Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stichtelijk huisboek (1866)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stichtelijk huisboek
Afbeelding van Stichtelijk huisboekToon afbeelding van titelpagina van Stichtelijk huisboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

Scans (8.12 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stichtelijk huisboek

(1866)–J.J.L. ten Kate–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III. Paschen.

Paaschmorgen.

 
De doodsklok weêrgalmt van den statigen Dom;
 
In 't bloeiende dal kaatst een juichtoon weêrom.
 
Het uitvaartslied zucht waar de doodsgroeve gaapt;
 
De leeuwerik jubelt: ‘Ontwaakt, gij die slaapt!’
 
Het lijk zinkt in de aard, die het dekt en zich sluit;
 
Het jeugdige groen breekt de grafzerken uit.
 
De sneeuwvlok versmelt, en de stroom heft zich op;
 
't Herlevende woud schudt den dauw uit zijn top.
 
En tusschen 't gemengeld gejuich en geklag
 
Geeft de Lente 't gevoel van een Opstandingsdag.

(Uit riehms Frülingsrosen, 8. 62.)

Verrijzen.

 
Verrijzen! Heerlijke gedachte!
 
Welzalig die u mag verstaan!
[pagina 157]
[p. 157]
 
Gij waait den kranke die versmachtte,
 
Als de adem van den Levende aan.
 
Een voorglans van des hemels weelden
 
Doet ge opgaan in dit heilig uur,
 
En juichend kleedt ge uw zinnebeelden
 
In alle vormen der natuur.
 
Het beekjen smelt zijn winterteugels,
 
De bloemen klimmen uit heur graf,
 
De vooglen schudden van hun vleugels
 
Een dauw van melodiën af.
 
't Geboomte heft, als palmenmeien,
 
De nieuw geboren takken op.
 
‘Hozanna!’ fluistren de valleien,
 
En ‘Amen!’ ruischt de heuveltop.
 
‘Hernieuwing!’ preêkt de jonge lelie;
 
Een Godsbelofte is 't kleinste blad;
 
De gantsche hof een Evangelie,
 
Een weg ten Nebo ieder pad.
 
Ja, zelfs de vlinder schijnt te roemen:
 
‘Ik spon mij stervende in mijn web,
 
Daar wekt me een hemel vol van bloemen,
 
En 'k zweef waar ik gekropen heb!’
 
De hoop der lente kleurt elk leven,
 
En groent zelfs over 't lijkgesteent'.
 
Wat droomgestalten zien we zweven,
 
Sints lang begraven en beweend!
 
Wat lofgebeden, frisch en teeder,
 
Gaan op in 's harten heiligdom!
 
De Jeugd der Ziele bloesemt weder,
 
En de Eerste Liefde keert weêrom!
 
In klank en kleur, beneên en boven,
 
Tot waar de blaauwe kimmen vliên,
[pagina 158]
[p. 158]
 
Roept Aarde en Hemel tot gelooven:
 
‘Onsterflijkheid en Wederzien!’
 
 
 
Hoe zalig zal dat Opstaan wezen,
 
Als uit den schoot der eeuwigheid
 
Een Paradijshof is verrezen,
 
Die onvergankbre lommer spreidt,
 
Waar de eens gescheiden paren knielen,
 
Waar Jakob bij zijn Jozef rust,
 
Waar de aangebroken Lent' der Zielen
 
Den Boom der Menschheid wakker kust,
 
Waar alles heerlijk zal ontknoppen
 
Wat hier in 't Stof niet bloeien kon,
 
Waar elk gebroken hart zal kloppen
 
In koestring van Gods Liefdezon!
 
Waar ik u juichend weêr zal vinden,
 
Goede Englen op mijn pelgrimsbaan!
 
Gij, kort bezeetnen, lang beminden,
 
Die mij zoo vroeg zijt voorgegaan!
 
Waar 'k eindlijk, eindelijk! U zal groeten,
 
Mijn Heer, mijn Heil, mijn Levensvorst,
 
En grijpen Uw doorboorde voeten;
 
En zinken aan Uw broederborst!...
 
 
 
O Christen Paaschfeest! Dag der dagen!
 
Uw licht vertroost en heiligt mij:
 
Een andwoord Gods op al mijn vragen,
 
De rots van mijn geloof, zijt gij!
 
Gij maakt het graf een Hemelpoorte,
 
Aan d' uitgang van dit schaduwdal,
 
Den strijd des doods de weêrgeboorte
 
Voor 't leven dat niet sterven zal!
 
Het schijnbaar slapen is - ontwaken:
[pagina 159]
[p. 159]
 
En als de zweetdoek 't overspreidt,
 
Voelt juist het oog zijn windsels slaken,
 
En - ziet des Hemels heerlijkheid!
 
 
 
Gij menschengeest, zijt onverganklijk:
 
't Is groot - en groot is 't, dat gij 't weet...
 
Maar wie zijt Gij, die, onafhanklijk,
 
De Vader aller Geesten heet?
 
Wie kent den polsslag van Uw leven,
 
O Gij, die eind hebt noch begin?
 
Wat schepsel kan den maatstaf geven
 
Voor zooveel Wijsheid, Macht en Min?
 
Gij buigt U zeegnend naar beneden,
 
Gij beurt het stof tot U omhoog:
 
O diepte van verborgenheden!
 
O afgrond, deinzende uit mijn oog!
 
Uw wezen, Heer! is niet te peilen:
 
Hier voelt de cherub zich een worm,
 
En 's menschen rede strijkt de zeilen,
 
Gelijk de zeeman in den storm.
 
Wij wagen 't staamlende U te prijzen,
 
Wij slaan Uw grootheid duizlend gâ:
 
Ver boven Sterven en Verrijzen,
 
Staat Gij, o God!... Hallelujah!

Een Paasch-Kantate.

 
choor.
 
Wijze: Psalm 65.
 
Wij naadren met onze offergaven
 
De kille doodsspelonk,
[pagina 160]
[p. 160]
 
Waarin de Lijder is begraven,
 
Die ons den vrede schonk.
 
Wij leggen daar, met zalig beven,
 
Geen myrrhe of balsems neêr,
 
Maar heel ons hart en heel ons leven,
 
Uw eigendom, o Heer!
 
recitatief.
 
De dag werd nacht; de tempelzuilen kraakten,
 
De voorhang golfde, en scheurde van elkaâr;
 
De dooden in hun schimmenrijk ontwaakten;
 
En Sions dochtrenschaar
 
Sloeg kloppende op heur borst, in nokkend rouwmisbaar.
 
 
 
En als de Heer zijn ziel had uitgegoten
 
Op de ijzren lans die door zijn zijde ging,
 
En, of Hem aarde en hemel had verstoten,
 
Vermoord aan 't vloekhout hing,
 
Daar naakte 't vriendenpaar den bleeken Kruiseling!
 
 
 
Zij beurden Hem al zachtkens naar beneden,
 
En balsemden de wonden van het kruis;
 
De blanke wade omwindelde Zijn leden,
 
De rotsgrot werd Zijn huis,
 
Waarop de nachtdauw weende, in 't avondwindgezuis.
 
aria.
 
Wijze: Gezang 29.
 
Vloei nu, laat u niet bedwingen,
 
Stille traan, voor God geschreid!
 
Onder 't schreien wil ik zingen,
 
Heer! van Uw barmhartigheid.
 
Onder 't lijden, onder 't strijden,
 
Wil ik U mijn ziele wijden,
[pagina 161]
[p. 161]
 
Tot door U de dag ontwaakt,
 
Die haar laatste banden slaakt.
 
fuge.
 
Des Hoogsten raad is wonderbaar:
 
Maar de uitkomst heerlijk, hemelklaar!
 
recitatief.
 
De Heere was in 't graf in zachten slaap gegleden;
 
Hoe stoorloos rustten daar zijn uitgestrekte leden,
 
Na zooveel gruwzaamheên!...
 
Hij, op wiens wenk zich eens de Apostelen verdrongen,
 
De kreuplen huppelden, de stommen 't hallel zongen,
 
Hij lag nu gants alleen!
 
 
 
Een zevenvoudig zwaard doorboorde 't hart der Moeder;
 
Zijn Jongren vloden heen als lammren zonder hoeder,
 
Als duiven zonder wijk:
 
De rotsman was vergruisd, de schoolvriend was verdwenen:
 
De luistrende Engel slechts ging door de grafzerk henen,
 
En hield de wacht bij 't Lijk.
 
aria (of duet.)
 
Vredig moogt ge slapen,
 
Lijder, voor een korten tijd!
 
Al Uw arme schapen
 
Dwalen wijd en zijd.
 
Maar Gij zultze leiden
 
Naar de frissche weiden,
 
Naar het kristallijn
 
Van de Levenswaatren,
 
Waar het hallelschaatren
 
Zonder eind zal zijn!
[pagina 162]
[p. 162]
 
fuge.
 
Zijn sluimring was Hem zoet, en balsem na de pijn!
 
recitatief.
 
Zijn moorders, die hun prooi tot in den dood nog haatten,
 
Zij repten, kruipend laf, zich naar Pilatus heen,
 
Omcingelden het graf met heidensche soldaten,
 
Verzegelden den steen.
 
aria.
 
Zoo wilde de onmacht de Almacht weeren,
 
Zoo sloot de dood het Leven in!
 
Maar eeuwig blijft de raad des Heeren,
 
Wat vonden ook de haat verzin':
 
Hij weet de arglistigheid te buigen,
 
Zóó dat zij-zelf der waarheid moet getuigen!
 
choor.
 
Vreest d'Allerhoogste, den Vader der dingen!
 
Licht is Zijn kleed, en 't heelal Zijn gebied.
 
Wee, die d'Almachte Zijn staf wil ontwringen,
 
Alles regeert Hij, die alles voorziet!
 
De Engel aanbid' Hem, de dwaze bespot' Hem,
 
Alles is uit Hem en door Hem en tot Hem:
 
En op Zijn wenk stort de Boosheid in 't Niet!
 
recitatief.
 
Maar ziet, reeds draagt het morgengraauwen;
 
De nacht neemt afscheid van den hof,
 
Waar Gods Gezalfde slaapt in 't stof.
 
Daar naderen de droeve vrouwen,
 
Om - zoete smart! - de plaats te aanschouwen,
 
Waar heur gestorven Heiland ligt,
[pagina 163]
[p. 163]
 
Om - zoeter nog! - zijn vriendlijk aangezicht
 
Met liefde-zalve en tranen te overdauwen.
 
Maar hoor! daar knalt
 
Een plotselinge donder...
 
De bodem golft, en - zielontzettend wonder! -
 
Een Engel daalt, de grafsteen valt.
 
Sneeuwwit zijn zijn kleedren,
 
Van zijn duivenveedren
 
Straalt een bliksemgloed.
 
Ziet, de wachters wijken,
 
Struiklen voet voor voet!
 
Gij Heldenschaar, is dàt uw moed?
 
De Helden zijn als lijken!...
 
Maar tot de vrouwen klinkt een toon,
 
Zoo hemelsch-schoon,
 
Of Davids harpsnaar ruischte:
 
‘Ai, vreest niet meer!
 
Gij zoekt den Heer,
 
Uw Jezus, den Gekruiste,
 
Zijn raad geschiedt:
 
Hij is hier niet,
 
Hij is het graf ontstegen.
 
Komt hier, en ziet
 
De plaats waar de Heer heeft gelegen!’
 
choor.
 
Hij is hergeven!
 
Hij is verrezen
 
Uit angst en vreezen,
 
Uit 's aardrijks schoot!
 
 
 
Het Nieuwe Leven
 
Is nu begonnen,
[pagina 164]
[p. 164]
 
De Hel verwonnen,
 
De Dood gedood;
 
 
 
En Englen zweven
 
Met vredepalmen,
 
Met jubelgalmen,
 
In 't morgenrood!
 
recitatief.
 
Nog zochten ze heur rustenden Messia:
 
O zoete schrik! Hij was reeds opgestaan.
 
Hartroerend zacht sprak Hij de weenende aan:
 
‘Maria!’
 
Toen viel op eens de blinddoek van haar oog,
 
En 't schokte haar door hart en ader:
 
‘Nu vaar ik tot mijn God omhoog
 
En uwen God, tot mijn en uwen Vader!’
 
 
 
Den Jongeren, nog treurende om Zijn lot,
 
Verscheen Hij om hun vrede te verkonden;
 
Hij toonde hun de teeknen Zijner wonden,
 
En Thomas riep: ‘Gij zijt mijn Heer en God!’
 
verscheiden zangstemmen.
 
De Heer verdreef den zielennacht,
 
Die onze groeve omwaarde!
 
choor.
 
Verlosten, juicht! De Heer omzweeft U.
 
Verheft Zijn hemelmajesteit!
 
Want Hij was dood, en ziet, Hij leeft nu
 
Van eeuwigheid tot eeuwigheid!
 
fuge.
 
Hem is gegeven alle macht
 
In hemel en op aarde.
[pagina 165]
[p. 165]
 
choor.
 
Wijze: Gezang 96.
 
Hallelujah, Jezus is verrezen!
 
Jezus leeft en bidt voor mij.
 
'k Heb voor dood noch helle meer te vreezen;
 
Mijn Verlosser streed mij vrij
 
Schachtend zucht mijn brandend zielsverlangen
 
Om de kroon der heerlijkheid te ontfangen.
 
Heer! ontsluit mij, naar Uw woord,
 
't Eeuwig bloeiend Palmenoord!

(Van verre naar von mayer).

Paaschhymne.

 
Jezus is verrezen!
 
Aarde en heemlen, hoort het aan!
 
't Moet uw wachtwoord wezen:
 
‘Hij is opgestaan!’
 
Al de zarken, al de zooden,
 
Schudden op 't geluid:
 
't Is een stem tot alle dooden:
 
‘Lazarus, kom uit!’
 
 
 
Bij het morgengrauwen,
 
Tusschen 't groen olijvenlof,
 
Naderen de vrouwen
 
Jozefs stillen hof.
 
Ach, zij zien het licht ten halven,
 
't Breekt in traan bij traan -
[pagina 166]
[p. 166]
 
Om het dierbaar lijk te zalven
 
Zijn zij opgegaan.
 
 
 
't Lied der nachtegalen
 
Klinkt haar als een uitvaartlied,
 
En de lentestralen
 
Koesteren haar niet
 
Wie heeft myrrhe voor haar smarten?
 
En wie stoot van 't graf,
 
En wie wentelt van haar harten
 
Dezen lijksteen af?
 
 
 
Hij is neêrgezegen!
 
Roerloos staan zij waar hij zonk.
 
't Leven straalt haar tegen
 
Uit de doodspelonk.
 
't Angstig oog blijft vruchtloos zoeken:
 
Wat het liggen ziet,
 
Zijn de windsels en de doeken -
 
't Is de Heiland niet!
 
 
 
Nieuwe tranen stroomen;
 
En zij snikken, zielsbedroefd:
 
‘Hij is weggenomen!
 
Zeg ons waar Hij toeft!
 
Slaapgroeve, in de rots gehouwen!
 
Kalme olijvendreef!
 
Zegt, o zegt het zijn getrouwen,
 
Waar heur Heiland bleef!’
 
 
 
Maar een glans der heemlen
 
Schrikt de vrouwen uit elkaâr:
 
Serafswieken weemlen -
 
't Is een Englenpaar!
[pagina 167]
[p. 167]
 
En hun zilvren stemmen zweven,
 
Aan muziek gelijk:
 
‘Zoekt den Vorst van 't Eeuwig Leven
 
In geen doodenrijk!
 
 
 
Denkt ge een lijk te vinden?
 
God, wiens Koningskind ik dien,
 
Heeft Zijn welbeminden
 
Geen verderf doen zien.
 
Jezus rees - zijn windselen vielen;
 
En zijn sterke hand
 
Sloeg den Vijand uwer zielen
 
In dien zelfden band!
 
 
 
Jammerende schapen!
 
Toen gij Hem verloren dacht,
 
Lag Hij hier te slapen
 
Tusschen de Englenwacht.
 
's Vaders wekstem trof zijn ooren....
 
Schiet nu vleuglen aan,
 
Doet het al zijn Jongren hooren:
 
“Hij is opgestaan!”
 
 
 
Hij heeft al den Zijnen
 
't Zaligst wederzien bereid!
 
Hij zal straks verschijnen
 
In zijn heerlijkheid!
 
Trekt Hem langs de groene wegen,
 
Hupplend waar gij gaat,
 
Met uw hallelujahs tegen,
 
Tot Hij voor u staat!’
 
 
 
Vrees en vreugd des Heeren
 
Brengt den droeven 't Englenwoord;
[pagina 168]
[p. 168]
 
Als op duivenveêren
 
Haasten zij zich voort,
 
Om de trouwe Apostelschare,
 
Die nog angstig treurt,
 
't Hart te zalven met de mare, -
 
Englen op háár beurt!
 
 
 
En daar staat, daar blinkt Hij,
 
Jezus-zelf, in zonnegloed!
 
Toevende, wat zinkt gij
 
Twijflende aan zijn voet?
 
't Is uw Meester, uw Messia,
 
Waar uw hart aan kleeft;
 
Hoor, Hij noemt uw naam: ‘Maria!’
 
Amen, ja, Hij leeft!
 
 
 
Ja, dat zijn die wonden!
 
't Is zijn Koningsblik, zijn stem!
 
Hij is weêrgevonden,
 
En - de vreê met Hem!
 
Palmen van 't herwonnen Eden
 
Ruischen in den wind;
 
De oude slang is platgetreden,
 
't Hemelrijk begint!
 
 
 
Kust zijn kleed, gij Elven,
 
In aanbiddend zielsgenot!
 
't Beeld des Vaders-zelven
 
Is uw Heer en God!
 
Volgt Hem, tot Hij, henenvarend
 
Met zijn zegekroon,
 
Als een breedgevleugelde arend
 
Opstijgt naar Gods Troon!
 
 
[pagina 169]
[p. 169]
 
Gaat nu, Vreugdeboden!
 
Met de last die Hij u geeft:
 
Roept tot alle dooden,
 
Want de Redder leeft!
 
Duizenden, reeds half versteven
 
In den nacht des doods,
 
Zullen door en voor Hem leven,
 
Eeuwig en altoos!
 
 
 
Wij ook, Man van Smarten,
 
Die ons vrijkocht met uw bloed!
 
Leggen onze harten
 
Neder aan uw voet.
 
Wij ook, Koning onzer Vrede!
 
Bidden om uw geest:
 
Deel ons al uw schatten mede,
 
En uw liefde 't meest!
 
 
 
't Doet ons hart geen schade,
 
Schoon ook de aarde aan gruizlen sloeg:
 
Aan Uw heilgenade
 
Hebben wij genoeg.
 
En, of 't lijkkleed ons omwikkel',
 
Straks verbreekt de cel,
 
Bij ons: ‘Dood! waar bleef uw prikkel?
 
Waar uw zege, o Hel?...’
 
 
 
Komt dan, Broederscharen!
 
Ook òns Pascha is geslacht:
 
Looft Hem met uw snaren!
 
Psalmt Hem dag en nacht!
 
De oude windslen die u bonden,
 
Zijn voor Hem gezwicht:
[pagina 170]
[p. 170]
 
Stapt dan uit het graf der zonden
 
In de schoot van 't Licht!

Opstanding.

 
Als ge een dierbaar pand moet missen,
 
En uw hart in stilte schreit,
 
Neem dan al uw droefenissen
 
Met u mede in de eenzaamheid!
 
Dáár is 't, of een hemelbode
 
Balsem druppelt in uw smart,
 
Of op eens de lieve doode
 
Levende opstaat in uw hart.
 
 
 
Onder 't lommerloof der linden,
 
In den klaren zonneschijn,
 
In de fluisterstem der winden,
 
Schijnt hij u nabij te zijn.
 
Somtijds blikt gij rond u henen,
 
Of hij daar niet naast u staat,
 
Hij, wiens hand u onder 't weenen
 
Zachtkens over de oogen gaat.
 
 
 
O, veel schooner dan vóórdezen
 
Zweeft hij voor uw aangezicht: -
 
Want zijn doodswond is genezen,
 
En hij straalt van hemelsch licht.
 
O, veel trouwer dan te voren
 
Is hij voortaan u gewijd: -
 
Nooit is hij voor u verloren,
 
Want gij hebt hem nu altijd!
 
 
[pagina 171]
[p. 171]
 
Ook de donkre ziel der droeven
 
Heeft heur Pascha, heerlijk schoon:
 
Hoeveel doôn we in 't hart begroeven,
 
Dáár herrijzen alle doôn!
 
Is de Liefde niet het Leven,
 
't Leven dat den dood verwint?
 
Eeuwig blijven ze u gegeven,
 
Die gij eeuwig, eeuwig mint!

(Naar aanleiding van een Sonnet van em. geibel.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken