Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Muliassus de Turk (1652)

Informatie terzijde

Titelpagina van Muliassus de Turk
Afbeelding van Muliassus de TurkToon afbeelding van titelpagina van Muliassus de Turk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

Scans (2.94 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Muliassus de Turk

(1652)–Dirk Kalbergen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Muliassus de Turk.
Treur - Spel.

Eerste deel.

Iulia, en Amada, gevangen in't Hof.
 
DEn dagh die gaat voorby, maar ik zit hier gekluistert
 
Onschuldigh, ach! ai zeg, waarom de Zon verduistert
 
Van mijn geluk? daar ik veel vreught genieten kon:
 
Maar laas! s' is mijn ontrooft. Waar of men immer von
 
Een Oom die wreeder was?
Amad.
 
Mevrou, 't is waar, mijn Vader
 
Is wreed en straf van aard; maar denkt dit werk wat nader,
 
't Is maar een looze schijn, om van de rechte wegh
 
Ons af te voeren.
Iul.
 
Wel, als ik het overlegh,
 
En rijplik overweegh in d'Evenaar van reden,
 
Vind ik het zoo te zijn: 'k wil dan geen tijd besteeden
 
In 't droevigh quijnen. Neen, ons leven is een Baak,
 
En wijst ons tot de dood; maar d'eene heeft vermaak,
 
En d'andre droefheid, 't schijnt dat ik op onlukx klippen
 
Gestrand ben, en 't verdriet in 't minst niet kan ontslippen.
Amad.
 
Gykund noch wel Mevrou. Ai! wilt door deze reên
 
U vreughd en blijdschap niet verkorten: laat ons,'t geen
 
Zoo ver noch is, niet eens bedenken. Slaat u oogen
 
Eens over 't vlakke Land; en ziet hoe groot 't vermoogen
 
Van onzen Schepper is. Zie hoe het pluim - gediert
 
Met vreughde zigh vermaakt, en door de telgen zwiert.
 
Ziet gy aan d'andre zy, daar ziet gy de Standaarden
 
Vast kronk'len door de wint; gy ziet met praght de Paarden
 
Op 't heerlijkst toegerust. Aan d'oostzy van de Stadt
 
Ziet gy Ferrando; zie, hy heeft 'et vuur gevat
 
Van Min, waarin hy brand tot uwaarts. In het westen
 
Ziet gy op wit Zatijn, met Goud bezaait, 't bevesten
[pagina 10]
[p. 10]
 
Van Liefde, Trouw, en Plicht; want gy ziet in de Vaan
 
Ben gouden Arm, en vat een brandent Hart: hier aan
 
Bespeurt gy wel wat min Fenizo u moet dragen:
 
Hy is als Mirraas Zoon; wie zou hy niet behagen?
 
Den andren als God Mars, wen hy Vrouw Venus vat
 
In 't yzere geknars zijns strijdbren arms, en badt
 
Om liefde, gunst, en eer. Zie daar, zy naadren beide
 
En offren u haar Min. Wie zoud' men niet verleiden
 
Met zulk gezicht? Mevrouw, waar 't in mijn keur gestelt,
 
Ik nam Ferrando aan; die braven Oorlooghs Heldt
 
Wijft met zijn oogen uit wie dat hy is; schoonheeden
 
Heeft hy in overvloedt, geen Beeldt, schoon 't was gesneeden
 
Uit Marmer, of Albast, 't en overtreft hem niet.
Iul.
 
Oneen! gy doolt: 'k geloof dat onder het gebiedt
 
Van d'andre schoonheid zelf de Min-Godin moet buigen;
 
In hem bloost Liefde en Trouw, zijn oogen zijn getuigen
 
Hoe minlik dat hy is; vermakelik en zoet
 
Schijnt al zijn ommegangh. Amada, ai! men moet
 
Niet altijd op de kracht, en op de wreedheid letten,
 
O neen! in 't minste niet, de wreedheid laat zich pletten
 
Gelijk onrijpe vrucht, die door een sterke windt
 
Ter aarde word gevelt, en zap noch voedtzel vindt;
 
Maar moet in slijk en stof verrotten en verslikken.
 
De Liefde die en wil by wreedheid niet wel schikken.

Tweede uitkomst.

Fenizo. Ferrando. Iulia. Amada.
Feni.
 
Ferrando, geeft aan my het geen ik heb ge-eist,
 
Zoo neemt ons twist een end. Wel hoe, mijn Heer, gy deist
 
Heel van de rechte wegh, en zoekt veel ommewegen:
 
Ghy weet het recht is mijn.
Ferran.
 
Ik heb de Maaght verkregen
 
Door eeden en beloft'.
Feni.
 
'k Beken dat Borgias
 
Haar heeft aan u belooft. Maar hoe mijn Heer! dat was
 
Alleen maar uit zijn naam, en z'is aan mijn verbonden
 
Met wil van Staat en Land; 't geen schriftlik is gezonden
 
Uit al den Raad hun last. Hier op berust mijn zaak,
 
Hier op bepleit ik 't recht met wapens, en door wraak.
Fer.
 
Gy holt heel buiten 't spoor. Gy gaat u zelf verheffen
[pagina 11]
[p. 11]
 
Door u waanwetenschap, en schijnt heel t'overtreffen
 
Een ieder door u recht. Florenzius die is
 
Gestorven wettig Vorst van Staat en Erffenis,
 
En stelden Julia in Borgias bewaren,
 
Dat hy haar, als zy was gekomen tot heur jaren,
 
Uithuwelikken zou aan een gelik van Staat
 
Als zy was. En hier op vest ik mijn recht; het gaat
 
Dan met of tegen wil, zy is voor mijn, en zweere
 
Dat ik mijn recht vervolg met Eer en Bloed: 't begeeren
 
Van haar, dat port mijn Ziel tot gramschap, en ik zal
 
Niet rusten voor ik haar verkregen heb, of al
 
Wat in Florenzen is zal van mijn macht getuigen.
Feni.
 
Laat uwe toorn, mijn Heer, doch onder reeden buigen.
Fer.
 
Laat dan mijn maght zijn wil by mijn beloofde Vrouw.
Feni.
 
Dat is mijn eysch van u.
Fer.
 
Ik zweer u by mijn trouw,
 
En Princelikke eer, zoo gy niet af wilt laten,
 
En trekken van dees Stad met 't Rot van u Zoldaten,
 
Dat dan de straf, die nu de Stad Florenzen dreigt,
 
Op u neêrstorten zal.
Feni.
 
Mijn Heer, u harte neigt
 
Tot groote dingen, 't geen gy licht niet uit kund voeren;
 
Al was u Maght zoo groot als Hoovaerdy, al zwoeren
 
Al u Zoldaten mijn de dood, nochtans zal ik
 
Betoonen, dat ik niet in 't minste voor u schrik,
 
Maar kloek en moedig ben. Doch waar toe al dees woorden,
 
Laat wraak en toornigheid 't verstand ons niet vermoorden;
 
Laat ons niet twisten om het geen een ander heeft,
 
Dat onze Vyand niet en lacht om ons, en geeft
 
Ons na, dat wy geweld en strijd aanstellen
 
Om 't geen onzeker is. Laat eens u ooren hellen
 
Na mijn. Wilt gy met my verdragen het verschil?
Fer.
 
Zoo het my niet en scheid van Julia; ik wil
 
Dat zy de mijne is.
Feni.
 
Zoo zak gy daarom vechten,
 
Ziet of u hooge roem u recht met 't staal zal slechten:
 
Zoo gy my overwind zy zal de uwe zijn;
 
Maar 'k heb een ander recht als dit geweer; s' is mijn,
 
Ik houze voor mijn Lief; doch 't kampvecht wreed en bloedigh
 
Zal slechten ons verschil. Maar ik ben stout en moedigh
 
En eisch u voor de klingh.
Fer.
 
Ontscheetzedan.
Feni.
 
Ik zal.
Daar word geblazen.
Fer.
 
Ik zal.
Daar word geblazen.
Fer.
 
Maar wat wil dit gerucht zoo haastigh van de wal?
[pagina 12]
[p. 12]
Iul.
 
Zijn d'Hartogen oneens?
Amad.
 
Ik meen dat mijn Heer Vader
 
Met hun iets spreken wil.
Iul.
 
O Goon, wat is mijn nader!
 
Mijn luk, of ongeluk? indien ik niet en dacht
 
Dat 't onluk ebde, laas! dees toeval onverwacht
 
Zou mijn verschrikken.
Amad.
 
Stil, bedroeft u niet, mijn vryheid
 
Zal u in korten tijd noch brengen weêr in blyheid.
 
Gaan wy in ons vertrek, wie weet wat voor een dagh
 
De vreugde-zon verschijnt, die ons verheugen magh.
Binnen.

Derde uitkomst.

Borgias. 2 Raden. Eunuchus, en Edeldom, op de Stadts muur. Fenizo. Ferrando.
Feni.
 
TOt wie van twee begeert nu Borgias te spreken?
Borg.
 
Gy Heeren, mijne komst strekt tot geen vreugde-teken;
 
't Verdriet dat raakt ons al daar ik meê zwanger ga;
 
Doch my op 't meest, en prangt mijn hart en ziel; want na
 
Dees droefheid is geen vreugt voor ons, 't schijnt onlukx-baren
 
Ons springen tegen 't hooft; 't schijnt al de helsche scharen
 
Uitbraken hun vergift, de twist, de haat, en nijt
 
Die zaayen 't listig zaad daar onder,ach! gy zijt
 
Onlukkig in u min.
Ferran.
 
Dat moet wat vreemts bedieden,
 
Zegt watter is geschied? ik en mijn Edellieden,
 
Ja al mijn gantsche macht is t'uwen dienst. Zegt mijn
 
Hoe is 't met Julia?
Borg.
 
Mijn hart verstikt van pijn,
 
En smelt schier in een zee van tranen. Ach! gy Heeren,
 
'k Bedroef my meest om u, want blijdschap gaat zich keeren
 
In droefheid, ach! ik breng een boodschap die u zwaar
 
Te dragen valt.
Feni.
 
Verzacht het.
Fer.
 
Omstaanders, zegt, waar
 
Na verbeid gy? helpt u Heer, ai! onderschraagt zijn schouder
 
Eer dat hy stort.
Borg.
 
Mijn Heer, ai! spot niet, ik die ouder
 
Ben als gy, en langer heb geleeft, doorzie dees
 
Zaak wat nader, en bepeil zijn diepte, ik vrees
 
Zijn zwaarte zal zoo wel op u als my neêrstorten.
 
De Vrouw die gy bemindt...
Ferran.
 
Ai, wilt ons niet verkorten
 
Door deze reên. Wat is van haar?
Feni.
 
Zeg waar zy is?
Borg.
 
Zy is in d'eeuw'ge vreugd, daar nimmer droeffenis
 
Gevonden wert.
Ferran.
 
Ach! is zy dood?
Feni.
 
Helaas!
Borg.
 
En in u liefd' gestorven.
[pagina 13]
[p. 13]
Feni.
 
Fortuin! heb ik 't onluk dan heel van u verworven?
Ferran.
 
Mijn Lief gestorven? ach!
Borg.
 
Gy Heeren, nu gy ziet
 
Dat gy onlukkig zijt in uwe min, wilt niet
 
Met u gewelt van volk mijn vesten meer bespringen,
 
Laat vriendschap, die 'k u toon, door toorn en haat heen dringen.
Ferran.
 
Gy hebt ons min voldaan. Fenizo, laat ons nu
 
Met dees omhelzing vriendschap vesten, ik ben schuw
 
Voor d'Oorlogh, want met haar sterft al mijn gramschap, heeden
 
Verwerp ik al de haat.
Feni.
 
Stadhouder,komt beneeden,
 
Vertrouwt u op ons woord.
Ferran.
 
Ik ben in 't hart verbaast.
 
Fenizo, is 't al waar 't geen hy u zeid? hoe kaatst
 
't Onluk my heen en weêr.
Feni.
 
Ik twist zelf met mijn zinnen;
 
Hoe! is Julia dood? neen, 't kan niet zijn. O! 't minne
 
Doorwroet mijn hart en ziel, en hitst mijn aan tot wraak,
 
En zeid: Zy leeft, en voed u hoop. helaas! hoe raak
 
Ik uit dit Hof vol warring en verdriet? 'k loop paden
 
Die duister zijn, en vol van hoolen; wilt my raden,
 
O Hemel! tot het best, op dat ik niet bestaâ
 
Iets dat onreedlik is.

Vierde uitkomst.

Borgias. 2 Raaden. Eunuchus, en Edellingen, uit de Stadt.
Borg.
 
IK treê tot u, om na
 
Veel twist in vreê te zijn, u mogentheid is sterker
 
Dan mijn geringe kracht, ik kom als vrede-werker
 
Voor mijn, en voor de Stadt, en arme Burgery,
 
Ik stel nu al 't vermoên en twijfel aan d'een zy,
 
En hou my aan u woordt, want met dit droevig sterven
 
Hoop ik sterft al u haat; 't verwoesten, en 't bederven,
 
En 't plagen van ons volk en strekt u tot geen winst
 
Of voordeel; ach! ik bid, indien 'er noch in 't minst
 
Of haat, of vyandschap woont in u hart, laat deeze
 
On helzing doch de stijl van vreê en vriendschap weezen.
 
Zegt Heeren, leeft dees Stadt niet in u gonst en liefd'?
Feni.
 
Schoon dat de wraak en min my 't herte heeft doorgrieft,
 
Zoo sterft met Julia nu al mijn haat.
Ferran.
 
Ik zweere
 
Dat ik u vriendschap zoek.
Borg.
 
Zoo laat pos t' zamen keeren
[pagina 14]
[p. 14]
 
Na Stadt, en leven voort in vrede en vriendtschap. Maar
 
Een beê verzoek ik, die gy schuldig zijt: dat naar
 
Der Zonnen ondergangh g'u beide wit vervoegen
 
Op 't scheymaal van u Lief: het strekt om te vernoegen
 
My, en heur Maaghschap bey; want morgen keert zy weêr
 
Van daar zy quam! ô smart! de dood die sleept haar neêr
 
In 't yszelijke hol van zijn onzaadbre kaken,
 
Zy laat de werelt in haar jonkheid, en wil maken
 
Haar woonplaats in de Zaal van onverderflikheid.
 
Voldoet dees laatste dienst, en plicht, want nu verscheid
 
Zy van ons allen af.
Fer.
 
Zoud ik u zulks ontzeggen?
 
De wereld zou de lak van hoovaart op mijn leggen.
Feni.
 
Hoe! zou mijn waarde Lief, die ik zoo heb bezindt,
 
My dat niet waardig zijn?
Borg.
 
Nu zie ik gy haar mindt:
 
Gy bindt my aan u dienst. De liefde van mijn Broeder
 
Gaf haar in mijn gewelt, en stelde my als hoeder
 
Van haar, waar in ik my gequeten heb; maar nu
 
De dood haar van my scheid, doet gy mijn eer, met u
 
By-zijn op d'uitvaart.
Feni.
 
Ach! 't afbeeldzel van de deughde
 
Verlaat de droefheid, en verkiest de grootste vreughde.
1 Raad.
 
Hier zal geen vreughde zijn, ô neen! met groot verdriet
 
Toont ieder een nu rouw en droefheid, ja men ziet
 
Hier niet dan druk en zmart; de pracht van onze Kerken
 
Verandert nu in rouw, 't gewelf, de gulde Perken,
 
Autaren, Kooren, al wat çierlik is dat treurt,
 
En is bekleed met zwart, helaas! de Zon en beurt
 
Zijn glanzig hooft niet op, om deze smart t'aanschouwen,
 
Al d'oogen zijn nu root, en duister, door 't bedouwen
 
Van zilte tranen, ach! de droefheid, pijn, en smart
 
Der kind'ren is te groot, die jammerlik op 't hart,
 
En aan de Borsten van hun dorre Moeders hangen,
 
En zoeken laaffenis, maar vinden geen; de bange
 
Moeders weenen met baar kind'ren: dits de vreughd
 
Die hier te vinden is.
Feni.
 
Baart zulk een ongeneughd
 
De dood van Julia?
Fer.
 
Zoo zou een ieder treuren
 
Om Julia haar dood?
2 Raad.
 
Zoo treuren wy, de deuren
 
Van onze vrolikheid zijn toegesloten. Kom,
 
Gaan wy nu in de Stad, alwaar een ieder stom
 
Van 't weenen is. Zie, het verdriet maakt traage voeten:
 
O hartzeer! gy verderft het gaauwst verstand. Wy moeten
[pagina 15]
[p. 15]
 
Ons droefheid matigen, en zien of het geluk
 
Zijn stralen op ons schiet, en helpt ons uit den druk.
Binnen.

Vyfde uitkomst

Amada. Eunuchus.
Amad.
 
EUnuchus.
Eun.
 
Mevrouw.
Amad.
 
Wat toestel maakt de Stadt? waar
 
Toe zoo veel gerucht, en dat zoo haastdik?
Eun.
 
Daar
 
Zal d'uitvaart zijn van Julia, Mevrouw.
Amad.
 
ô Goden!
 
Hoe! is Julia dood? ô wat vervloekte Boode.
Eun.
 
Mevrouw, 't is als ik zegh.
Eunuchus aan d'een zy.
Amad.
 
Vertrekt. Kan d'Oppermacht
 
Gedoogen, dat dees list word aan den dagh gebracht?
 
Kund gy dees valsche daad en deze gruwel lijden?
 
Dat 't bloed zijn eigen bloed het leven gaat benijden?
 
Hoe! is Julia dood? daar ik weet datze leeft,
 
En zit gekluistert van mijn Vader: nooit en heeft
 
Uliszes snooder vond bedacht als dees. ô Goden!
 
Gedooght gy zulk een daad? hoe! gaatmen Princen nooden
 
Op d'uitvaart van een die noch leeft? ô wreede! zijt
 
Gy niet vernoegt met haar gevankenis? ô spijt!
 
ô Hemel! is 't mijn lot dat ik juist heb verwurven
 
Een Vader, die zijn Land en Volk bederft. Hoe durven
 
De Menschen doen een daadt waar voor den afgrond schrikt,
 
En tziddert? ach! ai my! de droefheid die verstikt
 
Gehoorzaamheid en plicht, 't geen ik behoor te dragen
 
Tot hem, die my het leven gaf. Ik moet beklagen
 
De schoone Julia, die vast gevangen zit
 
Uit last eens Dwingelands.

Seste uitkomst

Borgias. Amada. Eunuchus.
Borg.
 
AMada.
Amad.
 
Ach! wat 's dit?
 
Heer Vader, wat 's u wil?
Borg.
 
Hoe! dus alleen?
Amad.
 
Heer Vader,
 
Ik ben verzelt met Moeders Dienaar.
Borg.
 
Hoort, komt nader.
[pagina 16]
[p. 16]
 
Hoe is 't met Julia?
Amad.
 
Gekluistert, en berooft
 
Van alle vreught.
Borg.
 
Helaas! de droefheid gants verdooft
 
Ons Vreughde-zon. Mijn kind, u Moeder is gestorven.
Amad.
 
O Hemel! heb ik dan u haat geheel verworven.
Borg.
 
Mijn kind, stelt u gerust. Eunuchus, hebt gy mijn
 
Bevel en last volbrocht, en met een droeve schijn
 
Door al de Stad gestrooit de dood van mijn Beminde?
Eun.
 
O ja genadigh Heer.
Borg.
 
Nu zal mijn Ziel zich vinden
 
Vernoeght. Wanneer daalt nu de Zon in Thetis schoot?
Eun.
 
Zes uren na dees tijd.
Borg.
 
't Is nu te laat. Geen noot.
 
Strooit morgen door de Stadt, rontom aan alle oorden,
 
Themoclea naar dood; doch met benauwde woorden,
 
En droevig zuchten; t'za, bestelt dit.
Eun.
 
'k Volg u last,
Borg.
 
Ik zal u loonen, zoo gy op u dienen past.
 
Amada, hoort mijn kina, 'k heb met u iets te spreken.
 
't Is waar dat dit verdriet al u vermaak doet breken;
 
Maar daar is weêr een vreugd op handen, zijt gerust,
 
U Vaders zorg heeft nu voor u een andre lust
 
Gevonden. Kom mijn kind, gy zult in d'Echt haast treden.
Amad.
 
Hoe Vader! huw'liks-vreugt in zoo veel droevigheden?
Borg.
 
En vraagt my doch niet meer, gy zijt in d'Echt belooft
 
Met een van grooten stam. Hoe! schriktge? gy berooft
 
Mijn eer en mijn geluk, u welvaart. Wilt mijn hooren;
 
Het is dien Muliass, uit Edel bloed gebooren.
 
Weest stil, mijn Argus. Maar bewaar my Julia.
 
Eunuchus, spoeit u doch, en gaat terstond; ziet na
 
Een Slaaf, die gy met list en op 't bequaamst kund dooden,
 
En brenght die voort by my, want ik heb hem van nooden.
 
Ga heen, en berg u lijf.
Eun.
 
Mijn Heer, het zal geschiên,
 
Ik volg gehoorzaam na al 't geen gy zult gebiên.
Borg.
 
Volvoert dit na mijn wil, ik zal mijn gonst u toonen.
Eun.
 
En ik, mijn Heer, zijn gunst met deze dienst beloonen.
Binnen.
Borg.
 
Amada, ziet wel toe dat gy mijn schat bewaart
 
Als d'appel in u oogh; weest stil mijn kind, aanvaart
 
U Bruygom met geneugt, en wilt u hert vermaken.
Amad.
 
Neen Vader, neen, veel eer zal ik mijn ziel uitbraken,
 
Eer ik de lust voldoe van dat onmenschlik mensch:
Borg.
 
Ik wil dat gy hem mindt.
Amad.
 
Neen, doodme, dat 's mijn wensch.
Binnen.
Borg
 
Dus verben ik door list en veinzery gekomen;
[pagina 17]
[p. 17]
 
Mijn Schoone leeft noch, maar mijn Vrouw is 't lijf benomen;
 
Niet door mijn hand; ô neen! maar door mijn raad; 't vergift
 
Heeft haar de glans berooft der goude Zon, door drift
 
Van minnen-yver, die zal my de wegh nu banen
 
Tot min, tot vreugt, tot lust en vryheid; geen vermanen,
 
Noch raad des Kardinaals belet mijn wil, want ik
 
Ben door mijn listigheid de werelt tot een schrik;
 
Ferrando is in 't net. Fenizo moet om 't leven.
 
Wat zal dees nacht mijn staat een steun en sterkte geven.
 
Beef vry Florenzen, beef; want die my tegenstaat
 
Verliest zijn lijf, al was 't de grootste van den Raad.
 
Ik waag mijn lijf en bloed, want die in macht wil leven,
 
En moet om hel, noch dood, noch lijf, noch leven geven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken