Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een ongeluksvogel (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een ongeluksvogel
Afbeelding van Een ongeluksvogelToon afbeelding van titelpagina van Een ongeluksvogel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een ongeluksvogel

(1868)–George Lodewijk Kepper–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 281]
[p. 281]

Besluit.

Zacht kabbelde het water tegen de brik de Zebra, die, te naauwernood door den wind voortgedreven, over den effen waterspiegel gleed. Zij scheen zich te vermaken met de golfjes, welke dartel er langs speelden; die kalmte was wel noodig voor het schoone vaartuig, want den afgeloopen nacht hadden die golfjes ook, maar op eene andere wijze met het schip gespeeld, dat, nu eens in de hoogte gestuwd, dan weder in den afgrond gevoerd, bijna eene prooi der baren was geweest. Toen liepen de passagiers niet zoo lagchend en vergenoegd op het dek, toen lag de kapitein niet in de kajuit te rusten; - in hevige vertwijfeling had hij het beuken der golven, het kraken van het hechte vaartuig gevolgd en te vergeefs had zijn oog de dikke duisternis willen doorboren.

Nu was alles geheel anders; de zee, voor weinige uren nog een woedend element, scheen eene onafzienbare glijbaan, waarover de brik, als eene slede voortgeschoven, voortging. De angst was uit de passagiers; het kleine meisje, dat dezen nacht bij hare moeder troost gezocht, haar gebed met de vurige bede der moeder vereenigd had, hoe dartel liep het nu over het heldere dek; als eene gazelle fladderde het over strengen en kabels; met de onbezorgdheid, aan die jaren eigen, was het reeds lang de ellende van den afgeloopen nacht vergeten. Welk een contrast vormde het onschuldige kind met den man, die schuw haar zag voorbij huppelen; hij had dien nacht ook angst doorgestaan, maar geheel anders was zijn angst geweest; hij had niet gebeden. Met vale kleur en sidderend had hij in de kajuit gezeten, de vingeren als beugels geslagen om eene portefeuille; die man was bankroetier, de portefeuille bevatte genoeg, om hem niet

[pagina 282]
[p. 282]

te doen deelen in de ellende, door hem over zoovele huisgezinnen gebragt; bij elke deining van het schip duchtte hij, met zijn geroofden schat verzwolgen te worden. Bij hem was de schrik nog zoo spoedig niet verdreven.

Menig passagier, naauw hersteld, kwam nu eerst den kajuitstrap opstommelen, om ook eens van het schoone weder te profiteren, en de stuurman zeide: ‘dat het gespannen had.’

Op de verschansing zat een man, die onafgebroken in het groene water tuurde, als ware elke golfslag een letterteeken, dat hem in geheimzinnig schrift zijne gedachten beantwoordde. De passagiers verdwenen langzamerhand van het dek, want de avond werd koud; de zon dook weg achter de kimmen, enkele sterren begonnen aan den zuiveren hemeltrans te tintelen, maar op de verschansing leunde steeds die man - want voorzeker was eduard van bergen man geworden. De maan kwam op en zacht weêrkaatste haar blaauwachtig licht als eene schitterende, golvende strook in den onafzienbaren Oceaan, en altijd nog zat hij te peinzen, te zuchten!

Dikwerf had hij op die plaats gezeten; hij stond eerst dam op, wanneer de slaap hem veroorloofde de bittere gedachten te verdrijven die hem zoo onafgebroken bezig hielden. Menigmaal had hij de aandacht getrokken van zijne reisgenooten, die hem wel eens verrast hadden, wanneer hij een fijnen zakdoek, waarop een naamcijfer prijkte, in de hand hield gekneld; weemoedig zag hij daarop neder, als hij voor een oogenblik van zijn eentoonig panorama afstand deed.

Eduard, vroeger zoo vrolijk, zoo vol hoop zijne loopbaan ingegaan, bevond zich zedelijk verbrijzeld op den Oceaan, om ver van alles wat hem eens dierbaar was geweest, als vreemdeling een nieuw leven te beginnen.

Hij was nog jong, maar hij had achtereenvolgens meer ondervonden, dan menig mensch van het dubbel aantal jaren. Hij had een vriend gehad, die hem ontvallen, een vermogen, dat hem ontroofd was; eene familie, een huis, ouders, die hij moest verachten, die hij wel nooit liefde had toegedragen, maar welke hij toch had kunnen achten; hoe onvolkomen ook, hij had eene tehuiskomst gehad. Dan was er nog een wezen op aarde, dat hij, zoo de dood zich tusschen hen had geplaatst, innig beweend zou hebben, schoon in dit geval zou haar beeld hem bemoedigend vergezeld hebben. Nu was hij het slagtoffer geworden van het blinde noodlot; eene ontknooping, die

[pagina 283]
[p. 283]

hij nimmer vermoed zou hebben, had zijne laatste hoop vernietigd, zijn geluk voor immer verwoest.

Elk mensch ontvangt slagen, die hem treffen; geen mensch hier op aarde kan zich beroemen, eene effen baan doorloopen te hebben; velen van ons hebben in hun leven veel meer leed te verkroppen gehad dan onze eduard; maar zoo achtereenvolgens alles te verliezen wat men bemint; - of gewoon is lief te hebben, door eene opeenvolging van omstandigheden op eens al zijne betrekkingen te zien afbreken, dit is minder alledaags. Eduard was zeker nog jong, maar zijn gelaat was een sprekend contrast met die jaren geworden. Hij was jong, maar reeds moest hij zijn vaderland ontvlieden, om geheel onbekend in den vreemde zijne smart te zien uitdooven - of daaronder te bezwijken. Vele menschen zijn van oordeel, dat ondervinding in naauwe betrekking tot het aantal jaren staat; dat elk oud mensch een monument is van ondervinding, van groote gebeurtenissen. Menige grijsaard zou ons veel van zijn kostbaren schat aan ondervinding kunnen mededeelen, dan wij nog op dat gegroefde voorhoofd kunnen lezen; hij zou ons rijkelijk van 's levens ondervinding laten proeven. Hij heeft in zekere mate het regt gekregen, over den afgelegden levensweg te morren, om reikhalzend te verlangen naar het plekje gronds, dat zijn afgeleefd ligchaam eene schuilplaats na zoovele stormen zal aanbieden. Somtijds echter kan men ook een mensch ontmoeten, die, alvorens hij zijn leven schijnt in te treden, reeds naar het einde daarvan uitziet; die gedurende zijne korte loopbaan genoeg van het leven gezien heeft, om nog den moed te gevoelen, dit voort te zetten. Ondervinding is niet het monopolie van den ouderdom!

Eduard verkeerde in zulk een toestand; te snel was hem alles ontvallen, om nog aan zijne geboorteplaats geboeid te kunnen zijn. Hij was onmiddellijk na de noodlottige zamenkomst met haar, die eens zijne bruid had kunnen wezen, naar zijn chef gegaan en op voorspraak van van banen, die, zonder al zijn verborgen leed te kennen, innig medelijden met hem gevoelde, was het hem gelukt zijn ontslag te bekomen en de reis naar Indië te bekostigen. Van banen gevoelde wel eenig berouw, dat hij zoo nonchalant ten opzigte der beide jonge lieden gehandeld had, zijn gemoed sprak en hij nam een hartelijk afscheid van den jeugdigen man..... maar hoe spoedig had hij niet vergeten, dat er een eduard van bergen bestaan had!

En voort ging het vaartuig, snel doorkliefde het de baren, want

[pagina 284]
[p. 284]

de wind stak weêr op; voort ging het. Storm en windstilte, regen en zonneschijn, dartelheid en doodsangst wisselden elkander af; die afwisseling had eduard, sinds hij man was geworden, niet eens gekend. Mogt nu en dan eenige verandering in de eentoonige omgeving, in dat eeuwig groene tapijt komen, spoedig verloor men de kust weêr uit het oog, zooals ook wij onzen Ongeluksvogel uit het oog verloren....

 

Eduard is aan onze nasporingen ontgaan; misschien ontmoeten wij hem later; misschien ook is het berigt van zijne reis op de Zebra de laatste tijding, ons van hem geworden. De andere personen, die hunne rol speelden in deze schets kunnen wij volgen, maar waartoe?

Hun leven zou geen invloed meer uitoefenen op de lotgevallen van eduard, die reeds zoo jong met een begin van menschenhaat dezen grond ontvlood. Waarom nog het langzaam verterend verdriet van eene louise te schetsen, of den kampstrijd der goede bedoelingen van van beem met de ongevoeligheid zijner gade af te malen; waarom alfred de beval in eer en aanzien te ontmoeten, om ons te bedroeven over de onbillijkheid, die hier beneden schijnt te bestaan; of de weduwe van de pleyes, in rouw gedompeld, te zien afnemen in krachten; onnoodig is het, ons langer bezig te houden met karakters als raalte of van de wall; zij waren noodig tot de ontwikkeling van eduards wonderbare en rampzalige lotgevallen; zij hebben allen, met of zonder schuld, onmiddellijk of middelijk, zijn leven verbitterd, - verliezen wij ook hun spoor.

 

einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken