Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7
Afbeelding van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.38 MB)

XML (1.63 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7

(1912)–G. Kalff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

6. Literatuur en Tooneel in Vlaamsch-België.
Het eerste geslacht tot 1848.

In het voorgaande deel dezer Geschiedenis (VI, 504-5) hebben wij een eerste openbaring van oplevend zelfgevoel bij het Vlaamsche volk aangewezen. Maar na Verloo's Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael (1788), eenzaam uitschietend, snel gedoofd, vlammetje, wordt het weer nacht over Vlaanderen: voor de zooveelste maal doen deze ongelukkige landen dienst als slagveld van Europa. Het vuur dat zich even vertoond had, bleef echter gloeien onder de asch; de vrede en de vijftienjarige vereeniging met Noord-Nederland deden het opnieuw ontvlammen. Het Nederlandsch wordt tot eere gebracht door Willem I, die aan elk der drie Belgische hoogescholen een leerstoel voor het onderwijs in die taal stichtte. Schrant, vroeger pastoor te Bovenkarspel (N.H.), werkte te Gent en vormde er o.a. Blommaert en Prudens van Duyse; Visscher te Leuven, waar hij C.P. Serrure onder zijn leerlingen telde; Kinker wist te Luik zelfs een paar Walen: Pierre Lebrocquy en Jottrand voor de zaak van het Nederlandsch te winnen. Onafhankelijk van hen, vormde de Brabander Jan Frans Willems (1793-1846) zich in stilte tot een degelijk kenner en vurig voorstander der Nederlandsche taal en letterkunde. Tegenover de Noordnederlandsche geleerden en de van buiten aangebrachte cultuur, vertegenwoordigt de auto-didact

[pagina 391]
[p. 391]

Willems in dezen tijd de herleving der in het Vlaamsche volk zelf sluimerende kracht en aandrift tot hooger ontwikkeling; een tegenstelling, die wij ook in de geschiedenis der Vlaamsche letterkunde zullen opmerken.

Voorloopig had die letterkunde weinig te beteekenen. Hoe ware dat mogelijk geweest in een land waar de volkstaal, door langdurige minachting en verwaarloozing, terneêrlag als weleer het gras en de vrucht der Vlaamsche velden, vertrapt en vertreden onder de paardenhoeven van vreemde legerscharen? Hier en daar echter begint iets optekomen en zich opterichten. Wij hebben het oog op de, in zuivere doch conventioneele taal geschreven, verzen der athenaeum-leeraren d'Hulster (geb. 1784) en Cracco (geb. 1791); op den burgemeester van Kaprijk in Oost-Vlaanderen J.F. de Hoon (geb. 1787), die later de schoonvader van den Vlaamschgezinden hoogleeraar Heremans zou worden, en eenige hoog-romantische gedichten in zuivere taal schreef; wij hebben het oog vooral op Willems, dien wij omstreeks 1810 als klerk op het kantoor van een notaris te Antwerpen aantreffen. Lid van een taal- en dicht-lievend genootschap, door een Hollander te Antwerpen gesticht, treedt hij op in ouderwetsche rederijkers-wedstrijden, schrijft tooneelstukken en verzen; tot adjunct-archivaris van Antwerpen benoemd, breidt hij den kring zijner kennis en zijner kennissen uit; hij gaat een Jaarboekje uitgeven, knoopt betrekkingen aan met Noordnederlandsche letterkundigen als Jo. de Vries, Immerzeel, Bilderdijk, Messchert, Wiselius, Tollens. In 1819 eindelijk maakt hij een aanvang met de uitgave zijner Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde, waarvan wij vroeger reeds spraken; tegelijk met die Verhandeling verscheen zijn gedicht Aen de Belgen, dat de Vlamingen aanspoorde ‘tot houw en trouw verknocht blijven aan eigen taal en landaard’.

[pagina 392]
[p. 392]

Hoe goed R. Katholiek ook, Willems keurde in zijn Verhandeling te veel af in de zestiend'eeuwsche onderdrukkers der Nederlandsche vrijheid, toonde te veel waardeering voor Marnix en andere anti-Roomsche auteurs, te veel sympathie voor Noord-Nederland, dan dat hij geen aanstoot zou hebben gegeven aan de Belgische geestelijkheid. Een Mechelsch priester, zekere Buelens, stelde zich dan ook tegen hem te weer. Maar Willems liet zich daardoor niet afschrikken; hij ging voort op den ingeslagen weg; in 1824 zond hij het tweede stuk zijner Verhandeling in het licht. Langzamerhand begon hier en daar op den Vlaamschen akker een zaadje optekomen: Rens werd in 1827 bekroond in een dichterlijken wedstrijd; Prudens van Duyse gaf in 1831 zijn eersten bundel gedichten uit; ook een dichteres, Mevrouw Van Ackere-Doolaeghe, had omstreeks 1829-'30 een paar Vlaamsche gedichten geschreven. Dan komen de opstand en de strijd tegen Noord-Nederland dit jong gewas stuiten in zijn eersten groei.

 

De vijandelijke verhouding tusschen Noord en Zuid openbaarde zich natuurlijk ook in de letterkunde. Wij hebben reeds gezien, dat de Noordnederlandsche oorlogspoëzie uit letterkundig oogpunt over het algemeen weinig beteekende; met de Zuidnederlandsche stond het niet veel beter. Eenige aandacht verdienen de ‘Vlaemsche Liedekens op den tyd’, die onder den titel De dulle Griete in 1839 te Gent het licht zagen, doch blijkbaar uit de voorafgaande jaren dagteekenen; zij verdienen dat op zich zelve en ook omdat hier een leerling van Kinker: Pierre Lebrocquy aan het woord is. Aan durf ontbrak het dezen dichter niet: de Walen en de priesters, die gezamenlijk den opstand van 1830 hadden bewerkt, moeten hier menige veer laten; wij hooren klachten over de achteruitzetting van het Hollandsch, den achteruitgang der nijverheid;

[pagina 393]
[p. 393]

De Potter en andere leiders van den opstand worden verwenscht. Echte volksliedjes, ook door het dialect waarin zij zijn geschreven, vertoonen zij op meer dan een plaats iets van den volkshumor, ook van de ruwheid, die vele onzer oudere historische liederen kenmerken; Pierlala, typische Vlaamsche figuur, nakomeling dier ‘zotten’, die zoo onbevreesd de waarheid spraken en voor den Vlaamschen volksaard waakten, duikt hier weer op uit zijn kist.

Echter, gevoelens als die van Lebrocquy waren onder het Belgische volk schaarsch; de meerderheid des volks en de Regeering waren aanvankelijk vijandig gezind tegenover het Nederlandsch en zijne voorstanders; Willems ondervond het, die van Antwerpen - waar hij ontvanger was geworden - verplaatst werd naar het afgelegen Eekloo; Prudens van Duyse achtte het geraden uittewijken naar het Noorden. Langzamerhand gaan de voorstanders van het Nederlandsch inzien, dat het gevaar van verfransching nu eerst recht dreigt; voorloopig beroofd van den steun, dien het Noorden hun bood, moeten zij gaan vertrouwen op eigen kracht; eerst nu neemt de ‘Vlaamsche Beweging’ een aanvang.

Had Lebrocquy Pierlala doen verrijzen, Willems grijpt als bij instinct naar den ouden Reinaert: in 1834 zond hij een nieuwe bewerking van dat oud-nationaal gedenkstuk in het licht met een voorrede, die ‘een rechtstreeksche aanklacht’ was ‘tegen het stelsel der Regeering om land en volk te verfranschen’. In datzelfde jaar zetten Blommaert en Serrure het Vlaamsch tijdschrift Nederduitsche Letteroefeningen op touw en laat Maria Doolaeghe (1803-'84) haar geestdriftigen oproep Aen de Belgische Dichters weerklinken. In 1836 worden te Brussel, Leuven, Gent, Antwerpen maatschappijen opgericht, die brandpunten van Vlaamsche letteren en wetenschap zullen worden; het genootschap der ‘Vlaamsche Bibliophilen’ te Gent

[pagina 394]
[p. 394]

begint belangrijke werken der Oudvlaamsche literatuur in herdrukken te verbreiden.

Van nu af, dus tegelijk met den opbloei der literatuur in Noord-Nederland, begint de Vlaamsche letterkunde zich gestadig te ontwikkelen. Wij onderscheiden er in hoofdzaak twee groepen. De eene - met Gent tot hoofdkwartier, Leuven en Brussel als bijkampen - bevat meerendeels gestudeerde auteurs, in wier vorming zich de invloed der klassieken naast dien der romantieken vertoont en die in vrij nauwe betrekking staan tot de Noordnederlandsche cultuur en literatuur; tot die groep behooren Prudens van Duyse, Ledeganck, Rens, Nolet de Brauwere en Blieck; voorts wetenschappelijke letterkundigen als Willems, Blommaert, Snellaert, Serrure. De andere groep - met Antwerpen als centrum - telt vooral auteurs, die, buiten den invloed der klassieken staande, zich aansluiten bij de romantiek en op wie de Noordnederlandsche beschaving en letterkunde geringer invloed oefenen dan op de auteurs der eerste groep; tot haar behooren Theodoor van Ryswyck, Conscience, De Laet en de, iets jongere, Sleeckx en Van Kerckhoven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (7 delen)