Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 2 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 2

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VII.

‘Wees welkom, mijn beste Daniël,’ sprak de heer Marten van zijne piano rechtstaande, ‘en zet u neder.’

Daniël drukte de hand zijns vriends en voldeed aan zijne uitnoodiging.

‘Goed nieuws, mijn vriend,’ ging Marten voort. ‘Ik heb met den heer Van Berchem gesproken en hij heeft mij last gegeven, met u omtrent den prijs der lessen overeen te komen.’

‘Aan dit laatste laat ik mij weinig gelegen,’ antwoordde de jongeling, met eene blijde uitdrukking op zijne wezenstrekken.

‘Integendeel,’ zegde Marten, ‘dat is eene zaak van het grootste aanbelang: gij weet, wat gij besloten hebt. Gij wilt voordeel uit uwe kunst trekken: er dient dus gerekend te worden.’

‘Voordeel uit de kunst trekken!’ herhaalde de jongeling mistroostig, ‘doet u die gedachte geene pijn, mijn vriend?’

‘Ik versta u, Daniël, doch wat wilt gij? Wij leven in eene eeuw, dat alles moet te koop gesteld worden. De kunstenaar is verplicht zich te doen kennen; men zoekt hem niet meer op. De kunstschilder moet zeggen: Ziehier mijne gewrochten; dit is schoon!.... Hoeveel wilt gij mij betalen en ik lever het u? - De toonkundige moet zeggen: Luister eens goed, geef u eens de moeite eenige oogenblikken uwe werkzaamheden te verlaten, om aandacht op mijne kunst te geven. Luister eens, ik zal u goddelijke zangen laten hooren, gij zult met mij door de heme-

[pagina 37]
[p. 37]

len zweven, ik zal u de aarde, hare ongeneuchten, haren last eenige stonden doen vergeten en dan, zeg mij dan, hoeveel zult gij mij geven? hoe dikwils zult gij mij toelaten, dat ik u die hemelsche genoegens doe smaken,... en er mijnen loon voor ontvange?.... Ofwel, nog erger: - Mag ik, wanneer des nachts uwe zalen van volk krielen, wanneer gij daar de genotschaal des levens aan uwe lippen brengt, wanneer gij in vadzigheid op uwe rustbedden uitgestrekt ligt en uwe ijdelheid ten toon spreidt, mag ik dan eenige uren mijne hemelsche kunst komen ontheiligen, om uwe ongevoelige ooren te streelen, om als een meubel in uwe zaal te verstrekken, - en zult gij mij dan eenen goeden loon geven?....’

‘Houd op!’ zuchtte Daniël, ‘die afschildering is verschrikkelijk!’

‘Die afschildering is de naakte waarheid, mijn vriend. Wat wilt gij? Wie in de maatschappij leeft, moet zich volgens de maatschappij gedragen.’

‘Het is schoon er tegen te worstelen!’

‘O, ik heb lang, te lang geworsteld, mijn vriend; ik heb daarbij mijne schoonste krachten verloren, en ben toch eindelijk gedwongen geworden mijne kunst te verhuren. Ik ben ook eens jong en jeugdig geweest, zooals gij thans, Daniël; doch mijne schoone droomen heb ik een voor een zien verdwijnen. Ik heb tegen den stroom geworsteld, lang geworsteld, en toch heeft hij mij ten laatste duizelig in zijne vaart medegesleept. o Vriend, gij weet nog niet wat men al moet onderstaan, om de kunst zuiver en ongeschonden in zijne ziel te bewaren!..’

‘Marten, uwe woorden zijn ontmoedigend; gij weet niet hoe ze mij den boezem doorsnijden; ik heb u nimmer zoo hooren spreken.’

‘De gelegenheid heeft er zich nooit toe opgedaan, mijn vriend. Vóór uw vertrek uit het vaderland waart gij nog te jong; toen ik u nog lessen in de toonkunde gaf, zoudt gij zulke spraak niet verstaan hebben. Doch thans wil ik, moet ik spreken. Het is beter, dat gij uwen staat te voren leeret kennen. De pijn, welke gij later zult gevoelen, zal er te lichter om schijnen. En toch, mijn lieve Daniël, onze zielen zullen nooit bevlekt worden, en de kunst, de heilige kunst zal niet sterven, zoolang er twee ware kunstenaars elkaar zullen kunnen ontmoeten, zoolang men soms zijne ziel in eene ziel, die ons verstaat, zal kunnen uitstorten..... Doch laten wij dit, en spreken wij verder. Gij hebt dan besloten, Daniël, van uwe kunst trachten te leven?’

‘De noodwendigheid daarvan heb ik gezien,’ zuchtte de jongeling,

[pagina 38]
[p. 38]

‘ik wil het aan u rechtuit verklaren; doch ik zie ook welke moeielijkheden er zich opdoen.’

‘Twee wegen toonen zich voor u, om uw doelwit te bereiken; de eene is: de gunst der menigte door charlatanismus te winnen; de andere, die gunst door oprechtheid en ware verdiensten te verwerven.’

‘Ik heb besloten dien laatsten weg te verkiezen.’

‘De andere loopt gemakkelijker.....’

‘Ik weet het; doch ik ken mij te groot, om zulke middelen te gebruiken. Neen, nooit zal ik bij eenen laffen broodschrijver eenige loftuitingen gaan afbedelen! Nooit wil ik mijne faam aan het verderfelijke journalismus verschuldigd zijn!’

‘Goed, vriend; ik weet het, gij kunt, zoomin als ik, anders denken; doch klaag dan ook niet, wanneer gij u steeds achteruit zult gesteld zien, wanneer gij u, in latere levensdagen, zooals ik thans, vergeten en miskend zult bevinden.’

‘Het zij om het even, vriend; het zal mij aan moed niet mangelen. Sedert eenigen tijd doe ik mijne leerjaren, en ik verzeker u, dat ik er reeds voordeel uit getrokken heb en het zoo haastig niet zal opgeven.’

‘Goed, Daniël, denk altijd zoo, gij zult dit noodig hebben; want de staat, dien gij aan wilt nemen, heeft vele wederwarigheden in. Er zullen u leerlingen voorkomen, waarvan het bekrompen brein voor geene onderrichting vatbaar is, die, na jaren arbeids, zooveel zullen geleerd hebben als den eersten dag. Op wie denkt gij, dat de ouders daarvan de schuld zullen leggen? Op niemand dan op den leermeester, alsof hij in staat ware eenen blinde te doen zien, eenen kreupele recht te doen gaan.... Anderen, mijn vriend, zullen u op elken stond doen gevoelen, dat gij hun onderdaan zijt, dat zij u betalen, en dat gij hen moet dienen. Gij zult moeders vinden, die zullen willen zeggen, op welke wijze gij uwe leering moet inrichten; vaders, die uw werk zullen komen beknibbelen en afkeuren. En gij zult dit alles sprakeloos moeten verdragen..... o Vriend! eer gij u daarboven zult gesteld hebben, zult gij meermaals den boezem verscheurd voelen, zult gij meermaals in stilte tranen van woede gestort hebben!’

‘Marten, Marten, houd op; gij zijt vandaag in eenen waarlijk slechten luim.’

‘Toch niet, Daniël,’ antwoordde de toonkundige en, na eenige oogenblikken stilzwijgens, ging hij weder voort:

‘Hetgeen ik u daareven gezegd heb, mijn vriend, kan geenszins

[pagina 39]
[p. 39]

op Maria toegepast worden. Neen, dit is een engelachtig meisje en onbekwaam om iemand de minste pijn te veroorzaken. De heer Van Berchem, schoon wat wonderlijk, is tech geen kwaad man; zijne echtgenoote is de goedheid zelve, en ik ben zeker, dat gij van de eerste les, die ik u bezorg, niet zult klagen.’

Marten deed nu de samenspraak staken, met eene driftvolle aria op de piano aan te vangen. Onwillig zong hij er de woorden van op, en Daniël, tot in de ziel geroerd, viel mede in, en samen zongen zij eenen Italiaanschen duo, welke beider zielen in geestdrift wegsleepte en de zwarte gedachten, die hunnen geest overstelpt hadden, als het ware, deed verdwijnen.

Wanneer de zang geëindigd was, drukte de jongeling de hand zijns vriends en sprak, met blijdschap op het aanzicht:

‘Zoo dan, mijn goede Marten; morgen geef ik mijne eerste les aan Maria. Ik laat het ten volle aan u over, de voorwaarden vast te stellen... En nu, wilt gij mij het vermaak verschaffen eene wandeling met mij te doen.?’

‘Toegestaan!’ sprak Marten, en hij nam zijnen hoed en wandelstok.

Beiden verlieten de stad en gingen in de omstreken ronddwalen.

De avond was reeds gevallen, wanneer de twee vrienden de stad weder bereikten. Daniël begaf zich naar zijne woonst en Marten ging een bezoek bij den heer Van Berchem afleggen, ten einde met hem over de lessen van Daniël te spreken. Dit gesprek liep tamelijk goed af. De heer Van Berchem kwam, na lang redekavelen, met den toonkundige overeen. Wanneer alles geregeld was, deed hij zijne dochter roepen, kondigde haar aan, dat de heer Daniël haar voortaan les in het landschapschilderen zou geven, en deed haar bijzonder opmerken, welke groote kosten hij voor haar deed, en dat het dus van haren plicht was, het grootste nut uit de lessen te trekken, opdat, bij het einde des jaars, als de balans zou opgemaakt worden, de winst in kunst met het geldelijk verlies zou overeenkomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken