voor, de donkere trap in de hoek op, de deurwaarder vlak achter hem. Op de vijfde tree gleed de vertegenwoordiger der overheid uit, want die tree had Piet met speelse bedoelingen in de groene zeep gezet. De rechterarm der wet viel zwaar boven op den klerk, zodat ze samen op de vloer van ‘Hotel Carlecas’ rolden, dicht bij het fornuis, waar palingvellen en viskoppen die dag bij toeval nogal overvloedig in het rond lagen. De heren schreeuwden een beetje van schrik, en toen ze opgekrabbeld waren en naar hun officiële aktentassen zochten, spraken ze onvertogen woorden en zagen er plotseling veel minder indrukwekkend uit, besmeurd als zij waren met de onwelriekende afval van de visbakkerij. Met onverholen spijt kwam Piets stem uit het donkere trapgat: ‘Ik wou net zegge, dat u de vijfde tree over mot slaan, want die staat in de groene zeep om af te bijte.... maar u ben ook zo haastig.... Is 't goed afgelope?’

Mopperend en tamelijk vies van zichzelf klommen ze dan naar boven, zorgvuldig de vijfde tree overslaand. Op zolder wees Piet met een breed gebaar in het rond en zei, geheimzinnig als een samenzweerder:

‘Hier is 'et here!’

De heren keken rond. De klerk vroeg ongeduldig: ‘Waar is de deur naar het appartement?’

‘Dit is het appartement,’ vertelde Piet gewichtig. En zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, wees hij de diverse sinaasappelkisten, de omgekeerde

[pagina 48]
[p. 48]

margarinetonnetjes en stijfselkistjes, vluchtig met vuile en gescheurde vitrage gedrapeerd, de gekleurde prentbriefkaarten tegen de balken, het driehoekige stuk spiegelglas tussen kromme spijkers, de aardappel- en kolenzakken op de vloer en somde onverstoorbaar op: ‘Het hemelbed.... de vaste wastafel.... de divan.... het buffet.... clubstoelen.... de linnenkast.... de schilderijen.... de antieke spiegel.... de tapijten.... de salonmeubels.... de piano....’ De twee heren stonden verstomd.

‘Valt 'et tege?’ vroeg Piet teleurgesteld. ‘Dat kan me nou echt spijte.... De patroon was er zo groos op....’

‘Ga mee!’ schreeuwde de klerk plots woedend en viel pardoes uit zijn aristocratische rol. ‘Die vent belazert de kluit!’

‘Hè, neeeee!’ gilde Piet smartelijk, ‘hoe ken u dat nou zegge?’

Maar de woedende dienaren der gerechtigheid stommelden al haastig de trap af. De scheldpartij van den overprikkelden klerk eindigde in een gil, want hij had in z'n kwaadheid de ingezeepte tree vergeten en zeilde deze keer voorover tussen de palingvellen en visresten. Hinkend en straattaal uitslaand werd hij door den deurwaarder mee naar buiten genomen. Daar stonden belangstellende vrienden van Piet en maakten vele gedenkwaardige en hartige opmerkingen over het uiterlijk en de onsympathieke bedoelingen van de vertrekkenden, die er volkomen ontoonbaar uitzagen en een uur in de wind stonken naar rotte vis.... Boven aan de trap zat Piet met het hoofd op

[pagina 49]
[p. 49]

zijn knieën te snikken van het lachen en hij kreeg een hoestbui, waar hij in dacht te blijven. Maar zelfs als dat gebeurd was, zou hij zich na dit overweldigende succes niet beklaagd hebben over zijn lot....

 

Toen hij tegen de schemering op een kistje wurmen en meel voor zijn deur een pijp zat te roken, nog telkens schuddend van het lachen in napret om de smadelijke aftocht van zijn belagers, kwam er een stevig uit de kluiten gewassen student voorbij, die blijkbaar naar een officieel feest moest: hij was in rok, droeg een blinkende hoge zijden en over zijn linkerarm hing een lichte zomerjas. Een en ander wekte door zijn onberispelijkheid in hoge mate de ergernis van Piet. En onder het passeren gooide hij hem zachtjes een handje meel tegen de fraai getailleerde rug van zijn rok. Waarop hij dadelijk verschrikt riep: ‘Meneer!... ze hebbe kalk op uw rug gegooid!’

Ontsteld draaide de student zich om.

‘Die smerige straatjonges,’ foeterde Piet. ‘Je zou ze doodslaan, dèr.... Kom u maar effe in de winkel, dan zal ik u afborstele.... u loop gewoon voor schandaal....’

‘Heel vriendelijk van u,’ zei de student beleefd, ‘dank u zeer.’

‘Niks hoor,’ antwoordde Piet gemoedelijk. ‘We benne op de wereld om mekaar d'r door te hale.... te hellepe, bedoel ik, wat u?’

De student vond dat een edel denkbeeld. Hij trok zijn rok uit en schrok van de witte plek.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Trek maar weer an, dat borstelt makkelijker,’ zei Piet, ‘'t is zo gebeurd, meheer.’

De ander trok de jas weer aan en Piet doopte de kleerborstel gauw even vluchtig in een emmer water en daarna in een meelkistje. Toen begon hij vlijtig de studentikoze rug te bewerken. Tot de panden toe kregen een beurt.... Toen de student een der panden naar voren haalde en bekeek, verstijfde hij van ontzetting: de stof zag er uit of ze gekalkt was.... ‘Vent, wat voer je uit?’ gilde hij en vloekte er zwaar bij.

‘Zeg es effe!’ schreeuwde Piet er tegenin. ‘Vloek je soort uit, kale flikker!... Heb ik dât voor m'n goeddoen?’

Maar de student had plotseling alle geloof in de goedheid van het mensdom verloren en gaf zijn weldoener een trap, dat deze achteruit wankelde, struikelde over de emmer water en languit in de plas viel. Een seconde later was hij weer op de been en vloog den woedenden student aan. Als twee vechtende honden rolden zij de deur uit, vloekend en scheldend. De buurt liep geïnteresseerd en aanmoedigend te hoop en was er getuige van hoe de baldadige waard van ‘Hotel Carlecas’ volgens alle regelen der ‘noble art’ op ontzagwekkende wijze werd afgerost, tot een machtige directe op de kaak hem voor enige minuten neervlijde in zalige onwetendheid van zijn smadelijke nederlaag....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken