Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4
Afbeelding van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.63 MB)

XML (1.24 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4

(1909)–G. Kalff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 519]
[p. 519]

Het vierde geslacht.

Eenige geestesstroomingen die wij hiertevoren, hetzij in een individu hetzij in een groep van individuen, hebben waargenomen, vinden wij hier terug; doch gewijzigd of onder andere omstandigheden.

Het piëtisme, tot mystiek geworden, vertoont zich nog eens in het leven en het werk van Joan Luiken en verdwijnt dan voorloopig uit onzen gezichtskring. Het verstandelijk element daarentegen, dat wij vooral in dichters als Cats en Huygens, De Decker en Oudaen opmerkten, wordt te onzent evenals in naburige landen sterker, zwelt aan tot een strooming die bekend staat onder den naam van rationalisme. Het individualisme, totnogtoe vooral in geloof en godsdienst zichtbaar, doet zich gelden ook in het verstandelijk leven, maakt de geesten vrijer, baant den weg tot ruimer opvatting van geloof en leven. De achting voor en het vertrouwen op het eigen verstand en de menschelijke rede stijgen bij een deel van de bewoners der Republiek: ‘er is maar één onfeylbare Richter, het eygen verstant’, zeide omstreeks 1655 de Amsterdamsche collegiant Caspar Luiken en een ander schreef: ‘God is so wel d'Autheur der Reden als der Openbaringe.’ Die ander, de predikant Balthasar Bekker, heeft veel bijgedragen tot den zegepraal van het rationalisme en verdient daarom wel, dat wij eenig denkbeeld van zijn persoonlijkheid trachten te geven.

Zijn vader was een der vrij talrijke Westfalingen die hier te lande predikant werden; zelf werd hij te Metslawier in Fries-

[pagina 520]
[p. 520]

land in 1634 geboren en was achtereenvolgens te Franeker, Weesp en Amsterdam als predikant werkzaam. In die laatste stad is hij in 1698 gestorven. Bekker's voorname beteekenis ligt in den strijd, door hem zijn leven lang gevoerd tegen het bijgeloof en voor de verlichting. Onder den invloed van Descartes en van zijn eigen studie der natuurwetenschappen had hij zijne geestelijke zelfstandigheid ontwikkeld en zich tot regel gesteld, geen dingen aantenemen die hij voor zijn verstand niet kon verantwoorden. Dat rationalisme, in verscheidene zijner catechetische en geleerde geschriften uitkomend, heeft hem er ook toe gebracht in zijn boekje over de Kometen en vooral in zijn hoofdwerk De Betoverde Weereld (1691-1693) den strijd aantebinden tegen allerlei bijgeloof, vooral tegen de voorstelling van een persoonlijken duivel die met zijn trawanten hier op aarde onder de menschen rondwaart. Hij is om dat boek vervolgd, uitgesloten van het Avondmaal, afgezet als predikant; doch zijne denkbeelden wonnen steeds meer veld, ook ver buiten onze grenzen in Frankrijk, Duitschland en Engeland waar men zijn werk in vertaling heeft gelezen.

Wat men Bekker vooral kwalijk nam, was 1o zijne stelling: dat niet alles in den Bijbel letterlijk moet worden opgevat 2o zijn wijsgeerig standpunt. Warm pleitte hij voor de vrijheid der philosophie; doch in Spinoza ging die vrijheid hem te ver. Hij keurde af dat de philosophie ‘begon..... te bestaen waer af sigh Descartes met kraght poogde te suiveren: datse 't meesterschap over de saken des geloofs aan haar trok.’

Echter, zoo min als hijzelf, liet Spinoza zich van zijn weg afbrengen; na eenige jaren in Amsterdam gewerkt en er invloed te hebben geoefend, vertrok hij in 1661 naar Rijnsburg, doch liet in Amsterdam een vriendenkring achter waarmede hij in voortdurende betrekking bleef.

Een dier vrienden was de geneesheer Lodewijk Meyer, die

[pagina 521]
[p. 521]

in 1666 in zijn boek Philosophia S. Scripturae Interpres een wijsgeerig rationalisme predikte: de uitlegging van den bijbel, beweerde hij, moest in overeenstemming zijn met de verlichte rede; daar God, die Schrift en Rede beide aan den mensch gaf, niet wil dat zij met elkander zullen strijden; de ware wijsbegeerte moest ons eenig richtsnoer ten leven zijn; niet de H. Geest, maar de ware wijsbegeerte alleen, was volgens hem in staat, ons de juiste verklaring te schenken van de tallooze raadselen der Schrift. Over de lotgevallen en den invloed van dat boek moeten wij hier zwijgen. Vermelding echter verdient, dat wij dezen dokter met een ander vriend van Spinoza, den Med. Dr. Johannes Bouwmeester vinden onder de stichters van het in 1669 opgericht dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat zoowel in deze en andere zijner stichters als in zijn eerbied voor de wetten en regels der poëzie een sterk verstandelijk element toont.

Sommige auteurs kantten zich van den aanvang af tegen dit Genootschap; anderen begonnen met lid te zijn, doch verlieten het later en namen een vijandelijke houding tegenover hun vroegere vrienden aan; weer anderen stonden buiten deze twisten, doch het verstandelijk element is ook in hunne poëzie overwegend. Navolging der auteurs van het eerste geslacht, vooral van Hooft en Vondel, is bij velen hunner zichtbaar; de meesten lijden aan de deftigheid en de ‘Parnastaal’ die wij vooral met Vollenhove haar intrede zagen doen.

Die deftigheid lokte als terugslag de parodie uit; de lust tot parodiëeren van het verhevene of slechts hoogdravende, reeds vroeger aanwezig, wordt nu sterk. Naarmate men zich eenerzijds beijvert, de poëzie opteschroeven, schept men er anderzijds behagen in, haar neêr of zelfs in de modder te trekken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (7 delen)