Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schatten uit de volkstaal (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schatten uit de volkstaal
Afbeelding van Schatten uit de volkstaalToon afbeelding van titelpagina van Schatten uit de volkstaal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.07 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schatten uit de volkstaal

(1887)–Amaat Honoraat Joos–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Eenige duizenden volksspreuken gerangschikt en verklaard


Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Bijvoegsel.

Het woordeken zeer omschreven.

Bemerking. ‒ Vóór ieder bijvoeglijk naamwoord of bijwoord dat in vetletters gedrukt is, wordt zeer onderverstaan, en in de uitdrukking die er op volgt, wordt het omschreven.

 

Aandachtig kijken: zijne oogen den kost geven.

Hij is arm: heeft geen rooden (of looden) duit, heeft geen hemd aan zijn lijf, is doodarm, is bitter arm, is straatarm, is luis arm. ‒ Hij wordt arm: krijgt luizen met steerten. ‒ Hij zal arm worden: zal zoo arm worden dat hij geen hemd aan zijn lijf houden zal, dat hij geenen lepel houden zal om er uit te eten.

 

Bedorven: bedorven tot in den grond, tot in 't merg van de beenen.

Hij is bedroefd: ge kunt hem den druk uit de oogen snijden (of scheppen).

Hij is benauwd: is benauwd van zijn schaduw (of van zijn schim), zou in een mollegat kruipen, is om de dood te smaken, zweet water en bloed, zit met de dood op 't lijf, zijn hert rijdt op een kerreken, zou er de dood van halen.

Hij is beschaamd: zou het land uitloopen van schaamte, zou van schaamte de wereld uitloopen, zou in de aarde zinken van schaamte.

Bitter klagen: putten in de aarde klagen.

Blank: hagelblank.

Blauw: hemelblauw.

[pagina 125]
[p. 125]

Hij was blij: loeg tranen, sprong een gat in de lucht, sprong in de lucht.

Blind: stekeblind.

Dat is iets buitengewoons: is een mirakel op 'nen kruiwagen.

 

Diep: zeediep.

Hij is dom: is te dom om kiekens te pluimen, weet van voren niet dat hij van achter leeft, dom genoeg om in zijn eigen oogen te slaan, is niet goed als om de koeien te wachten, is te dom om voor den duivel te dansen, heeft voor geen halven cent verstand; draait hem drij keeren om, hij zal nog dom zijn. ‒ Wat gij vertelt, is dom: is oliedom, te dom om dood te doen.

Het was donker: was stikdonker (of pikdonker, helledonker), ik kost geen steek (of geen hand) voor mijn oogen zien.

Droog: poerdroog, hoorndroog, krakend droog, krullend droog.

De boter is er dun op: is er opgeschoten met den kruisboog (of met het pistool).

Dat kost duur: peperduur, stukken van menschen.

 

Fijn: haarfijn. ‒ Dat is een fijne brok: 't is het neusken van den zalm.

 

Hij is gelukkig: heeft een mollepootje in den zak; dat hij met zijnen stok in 't water roerde, 't ware brei.

Het regent geweldig: regent bij eemers, het spuwt katten, regent dat het giet (of plast), regent mollejongen. ‒ Het zal geweldig vriezen: zal den grond uit vriezen, zal vriezen dat het kraakt, zal vriezen dat de steenen bersten, zal vriezen dat de honden huilen, zal een koeksken bakken. ‒ Het hagelt geweldig: hagelt dat het klettert. ‒ Het dondert geweldig: dondert dat het rommelt, dat het klettert. ‒

[pagina 126]
[p. 126]

Geweldig lachen: u krom lachen, lachen dat ge schokt. ‒ Geweldig slaan: slaan dat er de stukken afvallen, iemand slaan dat hij naar zijn ziel zoeken moet, dat hij blauw ziet. ‒ Geweldig vallen: vallen dat men sterren ziet. ‒ Geweldig vloeken, kijven of drinken: vloeken, kijven, drinken tegen de sterren op. ‒ Geweldig vechten: vechten dat de haren stuiven.

Hij is gezond: heeft gezondheid te koop.

Hij is gierig: is te gierig dat hij eet; al wat hij geeft, is gelijk een stuk van zijn ziel, hij is hondegierig, stinkt naar 't geld, zou bij een centje dood blijven, zou 'nen kei 't vel afstroopen.

Glad: ijsglad, spiegelglad.

Iets goed kennen: op zijnen duim. ‒ Een werk goed kennen: er in wonen, er in te huis zijn.

Ik heb grooten honger: zie blauw (of scheel) van honger, zou een peerd zijnen rug uiteten, ben zwart (of dood) van honger, zou 'nen nagel den kop afbijten. ‒ Ik heb groote koude: zie blauw van koude. ‒ Ik heb grooten dorst: ben vergeven van den dorst, ben zoo dorstig dat ik de zee zou uitdrinken. ‒ Groote moeite voor iets doen: hemel en aarde bewegen. ‒ 't Is een groote bedrieger: hij hangt aaneen met bedrog. ‒ Hij is een groote deugniet: is grijs (of gaat krom) van deugnieterij. ‒ Het is een groote twiststoker: hij zou twee steenen doen vechten. ‒ Het is een groote lomperik: een ongelikte beer, een achtkantige boer. ‒ Groote leugens vertellen: liegen dat men blauw ziet, dat er de molens bij draaien, dat men er zakken kan bij drogen, dat de duivels om de brokken komen, liegen tegen de sterren op.

 

Haastig: tusschen Vespers en Lof, met zeven haasten.

Heet: stikkend heet, gloeiend heet, kokend heet, brandend heet, zoo heet dat de kraaien gapen.

Heldere oogen: vagevuurs oogen, ge kunt het vuur uit zijne oogen slaan.

[pagina 127]
[p. 127]

Hoog: hemelhoog. ‒ Iemand hoog verheffen: tot in den derden hemel verheffen.

Hooveerdig zijn: stinken van hooveerdij.

 

Dat is klaar: is zonneklaar, springt in de oog, dat tast ge met uw ellebogen.

Klein: bitter klein, 'nen speldekop groot.

Koud: bijtend (of bitter) koud.

Hij heeft kromme beenen: ge kunt met 'nen kruiwagen tusschen zijn beenen rijden.

Hij is kwaad: heeft den duivel in 't lijf, zou mij den kop afbijten, zou eenen opeten; zou niet lachen, al liep er een kalf den muur op; zou uit zijn vel springen van gramschap, zou de muren oploopen.

 

't Was een lastig werk: wij hebben het onder de merkt niet gehad.

Leelijk: te leelijk om te helpen donderen.

Levend: springend levend.

Hij is lomp: is te lomp om te helpen donderen, te lomp om voor den duivel te dansen, kan 't niet gebeteren dat de kikvorschen geen steerten hebben.

Hij is lui: ge zoudt hem verder schuppen alsdat hij gaat, 't ware een goed peerd om de verdoemden naar de Helle te voeren, zal nog 'nen knoop in zijn beenen loopen, is te lui dat hij uit zijn oogen ziet.

 

Hij is mager: straks kan hij uit een flesch eten, ge kunt door zijn kaken kijken, ge kunt de gazette door zijn kaken lezen, 't is een sprinkhaan (of een kreeft, een krekel), 't is maar 't vel over de beenen, 't is al armen en beenen, hij is houtmager.

Malsch vleesch: ge kunt het door 'nen pijpsteel zuigen.

Hij is milddadig: zou 't hemd van zijn lijf (of 't brood uit zijn schaprade) weggeven.

Ik ben moe: ben doodmoe, kan geene pap meer zeggen.

[pagina 128]
[p. 128]

Naakt: moedernaakt.

Nat: waternat, mestnat, lekend nat, zijpend nat.

Neerstig werken: werken dat de leden knakken, dat de ziele kraakt, dat het haar in zeelen hangt, werken alsof ge nog een lijf in de kist hadt, werken dat het schaûw geeft, werken lijf sta bij. ‒ Hij is neerstig: zal op 'nen Zondag sterven.

Nieuw: splinternieuw, vonkelnieuw.

Nieuwsgierig kijken: iemand de woorden uit den mond zien. ‒ Hij is nieuwsgierig: Is niet nieuwsgierig, maar weet toch geerne alles.

 

Hij is ongelukkig: is voor 't ongeluk geboren; viel er een steen uit de lucht, 't ware op zijn hoofd.

Onnoozel: puitonnoozel. ‒ Wat ge vertelt, is onnoozel: te onnoozel om aan de kiekens gebrokkeld te worden.

Oud: straatoud, stokoud.

 

Rap rijden: rijden dat het duivelt (of dat de as in brand geraakt, dat het vuur in de asschen komt, dat het wiel afdraait). ‒ Hij is rap in 't werken: 't is een zwaluw. ‒ Rap loopen: zoozeer loopen als zijn beenen rekken kunnen.

Recht: boutrecht, loodrecht, pijlrecht. ‒ Hij gaat recht: dat hij viel, hij ware gebroken.

Hij is rijk: kent het einde van zijnen rijkdom niet; als hij zonder geld is, dan is de zee zonder water; hij wentelt in 't geld, is smoorrijk, is schatrijk.

Rijp: reuzelend rijp.

Hij is rood: ge zoudt het vuur uit zijn kaken slaan, hij heeft de helle geblazen, ge zoudt een steksken aan zijn kaken ontsteken.

 

Scherpe wind: bijtend scherpe wind.

Het is schoon weer: 't is al wat de Hemel geven kan, wij zouden met wenschen verliezen. ‒ Het is een schoon kind: zoudt ge 't niet stelen?

[pagina 129]
[p. 129]

Een slecht leven hebben: een hondenleven. ‒ Het is een slechte kerel: hij is te slecht om opgehangen te worden. ‒ Het is slecht weer: geen weer om 'nen hond door te jagen.

Het is een slimme kerel: hij is den duivel te plat; is de duivel slimmer, 't is dat hij ouder is; hij is den duivel te slim.

Snel: vogelsnel, pijlsnel.

Sterk: ijzersterk.

Hij stond stil: stond boomstil, staakstil. ‒ Het was er stil: zoo stil dat ge een muisken zoudt hooren loopen (of piepen) hebben. ‒ Stil zwijgen: zwijgen dat men zweet (of stikt).

Hij bekijkt mij streng: dat zijn oogen kogels waren, ik ware al lang doodgeschoten.

 

Traag: op zijn zeven gemakken. ‒ Hij gaat traag: telt de steenen, gaat om de dood. ‒ Dat werk gaat traag vooruit: het is de ark van Noë.

 

Vast slapen: op zijn twee ooren slapen, slapen dat ge ronkt.

Veel schulden hebben: tot over zijn ooren in schulden zitten (of steken). ‒ Hij kan veel eten: heeft een gebreiden buik (of gebreide maag). ‒ Veel eten: zijnen buik een zielmisse doen, eten buik sta bij, eten balg moet bersten. ‒ Dat schilt veel: schilt een peerdenduim, schilt den dag en den nacht. ‒ Veel praten: kouten dat ge zeevert. ‒ Zij praat veel: men zou eer 'nen brandenden oven met boter stoppen als heuren mond te kunnen doen toehouden. ‒ Hij heeft veel zorg voor zijnen vader: de steenen zijn te koud waar hij over gaat. ‒ Veel werk hebben: niet weten waar zijn hoofd staat. ‒ Daar was veel volk: zooveel volk dat men op de koppen kost dansen (of dat men geenen appel op den grond kost werpen).

Hij is verre: is zoo verre alsdat ge hem met stokken jagen zoudt.

[pagina 130]
[p. 130]

Versche mosselen: levend versche mosselen.

Versleten: versleten tot op den draad, doodversleten.

Hij is vet: ge zoudt hem uit zijn vel schudden.

Vol: kroppend vol, proppend vol, strijkend vol.

Vroeg opstaan: met den haan, met de zon opstaan.

Zij is vuil: ge zoudt er met geen tang naar pakken. ‒ Uwe ooren zijn vuil: ge kunt gemakkelijk petercelie zaaien (of boonen planten) in uw ooren.

Vurig bidden: lezen dat de tanden vlassen.

 

Waar: heilig waar. ‒ Dat is waar: ik wil naar Halle gaan....

Hij wint weinig: wint te weinig om te leven en te veel om te sterven.

Wijd: wagenwijd.

Wit: spierwit, zilverwit, sneeuwwit, blinkend wit.

 

Hij was zat: zoo zat dat hij geen beenen maken kost.

Hij is ziek: loopt met de dood op 't lijf, is stervend ziek.

Zoet: honingzoet.

Zot: topzot.

Het is zuiver in dat huis: ge zoudt op den vloer eten, ge zoudt er van lekken.

Zwaar: loodzwaar, pletterend zwaar.

Hij is zwak: is maar de oogen toe te nijpen, ge zoudt hem doodsteken met een spelde.

Zwart: pekzwart.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken