Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
Afbeelding van De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogenToon afbeelding van titelpagina van De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.72 MB)

Scans (32.56 MB)

ebook (4.77 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/dagboek
non-fictie/geschiedenis/Eerste Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen

(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Getuigenissen - verhalen - betogen


Vorige Volgende

5. J. Erkens: Grensbewaking

Tijdens de oorlog moesten de Nederlandse militairen, behalve oefenen op militaire terreinen, voornamelijk de grenzen bewaken. Een gevarieerd verslag van hun ervaringen is te vinden in een bundel van de reserve 1e luitenant J. Erkens, getiteld Tusschen oorlog en vrede. Schetsen uit het soldatenleven (Yerseke, 1917). Deze officier, die niet zonder emotie verslag doet van wat hij zoal meemaakt, heeft kennelijk dienst gedaan aan de Belgisch-Nederlandse grens. Aan de Belgische kant daarvan had de Duitse bezetter (zie ook bij rubriek 3) de berucht geworden metaaldraden gespannen waarop een spanning van 2000 volt kon worden gezet. Het volgende fragment geeft een beeld van de gevolgen.

De electrische dood

Het was één uur in den nacht; een heerlijke zomernacht. Helder schitterden de ster-

[pagina 170]
[p. 170]

ren aan het hemelsch plafond. Na de drukkende hitte was het een genot de frissche nachtlucht in te snuiven. Ik zou me net ter ruste begeven, teruggekeerd van een ronde langs de grensposten. Uit gewoonte, als het ware bij instinct kijk ik nog even uit het raam over het thans zoo rustige dorp. Daar enkele honderden meters van me is de grens. Nu en dan zie ik een electrisch lichtje van een der Duitsche posten die juist over de grens achter den door hen aangelegden electrischen draad staan. Ik hoor stemmen. Smokkelaars? Ik luister. Het komt nader. Neen smokkelaars praten niet zoo luid. De aflossing zeker? Kan ook niet, het is één uur en om twee uur is het aflossen. Dan een patrouille? Die mag ook zoo luid niet spreken, dat is dom en ik maak me al nijdig, of ze het nou nooit leeren. Er zijn heele regimenten die het nooit leeren. Licht? Wat is er nu weer aan de hand. Zal ik geen rust hebben dan in het graf? Den geheelen dag al op stap van des morgens 7 uur af. Daar komen ze aan. De sergeant van de wacht met een lantaam bij zich en drie soldaten met geweer bewapend. De sergeants dragen meest een browning, wat veel gemakkelijker is. Als ze bij mijn raam zijn, roep ik ze aan:

- Hallo; wat is er aan de hand?

- Een man in den draad luit.

- Dood?

- Ja hij zal wel dood zijn, er is een man in de wacht, die er onder door gekomen is, die heeft hem er in zien hangen. Den man die in de wacht is, is zijn heele jas gescheurd.

- Wacht even, ik ga mee, ik kom zoo.

- Vlug de veldjas aan, de revolver om en naar buiten. Sabel droeg ik zelden aan de grens; is ook veel te lastig.

- Waar ligt hij?

- Een minuut of tien hier vandaan tusschen post vier en vijf, midden in het veld.

Hier moeten we van den weg af. We gaan midden door de klaver. In de richting waar we den Duitschen schildwacht zoo nu en dan met zijn lantaarntje hebben zien lichten, daar zal het wel ergens zijn. De sergeant gaat ons met zijn kaarslantaarn voorop, dan volg ik, dan de beide soldaten.

Al lang voelen we niet meer het fantastische van dit nachtwerk, het is voor ons een gewoonte. Bijna elken nacht zijn we er op uit. Alleen nu heeft het een zeer tragische zijde. Een man in den draad, door den electrischen stroom die door de draden loopt gedood. Kijk, daar ligt hij. Blauwe vlammetjes spelen van het lichaam op, het is een fantastisch gezicht. Licht eens bij. Hij is blijkbaar tusschen den eersten en tweeden draad doorgekropen. De rechterzijde van het lichaam ligt dan ook reeds over den draad in onze richting, het linkerbeen hangt over den eersten draad. Hij ligt met het hoofd voorover, den rechterarm en hand op den grond, terwijl de linkerhand krampachtig den draad omvat. Dood. Juist waar het hoofd en de rechterhand den grond raken spelen de blauwe vlammetjes.

De eerste draad is pl.m. 30 c.M. boven den grond. De tweede en derde draad zijn

[pagina 171]
[p. 171]

ieder 30 c.M. daarboven, zoodat niemand er door kan zonder de draden te raken. Alle drie of vier draden zijn electrisch geladen. Nu zijn de vlammetjes niet meer te zien. Zeker de stroom uitgeschakeld. De geheele versperring is verdeeld in vakken, in elk vak kan desgewenscht de stroom uitgeschakeld worden. Daar komt wat aan. Het zijn de Duitschers die speciaal met den electrischen draad belast zijn. De voorman heeft een haak met geïsoleerd handvat bij zich.

Alvorens echter den man er uit te halen, probeert hij of de draden werkelijk ontladen zijn, ofschoon hij ze zelf heeft uitgeschakeld. Hij voelt er even met de vingertoppen aan. Bij het zwakke schijnsel van hun en onze lantaarn trekt de Duitscher met zijn haak den doode omver en van den draad af. We zien, dat het lijk stijf is, zoo stijf als een paal. De man ligt nu op den rug. We kunnen zijn gezicht zien, hij is niet jong meer, 45 tot 50 jaar, een grijzen knevel, een norsch uiterlijk. Een gat is in zijn voorhoofd gebrand, de neus is gedeeltelijk verbrand en de rechterhand eveneens.

Het zijn de plekken, waar het lichaam den grond raakte. Die Duitschers zijn handige kerels en goed gedresseerd op dit lugubre werk. Ze trokken den man met den haak van den draad om geen ongelukken te krijgen met mogelijk opgezamelde electrische stroomingen in het lichaam als anderszins. Nauwelijks is de man van den draad of direct worden de kleeren losgemaakt. Nog even gevoeld of hij werkelijk dood is. Hun eerste gedachte is: een spion. Zakken worden omgedraaid, voering der pet en van de kleeding nagezien, borst ontbloot, schoenen uitgetrokken, kortom een zeer nauwgezet onderzoek wordt direct aan den lijve gehouden. Papieren en al wat hij bij zich heeft, wordt bij elkaar in zijn zakdoek geknoopt. Pak aan. Twee man tillen het lichaam op en geven het twee anderen aan, die aan de buitenzijde der versperring staan. Medenemen kunnen ze hem niet midden in den nacht. Ze zullen hem morgen vroeg wel komen halen. Leg hier maar neer; en het lijk wordt niet al te voorzichtig in het vlak bij zijnde haverveld gelegd, aan het oog onttrokken voorloopig.

De draad is vernield. Dat wordt morgen weer hersteld. We vertellen dat een man er door gekomen is, en we kunnen nagaan dat het [daar] is, waar [men] een voor een van het land onder den draad doorgaat. Dáár heeft de eene die nu in de wacht zit, zich klein gemaakt en is wonder boven wonder er onder door gekropen.

- Wat doen ze ook er aan, zegt de Duitscher. Vele menschen gelooven niet dat de draad geladen is.

Vol van dit nog niet aanschouwde verschrikkingsbeeld begeven we ons naar de wacht, om den anderen man te hooren.

Toch waren we niet zoo van streek als de geachte lezer wel denken zou. Als men een jaar lang niets anders hoort en leest dan ellende, als men veel verdriet gezien heeft, dan raakt men er aan gewoon. Toen in begin 1914 Rozendaal vol vluchtelingen was en wij uitrukten met muziek, zagen wij dat deftige heeren en dames zich op straat omkeerden en stonden te snikken, zij dachten aan hun eigen kinderen; de muziek werkte ook mede. Ik wil getuigen dat toen mijn gemoed vol schoot. Ik zag in

[pagina 172]
[p. 172]

de oogen mijner ruwste soldaten van de oudere lichtingen een traan blinken. Als we in de eerste dagen schreiende mannen, vrouwen en kinderen zagen, zeker toen voelden we mee en waren onder den indruk. Maar reeds na enkele dagen ontroerden ons de ellenden van de ‘Java’ niet meer en die ellenden waren velen; kinderen, wier ouders niet te vinden waren; stoere flinke werklui, die wezenloos voor zich uitstaarden, gegoeden die niets meer bezaten, vrouwen wier kinderen zoek waren, die hun man, hun zoon in den oorlog hadden, menschen die zich schaamden, nu een broodje te vragen aan de comiteit [het comité]; en dat op drie, vier reusachtige zolders van de Java-fabriek, mannen en vrouwen door elkaar, neen geachte lezer, men went er aan, men wordt gehard.

De man in de wacht was het type van een sjouwerman, sprak plat Antwerpsch. Zijn jas was op den rug van boven tot beneden opengescheurd.

Zijn moat en hij hadden het plan opgevat uit Antwerpen te vluchten om in Engeland werk te zoeken. Zijn getuigschriften wezen uit dat hij een eerlijk werkman was. Hij had zelf vrouw met twee kinderen achtergelaten, zijn moat een vrouw met vijf kinderen. Ginder was nikske nie meer te verdienen. Ze waren gekomen over den Doel en zoo naar Kieldrecht. Hij was er onder door gekropen, net was hij er uit, toen zijn moat riep:

- Ik goa dood, ik goa dood.

Maar hij durfde niet helpen, uit vrees zelf ook nog aan den draad te zullen blijven hangen. Hij had zijn moat nog toegeroepen, laat dan los. Nog zwak kreeg hij antwoord: Ik kan niet. Een vreeselijken dood moet de man gestorven zijn. Niet in eens dood, maar langzaam, met den dood voor oogen. Een vreeselijken dood!

En vrouw en kinderen blijven hulpeloos achter in armoede en ellende onder den druk van den overwinnaar.

God behoede ons voor oorlog!

De menschenjacht

‘'t Zonnetje gaat van ons scheiden, 't avondrood kleurt weer het veld.’ Wie kent het liedje niet? Als de avond valt, fabrieken en kantoren gesloten worden, gaat men huiswaarts, naar vrouw en kinderen het avondmaal gebruiken, de krant lezen, ‘of er ook iets van den oorlog instaat’.

Niets bijzonders! Er gebeurt niks! En onvoldaan legt man de krant ter zijde. Men praat er overheen en den volgenden dag wordt de arbeid hervat alsof het voile vrede is.

Als de avond valt, het dagwerk is afgeloopen, dan is ook het lanterfanten der smokkelaars uit, dan is het hun tijd, maar dan is het ook onze tijd.

Nog is het geen oorlog. Nog worden er geen gevechten op groote schaal geleverd. Aan de grenzen echter staan de voorposten gereed. Daar zullen de eerste slagen vallen als het menschenmoorden door den doop den naam ‘oorlog’ krijgt. Daar zullen onze vaders, broeders begraven, althans onder de aarde bedolven worden. Daar is

[pagina 173]
[p. 173]

het oppassen dag en nacht. In Zeeuwsch-Vlaanderen ten Oosten van den Braakman ziet men dikwijls het spelen der zoeklichten. Geheimzinnig vliegt er somtijds een groene of roode vuurpijl de lucht in. Uit het Westen rommelt het kanongebulder.

Zeer dikwijls: ‘als het zonnetje gaat van ons scheiden’, als gij uw krant onvoldaan ter zijde legt, luistert men en mompelt: het is weer erg.

Als de avond valt is het tijd de revolver om te doen, met de electrische lantaarn in den zak op de fiets te springen en op de ‘menschenjacht’ te gaan.

Zijn wij dan slavenjagers? Zijn wij in oorlog en is het daardoor gesanctionneerd menschen te jagen, neer te schieten, op te sluiten als beesten?

Neen wij zijn in een neutralen staat; wij houden de wacht aan de grens.

Wij hebben te zorgen, dat er niemand over de schreef (grens) komt, opdat gij vredig uw krant kunt lezen. Wij hebben te zorgen, dat er geen conflicten ontstaan tusschen de regeeringen; daartoe moeten wij er o.a. op letten, dat er geen brieven gesmokkeld worden, geen petroleum, enz.

Wij moeten er voor zorgen, dat, mochten wij onverhoopt, in dezen alles-is-mogelijk-tijd, in oorlog gewikkeld worden, er voldoende eetwaren aanwezig zijn.

Daartoe moeten wij zorgen, dat niet gesmokkeld worden de goederen, die ons op een lange lijst zijn opgegeven.

Wij hebben nog voor meer te zorgen, opdat het vrede blijve. ‘Nog door geen zorgen geveld.’ Als de avond valt begint onze voornaamste taak. Dan moet er gepatrouilleerd worden naar en tusschen de posten. [...]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Tusschen oorlog en vrede. Schetsen uit het soldatenleven


auteurs

  • J. Erkens