Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hilda van Suylenburg (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hilda van Suylenburg
Afbeelding van Hilda van SuylenburgToon afbeelding van titelpagina van Hilda van Suylenburg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.24 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman (populair/bestseller)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hilda van Suylenburg

(1897)–Cécile de Jong van Beek en Donk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 552]
[p. 552]

[LVI]

Hilda keerde in de veranda terug, een klein beetje aangedaan door het afscheid. Morgen zou ze nog even aan den trein komen om de kinderen te zien. Ze had Maud eigenlijk niet zooveel gekend, in dat eéne jaar dat zij in Holland was geweest, maar door haar vriendschap voor Gladys, hadden ze zich beiden sterk tot elkaar aangetrokken gevoeld.

Hilda nam haar handwerkje weer op en deed een paar lustelooze steken, maar toen bemerkte ze ineens dat er iets gebeurd moest zijn in haar afwezigheid. Een soort verlegen zwijgen heerschte. Oom van Starren zat haar met ironische nieuwsgierigheid aan te kijken, maar verschool zich onmiddellijk achter de courant, toen zij opzag, Eugénie staarde strak melancholiek naar buiten, en haar tante kuchte en schoof zenuwachtig een open brief heen en weer, die juist moest gekomen zijn.

‘Hilda....’

‘Tante?’

‘Wij hebben daar juist 'n tijding gekregen, die ons .... heel pijnlijk heeft aangedaan! Je weet dat je zonderlinge idees ons veel verdriet doen .... maar ik dacht .... enfin, ik dacht, dat we ons toch nooit over je zouden hoeven te schamen ... En nou schrijft daar mevrouw van Amstelwede, dat ze ons waarschuwt, dat ze je heel dikwijls met heeren ziet wandelen, en dat ze je verleden zelfs met iemand in Laren is tegengekomen...’

Hilda lachte. De gedachte aan die wandelingen met Maarten, vervulde haar op eens met een tinteling van vroolijkheid.

‘Heel lief van mevrouw, om zich zoo bezorgd te maken, maar haar “Heeren” in 't meervoud is niet heelemaal juist, dat zou me “des guten zu viel” zijn.’

[pagina 553]
[p. 553]

‘Dus je erkent, dat je wel es met 'n heer hebt gewandeld?’

‘O! ja, heel dikwijls.’

‘En met wie?’

Hilda aarzelde, even overwegend, toen zeide ze eenvoudig:

‘Met Maarten van Hervoren, en als het u gerust kan stellen, wil ik u wel zeggen, dat ik in stilte met hem geëngageerd ben.’

‘En zeg je ons dat zoo maar?’

‘Nee, ik vertel het u heel in 't geheim. Later zal hij u wel officieel m'n hand komen vragen, maar zoover zijn we nog lang niet. We zijn nou nog maar met 't hart bezig, dat vinden we 't interessantste op dit oogenblik, maar ik beloof u, dat we later keurig in de vormen met u over m'n hand zullen komen beraadslagen.’

Zij lachte, en haar stralend geluk ontwapende mijnheer van Starren, ofschoon hij het ontzettend ongepast vond.

‘En mag ik ook weten wanneer de freule den tijd zal gekomen achten om er haar voogd officieel in te kennen?’

‘O! nog lang niet! We hebben het nou nog zoo druk. We moeten allebei nog zoo hard werken en we hebben alleen maar den Zondag om samen te zijn. U begrijpt, maar éen van de zeven dagen, dat is veel te weinig om er iets voor visites en presentaties af te nemen.’

‘Dus je bent van plan om je voorloopig zoo te blijven compromitteeren?’ vroeg mevrouw van Starren vinnig.

‘Ik compromitteer me niet!’ zeide Hilda trotsch. ‘Als de wereld het compromitteeren noemt, als een man en een vrouw samen wandelen, vóór dat er 'n receptie met veel bloemenmandjes is geweest,

[pagina 554]
[p. 554]

dan wordt het hoog tijd, dat ze die dingen anders leert inzien.’

‘Maar wanneer denk je het dan wel publiek te maken?’

‘Oom, over 'n jaar of drie, zoodra 'k m'n doctoraal heb gedaan. Dan komen we plechtig om uw zegen vragen, en vervullen alle formaliteiten, u zult es zien, onberispelijk, en dan schrijf ik m'n dissertatie en dan, onmiddelijk na m'n promotie, trouwen we. Hebben we ons program niet netjes klaar gemaakt?’

Mijnheer van Starren lachte, niettegenstaande al zijn cynisch ongeloof in vrouwen, te overtuigd inwendig van Hilda's kracht en ernst, om zich ongerust te maken, en het overmoedig geluk, dat in elk van haar woorden doorblonk, amuseerde hem.

Maar voor mevrouw van Starren was dit gesprek een teleurstelling, die haar woedend maakte.

‘Dus je blijft tóch studeeren, niettegenstaande je nou geëngageerd bent? Ik had altijd gehoopt, dat, als je maar es 'n man hadt gevonden, je al die kunsten wel zoudt laten varen. En hoe vindt die mijnheer van Hervoren het? Zal hij de kindertjes wasschen terwijl jij pleidooien maakt?’

Een donkere gloedgolf sloeg over Hilda's gezichtje, bij de grof sarrende woorden, en haar oogen, rein en intelligent, heel groot van emotie zagen strak haar tante aan. Een moment dacht ze er aan haar te vragen, hoe dikwijls zij en haar vriendinnen wel haar kindertjes gewasschen hadden, al hadden ze ook geen pleidooien te maken gehad, maar ze wilde niet hatelijk zijn en antwoordde zacht, ofschoon heel uit de hoogte:

‘Maarten vindt het goed dat ik studeer; we denken in al die dingen hetzelfde, en als we later het geluk hebben kinderen te krijgen, zal ik

[pagina 555]
[p. 555]

mijn best doen, er een betere moeder voor te zijn dan veel van de dames, die zich nu voor die taak hebben voorbereid in de balzaal of op het tennisveld of met romannetjes en prulhandwerkjes en wat geliefhebber in kunst en filantropie. We zullen heel eenvoudig leven en ik zal m'n huishouên practisch en heel nieuw inrichten, zoodat het 'n minimum tijd neemt, en dan zal ik arme vrouwen bij me ontvangen, die in moeielijkheden zijn en om raad komen vragen, in den tijd dat andere dames boodschapjes doen en visites maken, voilà tout. Maar zeker zal ik mijn studies niet opgeven, juist nu ik geëngageerd ben, want meer dan ooit heb ik nu recht van spreken, over alles wat de vrouw aangaat.’

‘Wat bedoel je?’

Hilda glimlachte, plotseling opgewonden, en ze antwoordde in hartstochtelijk enthousiasme:

‘Wel, wie zal het vrouwenvraagstuk eerlijker, rechtvaardiger, onpartijdiger kunnen opvatten, dan de vrouw die gelukkig getrouwd is? Welke stem protesteerend tegen het onrecht, zal eerder tot de menigte doordringen, die van de eenzame, die bitter geleden heeft door onrechtvaardige wetten en zeden en zich uit in sombere aanklachten, of die, van de gelukkige vrouw, die 't luid uitjuichen kan, dat zij het bij ondervinding weet, dat de man en de vrouw samen het leven kunnen doorgaan, naast elkaar, als twee vrije gelijken, zonder maritale macht, en vrouwenonderdanigheid, en dat het zoo worden moet overal, overal!

Zeker, de onderdrukten en mishandelden mogen klagen! Het is zelfs heel jammer, dat ze niet al veel eerder en veel luider geklaagd hebben, maar de wereld zal haar licht verdenken van eigen belang te zoeken of van persoonlijke grieven te willen

[pagina 556]
[p. 556]

wreken. Het is de vrouw van het gelukkige huwelijk, in wier hart geen druppel bitterheid is, en die het groote en goede van den man, in dengene die zij liefheeft, van nabij heeft leeren kennen, die zich nu met kracht mee in den strijd moet storten! Ze moet het welbehaaglijk egoïsme opgeven van: “Ik heb het goed, wat deert mij de rest?” en zich solidair voelen met elke vrouw die onrechtslijden wordt aangedaan. En ziet u, daarom juist moet ik nu ook blijven studeeren, omdat ik weet dat mijn huwelijk heel mooi zal zijn!’

Ze had in een jong, blij geloof gesproken, maar toen zweeg ze ineens en liet zich mat in haar stoel achterover vallen: ‘Wat begrepen deze menschen van solidariteit?’ Mijnheer en mevrouw en Betty zaten met onaangenaam kille glimlachjes voor zich uit te kijken, alleen Eugénie had tranen in de oogen, maar ze schaamde zich er voor en ging haastig naar de piano om met Betty een paar nieuwe liedjes van Massenet door te zingen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken