Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vallende vogels (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vallende vogels
Afbeelding van Vallende vogelsToon afbeelding van titelpagina van Vallende vogels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vallende vogels

(1934)–Mathias Kemp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

I. Er waren twee koningskinderen

Lauw en zalig woei de wind over 't blonde korenveld en over 't groenende haverland.

Loome vlagen, zoet van zomer en zoet van zon, waarden omlaag naar de delling, buitelden door de holle wegen.

De rijpende halmen deinden, de felle klaprozen wiegewaagden, de lieve korenbloemen deden een kalmen dans.

Dolzinnige leeuwerken stortten zich den hemel in en tuimelden tierlierend telkens omlaag. En renden opnieuw naar de wolken en vielen opnieuw naar de aarde. Rijk bloeide de jonge zomer!

 

Twee kinderen wandelden, hand in hand, over het Hagepad dat langs den bovenkant van den Muizenberg loopt. Ze drentelden voort, ernstig, zwijgend, in een soort van stillen vrede en onbewuste extase. Wellicht zonder het te beseffen ondergingen ze de weelde van het machtig bloeiende leven, verzadigden ze zich aan de schoonheid van azuren lucht, van zeilende witte zomerwolken, van rijpende velden en weiden, van in lilakleurige wadems verschemerende verschieten.

[pagina 8]
[p. 8]

Aan ieder zintuig drong zich het verjongde leven op. Zoete reuken walmden over de landen, uit het dal stoeide de zoele wind omhoog naar hun droomerig gelaat en devote handen, in welig groen en aanglorend goud praalden heuvels en dellingen, hun ooren dronken het lieflijk getier van vogels in hagen, in boomen en lucht.

Ze wandelden voort met de vreemde sensatie een bijzonder moment te beleven. Iets dat ze zich voor altijd herinneren zouden. Iets plechtigs, iets dreigends. Ze voelden zich beklemd en keken elkander vragend aan. De jongen glimlachte dan mysterieus. Het meisje bloosde even en wist op eens, toen ze bij den hollen weg kwamen die naar het dorp en het dal voerde, dat iets droevigs naderde. Nog altijd zeiden ze niets tot elkaar.

Toch gebeurde niets bijzonders. Deze wandeling hadden ze al zoo vaak gemaakt. Veel vertelden ze elkander doorgaans niet. Samen te wezen, hand in hand te loopen, leek hun zoo diep en rustig geluk, dat ze aan woorden geen behoefte gevoelden.

Soms sprak de jongen wel. Hij verhaalde dan eenvoudige dingen die toch uit een andere wereld leken te komen, hij vertelde van baronnen en

[pagina 9]
[p. 9]

graven die hij had gezien en gesproken. Het meisje luisterde in stomme bewondering, zei geen woord, wist ook niets bijzonders. Ze lachte maar zoetjes en verlegen en babbelde, om toch ook eens wat te zeggen, over een tamme kraai die ze thuis had en over de witte muizen van haar buurman.

Bij den hollen weg namen ze gewoonlijk afscheid van elkaar; ze hadden niet graag dat anderen hen zagen. Ook nu waren ze dat punt genaderd. De jongen stak waarschuwend een vinger op, het meisje glimlachte vriendelijk en bedrukt.

- Dag Sanneke!

- Dag Achiel!

Een vage handdruk. Het meisje volgde den hollen weg in de richting van het dorp. De jongen sloeg het zijpad in, dat naar een kasteel leidde.

 

Met beklemd gevoel naderde Sanneke Demerrel het dorp, het blanke Canne in het Jekerdal. Steeds, wanneer ze van de heuvels en de droomige omdolingen terugkwam, had ze het gevoel in een vijandige wereld te geraken. Daar beneden leek haar alles grof en gewoon. Er woonden niets dan boeren en arbeiders, menschen met ruwe

[pagina 10]
[p. 10]

stemmen en harde handen. Ze wist zich zelf beter, voornamer, fijner, maar durfde dat toch niet te laten merken. Ze wilde niet uitgelachen worden, want niets vond ze meer vernederend en kwetsend.

Dat ze van een edeler soort was dan de andere dorpskinderen stond bij haar vast, niet alleen omdat ze zoo dikwijls met Achiel, den jongen baron wandelde, maar vooral sinds iemand had verteld, dat ze op een prinsesje geleek en zeker met een groot heer zou trouwen, later.

Toen Sanneke voor haar huis, café ‘Au repos des Cyclistes’ stond en zich dwong binnen te gaan, slikte ze iets pijnlijks weg. Ze hield niet van haar woning en voelde een vreemde antipathie tegen haar vader, den vlotten, levenslustigen weduwnaar met zijn zwarte, gepommadeerde knevels. Ze vond hem niet voornaam, niet fijngevoelig, niet flink. Hoewel pas tien jaar oud merkte ze heel goed dat iedere vrouw in het dorp - onder meisjes verstond ze alleen andere kinderen - hem voor den gek probeerde te houden, dat hij onfijne grappen vertelde en gluiperig lief, onoprecht tegenover vrouwen deed.

Dan moest ze denken aan den papa van Achiel - Laurent le Fexhe de Montaigle - een deftig

[pagina 11]
[p. 11]

heer, die altijd Fransch sprak, die altijd in een auto reed en altijd witte slobkousen droeg. Zoo zou Achiel later ook worden, wanneer zij... samen...

Haar denken werd gewoonlijk vaag wanneer ze de toekomst naderde. Een duister voorgevoel van leed en ongeluk beangstigde haar plots. In het café luisterde ze wel eens gesprekken af. Daar hoorde se soms vertellen van een rijken jongen en een arm meisje, of van een rijk meisje en een armen jongen die trouwen wilden. Dat scheen heel moeilijk te wezen.

Of ze zelf arm was wist ze niet precies. Echt arme menschen moesten bedelen, meende ze. Vader had de la van het buffet toch vol papiergeld en klinkende franken. Ze hoopte dus dat ze niet arm zou zijn.

Dat Achiel rijk was stond vast; die woonde op het kasteel, Over haar toekomst bleef dus een vage dreiging hangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken