Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het wondere lied (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het wondere lied
Afbeelding van Het wondere liedToon afbeelding van titelpagina van Het wondere lied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het wondere lied

(1920)–Pierre Kemp–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Rhythmen.

[pagina 65]
[p. 65]

Lied van den Doler.

 
Ik bracht mijn dagen door bij mijn krank lief
 
En waakte 's nachts bij mijne zieke moeder;
 
Zag van de menschen en het vrije licht
 
In het azuur niets dan in schemering
 
Vormen, verdoezeld in het grijs gewoel
 
Van vallende' avond uit de eens heldre lucht.
 
Ik ging dan lijze en met gebogen hoofd
 
Door 't grijs, van 't eene huis van smart naar 't andere,
 
En deed de deur zacht dicht, als ik vertrok
 
Naar, waar ik weer een deur deed opengaan,
 
Alsof daarbinnen immer iemand sliep.
 
Mijn lief zei mij: ‘O, al gerucht doet pijn,
 
En ik moet hoesten, wen de woning dreunt
[pagina 66]
[p. 66]
 
Van 't zwaar geschok der ratelende wagens.’
 
Mijn moeder zei: ‘O, alle licht doet pijn!
 
Ik ben zoo blij, wanneer de scheemring valt,
 
Niet zoo zeer om uw komst, als om mijn haar,
 
Dat in die grijsheid, grijs in grijs verloren,
 
Niet weegt meer op mijn kranke hersenen.’
 
 
 
Mijn lief! mijn lief! ik schiep de wereld niet,
 
Waardoor wij allen, allen lijden moeten.
 
En wáár zal men gaan vluchten voor 't geluid?
 
't Geluid is immers polsslag van het leven...
 
Ach, moeder, die daar ijlt en vaag begrip
 
Nog hebt alléén van 't scheiden van het licht,
 
Het kán, het mág niet altijd scheemring zijn:
 
Ik zoude sterven in dat eeuwig grijs
 
En moeten stikken in dit grijze huis.
 
 
 
‘Waar zijt gij dan geweest, vandaag, mijn kind?’
 
 
 
Ik was bij 't lief, zij is zoo zwak, zoo krank.
 
Zij lijdt de smart van 't durende geluid
[pagina 67]
[p. 67]
 
En vraagt aldoor, wanneer de stilte komt.
 
 
 
‘Wie is er schooner, ik of uw krank lief?’
 
 
 
Ik weet het niet, ik schiep mijn moeder niet
 
En evenmin mijn lief. God kan alleen
 
Begrijpen, waarom moeder niet meer wel
 
Bij 't hoofd en waarom mijn arm lief zoo krank is.
 
Op beiden heeft de schoonheid van de smart
 
Haar merk gedrukt, en in dat afgemagerd
 
Lichaam mijner geliefde straalt de glans
 
Der ziel al sterker door, al naar zij meer
 
Geluid hoort, meer verlangt naar eeuwge stilte.
 
Dat is een smart, te veel voor wie het ziet
 
En 't toch niet weenen kan luid uit, luid uit,
 
En daardoor stillen 't opgekropte leed.
 
Dan die de pijn weet, weet ook dat er troost
 
Is; doch die niet weet, dat hij lijdt, mist deze.
 
Zijn lijden is zoo pijnlijk voor die 't schouwt
 
En weet 't vergeefsche pogen van een troost.
 
 
 
Seconden en minuten worden uren.
[pagina 68]
[p. 68]
 
Uren en dagen worden weken, en
 
Iedere scheemring ziet mij lijze gaan
 
Gebogenhoofds, zonder een traan of lach;
 
De scheemring ziet het, doch de menigt' niet.
 
Die tiert en joelt en gil-lacht, raast met wagens,
 
Gedurig beul van mijn staâg stervend lief.
 
Wat baat het mij of ik de deur zoo lijze
 
Sluit, op de teenen loop, opdat niet één
 
Gerucht het huis zou trillen doen en pijn
 
Zoo overtrillen in haar lijdend lichaam?
 
 
 
Daar buiten tiert en raast met wagens voort
 
De menigte en de wind slaat met de luiken.
 
 
 
Harder! nog harder, wind! stoot dolk op dolk
 
Van pijn in 't lichaam van mijn lief, door slag
 
Op slag de luiken in 't kozijn te klappen.
 
Tiert toch nog luider, volk! en raast! raast!! raast!!!
 
En brult haar woning met uw schreeuwen vol!
 
Zij moet ééns sterven: maak haar dood zoo pijnlijk
 
Als het maar kán, door uw geraasmuziek!...
 
Nu wordt het stil. Mijn lief mag nog met sterven.
[pagina 69]
[p. 69]
 
De oude wonden moeten eerst wat heelen,
 
Opdat weer nieuw geraas hen openrijt.
 
 
 
Harder, nog harder, wind! Sla slag op slag
 
Met luiken! Bonst, omdonderende boomen,
 
Op 't dak van hare woning, dat er komt
 
Een einde aan de ellend van haar bestaan....
 
 
 
Het wordt weer stil. Zou er nog medelij
 
Schuilen in wind en massa 's volk, beneden
 
Krioelend door elkander? Neen, de pijn
 
Moet worden lang-gerekt en wreed-verfijnd
 
Voor iemand, die niet leven kan, noch sterven....
 
 
 
Wanneer zal eens verschemeren de ellende,
 
Die mijn bezit is door ellenden-zien?
 
Wanneer het sterven mijner liefste zijn?
 
Heur dood is draaglijker dan 't durend lijden.
 
Wanneer zal eens verschemeren de ellende
 
Van die niet weet dat zij ellendig is.
 
 
 
Stil en gebogenhoofds schrijd 'k door de grijze
[pagina 70]
[p. 70]
 
Wijken der stad van 't een grijs huis naar 't andere.
 
De oogen gepijnd door traanloos groote smart,
 
Ga ik steeds van ellende naar ellende,
 
En sluit de deur zoo lijze mooglijk dicht
 
Des avonds, en ontsluit ze weer te morgen
 
Zoo lijze mooglijk, dat 't mijn lief niet hoort....
 
Staren ga 'k nu in oogen wezenloos,
 
Die ééns mij zagen aan met liefdeblikken,
 
Innig en onuitzegbaar, nu verward
 
Door den verstoorden leider van 't gevoel,
 
Den geest....
 
 
 
De eeuwge scheemring wordt door nacht
 
Vervangen; er is licht meer, noch geluid.
 
En in het zwarte van 't ronddomme ruim
 
Aadmen drie zielen hunne smarten uit.
 
Als donkere gestalten, schuivende in
 
Uiterste duisternis, zoo gaan zij voort
 
- Niets vreezend, dan een wederkeer van 't licht,
 
Dan eene her-komst van 't geluid, dan een
 
Ellenden-zien in eeuw'ge schemering -
 
Naar de geheimenis der Eeuwigheid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken