Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 2 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 2

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

V.
Gedurende eenige dagen.

Fernand, na de gekwetsten bezocht te hebben, klom terug op het dek en terwijl de matrozen bezig waren met alles in orde te schikken, de geledene schade te herstellen en de sporen van het gevecht te doen verdwijnen, ging hij zich aan de boegspriet neerzetten en bleef daar in diepe gepeinzen verzonken. Nu en dan zond hij zijnen kajuitjongen, om aan den heer Wilsy, zoo heette de Engelschman, en aan zijne dochter te vragen, of zij niet het een of ander noodig hadden. De avond was intusschen gevallen. Fernand deed een' der matrozen bij hem komen. Het was Lukas, dien wij reeds kennen:

‘Lukas,’ zegde hij, ‘gij zult dezen nacht niet in uwe hangmat doorbrengen. Gij zijt een oud matroos en ik stel veel vertrouwen in u. Leg u voor de deur mijner kamer op wacht en wanneer de twee vreemdelingen iets zouden noodig hebben, zult gij het hun beschikken. Niemand mag tot die deur naderen :wie u niet zal gehoorzamen, heeft zijn leven niet lief.’

En dan rechtstaande, riep Fernand:

‘Mannen! uw stuurman is als een held gestorven. Van dit oogenblik zal Lukas zijne plaats vervangen; dus eerbied en gehoorzaamheid aan zijne bevelen, alsof ze van mij kwamen!’

Lukas, bij het hooren dier woorden, dacht zich in den derden hemel verplaatst. Hij was geen kwaad mensch en had zich den vriend zijner makkers weten te maken. Zijne benoeming werd met een luiden hurrahkreet begroet. Eenige stonden later trok de manschap naar beneden; de wacht bleef alleen op het dek, en Fernand bracht den ganschen nacht onder den helder gestarnden hemel door. - Wat er gedurende dien tijd in zijne ziel omging, zou moeilijk te beschrijven zijn.

Een aandoenlijk tooneel had tenzelfden tijd in de kamer des kapiteins plaats. De heer Wilsy en zijne dochter zaten daar nog immer als door de wreede gebeurtenissen bedwelmd. Met liefde drukte de ouderling zijne dochter aan zijne borst en zoende bijwijlen haar blank voorhoofd, terwijl tranen over zijne wangen rolden:

‘o Mijne lieve Ellen,’ zuchtte hij, wat zal er van ons geworden, of liever wat zal er van u geworden?’

[pagina 155]
[p. 155]

‘Troost u, mijn vader,’ zegde het meisje, ‘ik heb moed, gij ziet het; de kapitein heeft uwe grijze haren geëerbiedigd, hij zal ook uwe dochter beschermen. O, morgen wil ik hem smeeken met onzen toestand medelijden te hebben. Hij is toch een mensch en zal ook een gevoelig hart bezitten.’

‘Het is een zeeroover, mijne dochter, en de edelmoedigheid, die hij mij tot hiertoe getoond heeft, kan mogelijk alleen aan eene vliegende gedachte, aan eene luim zijn toe te schrijven. Het is soms onder de roovers eene mode edelmoedig te zijn.’

‘Maar, vader, lieve vader, ik herken u niet meer, gij die immer zoo moedig zijt.’

‘Ellen, mijne lieve Ellen, indien het noodlot mij alleen trof, o dan zou ik met het gevaar spotten. Doch gij zijt met mij, mijne lieve, en het is voor u, dat ik vrees en beef. Weet gij dan niet, hoezeer ik u bemin?’

‘O ik weet het, vader; doch om die liefde zelve bid ik u toch allen schrik te verdrijven en te hopen. God verlaat immers de zijnen nooit?’

‘Gij hebt gelijk, dochter,’ zuchtte de ouderling, ‘laten wij hopen... Nu, begeef u ter rust, mijn lief kind: ik zal bij uwe bedsponde waken.’

‘Neen, vader, gij ook zult u ter rust begeven, gij hebt die zelfs meer noodig dan ik. De kapitein heeft u een bed doen brengen, en ik bid u er gebruik van te maken.’

De ouderling liet zich gezeggen en strekte zich op het zachte leger uit; doch de weldoende slaap bleef hem ontvluchten. De teedere liefde tot zijne dochter maakte hem als een vreesachtig lam en niemand zou voorzeker, volgens de kleine samenspraak, welke wij hier hebben overgeschreven, durven oordeelen, dat die man met eene zoo groote heldenziel, met eenen zoo onwrikbaren moed kon begaafd zijn. Hij had daarvan echter meer dan eens proeven gegeven en nog denzelfden dag had Fernand en de gansche manschap der Zwarte Zwaluw er zich kunnen van overtuigen.

Toen de zon reeds eenige uren in den klaren hemel stond te schitteren, liet Fernand aan de twee vreemdelingen vragen, of het hun zou aangenaam geweest zijn een bezoek van hem te ontvangen en gezamentlijk het ontbijt te nemen. De heer Wilsy, die toch in geen geval anders zou hebben durven spreken, zegde, dat de kapitein, aldus handelende, hem veel eer zou aangedaan hebben.

Fernand trad eenige stonden later in de kaj uit en na met de grootste

[pagina 156]
[p. 156]

teekens van belangstelling, en in eene zuivere Engelsche taal, naar den staat der gezondheid van miss Ellen en haar vader gevraagd te hebben, zegde hij, het woord tot het meisje richtende;

‘Mejuffer, ik moet u voor heden en voor de dagen, die ongetwijfeld zullen volgen, om verschooning bidden, indien ik u in mijne handelwijze niet heusch genoeg toeschijn.’

‘Mijnheer,’ antwoordde miss Ellen, met eenen lichten schaamteblos op het gezicht, ‘daar is geen nood voor, geloof ik.’

‘Verschoon mij, mejuffer, het is onmogelijk, dat ik, zonder ooit mijne leerjaren er in gedaan te hebben, zoo op eens den rechten toon der maatschappelijke beleefdheid zou kunnen vatten. Er is iets ruws in mijne handelwijze, en geen wonder. Nimmer heb ik in maatschappelijke kringen verkeerd en weet niet hoe men buigen moet, of hoe men eenen volzin moet wenden, om als fijn en beschaafd mensch aanzien te worden. Ik heb slechts ééne vrouw in mijn gansch leven gekend, met wie ik vertrouwelijk gesproken heb. Die vrouw was mijne moeder. Zij, zij verstond wat er onder de ruwe schors verdoken was; zij, zij kende het gevoel, dat in mijn dichtgesloten hart blaakte.... Doch, genoeg daarover,’ zegde Fernand, en zijn gorgel werd op dit oogenblik, bij het aandenken zijner moeder, als toegewrongen.

‘En uwe moeder, heer kapitein, leeft zij nog?’ vroeg het meisje. Fernand lichtte het hoofd op, stuurde zijne brandende blikken in de blauwe oogen van het lieve meisje en zuchtte:

‘o Miss, indien zij nog leefde, zoudt gij ze dan niet aan mijne zijde zien, of liever zou ik dan niet bij haar wezen?’

Miss Ellen antwoordde daar niet op en voelde zich het hart als met droefheid overgoten.

Thans wendde zich Fernand tot den ouden heer en sprak:

‘Heer Wilsy, als brave lieden zijn wij elkander eene verklaring schuldig. Ik wil uwen wensch voorkomen en ga voor ons beiden spreken. En ten eerste verzoek ik u alle achterdocht ter zijde te stellen en mij te zeggen waar gij in Engeland verblijft?’

‘Zooals ik het u bij de praaiing heb doen zeggen, mijnheer,’ antwoordde Wilsy, ‘was ik vanzin mij naar Exeter te begeven, waar ik in de omstreken een landgoed bezit, dat ik soms, wanneer ik van mijne plantages in Amerika verwijderd kan blijven, voor eenigen tijd kom bewonen.’

‘Dit voornemen,’ zegde Fernand, ‘zal uitgevoerd worden. Wij

[pagina 157]
[p. 157]

zullen te Exeter, of in de omstreken aanlanden en ongehinderd zult gij in uwe woon komen. Nog vandaag zal de Zwarte Zwaluw in staat zijn haren koers voort te zetten en wij zullen rechtstreeks naar Engeland stevenen.’

‘o Mijnheer, gij denkt er niet aan: op eene vijandelijke kust aanlanden!’

‘Ik ken geene vijandelijke kust, mijnheer. Engeland is mij zoo lief, liever mogelijk dan Frankrijk. Dit kan u vreemd schijnen; later mogelijk zult gij dit beter begrijpen. Wat de gevaren betreft, die zullen mij niet terughouden. Ik ken de kusten van Engeland, en de Zwarte Zwaluw is een fijne zeiler en durft de roofvogels van nabij tergen.’

‘o Mijnheer, welke dankbaarheid ben ik u niet schuldig?’ riep de heer Wilsy.

‘Geene, mijnheer, geene, zegde Fernand, ‘ik geloof eerder, dat ik ze aan u verschuldigd ben.’

‘Ik versta u niet, mijnheer?’

‘Het is mogelijk, ik versta mij zelven ook nog niet wel; doch de indruk, welken gij op mij gemaakt hebt, zal ik nimmer vergeten. Ik kan mij dien nog niet uitleggen. Doch, zie! nimmer zijn die wangen door tranen bevochtigd geweest; nimmer heb ik zelfs eenen traan in mijn oog voelen opwellen.... En sedert gisteren voel ik mij geneigd tot veeenen! o Mijnheer gij zult een groot uitwerksel op mijn leven te weeg gebracht hebben... Is het geen goed gevoel, dat gij in mij gewekt hebt, dan hebt gij mij misschien tot eenen lafaard gemaakt....’ En Fernand liet het hoofd tusschen zijne beide handen neerzinken.

‘De laatste veronderstelling zal de echte niet wezen, mijn vriend,’ zegde Wilsy, en hij vatte de hand van den jongeling en drukte die met een diep gevoel.

Na eene korte poos stilzwijgens, zegde Fernand de hand over het voorhoofd wrijvende:

‘Nu, mijnheer, spreken wij daar niet meer over. Ik wil er zelfs niet meer aan denken en liever trachten, om u en uwe dochter den tijd, dien gij nog op ons vaartuig zult moeten slijten; zoo blij mogelijk te doen doorbrengen.’

Nog eenen geruimen tijd duurde de samenspraak en had voor uitwerksel de vrees van den heer Wilsy jegens den kapitein der zeeroovers teenemaal te verdrijven en zelfs eene soort van innige

[pagina 158]
[p. 158]

vriendschap tusschen de twee mannen te doen geboren worden. De Engelschman verstond de inborst van Fernand nog wel niet goed; doch hij gevoelde op eene onweerstaanbare wijze, dat er iets grootsch, iets edels in dit ruwe hart opgesloten lag, dat er schatten, rijke schatten in verborgen lagen. Toen de jongeling hem verlaten had en hij zich met zijne dochter alleen bevond, sprak hij daarover met haar en beiden maakten het menschlievend voornemen, het hart van Fernand te doorgronden en de goede zaden, die daar ongetwijfeld in verborgen lagen te doen wortel vatten. Dit voornemen behaagde bijzonder aan de lieve Ellen. Het meisje vond er iets grootsch in, iets poëtisch, dien ruwen jongeling, dien kapitein der roovers tot zachtere gevoelens, tot eene edelere levenswijze terug te brengen en hem voor eeuwig aan zijnen afschuwelijken stiel te doen vaarwel zeggen.

Het viel den heer Wilsy niet lastig nadere kennis en vriendschap met Fernand te maken. Deze vroeg niet beter en kon eindelijk geen genoegen meer scheppen dan in het gezelschap der twee vreemdelingen. Zooals de jongeling het had voorgevoeld, was er eene gansche omwenteling in zijne ziel omgegaan en zijn inwendig leven was volkomen veranderd. Niet beter zullen wij van dit alles een gedacht kunnen geven dan met eenige volzinnen over te schrijven, welke hij eenige dagen later in zijn dagboek opteekende:

‘Ja, zooals ik het gisteren dacht, is mijn leven gansch veranderd geworden. Een nieuw gevoel, ik kan of wil het mij niet verbloemen, heeft zich in mijn hart verklaard en dit gevoel brengt duizend andere nieuwe gevoelens mede. Neen, nooit heb ik verstaan wat een vrouwenhart was, nooit heb ik geweten welke kracht de liefde bezit. Liefde! hoe dikwijls heb ik met dit woord gelachen! Doch mag ik aan dit gevoel wel denken? Ik, een verachtelijk mensch, een zeeroover, en zij, een hemelsch kind! Ik, die mijne handen met menschenbloed, mijn hart met wandaden bevuild heb; zij. zoo heilig als een engel, bestemd om voor den troon Gods in eeuwigheid neer te knielen, zij, wier hart vlekkeloos, wier ziele rein is als de ziel van den zuigeling. Ik, die mijn hart jaren lang met wraaklust gevoed heb; zij, wier boezem nooit dan voor deugd en tot weldoen geklopt heeft! Neen, de afstand is te groot; twee zulke zielen kunnen niet vereend worden, zoomin als de maatschappelijke toestanden, waarin wij ons beiden bevinden....

‘En toch, welke schoone oogenblikken hebben wij dezen avond

[pagina 159]
[p. 159]

niet doorgebracht!... Haar vader, die brave en oprechte vriend, stond aan den boegspriet met Lukas over het zeewezen te redekavelen; en wij, van allen en van alles afgezonderd, zaten aan het hooge deel der goelet in zacht gesprek verzonken. De zon daalde stil in den Oceaan en kleurde de lucht en het water met duizenden tinten. De avondwind blies zachtjes in de wijde uitgestrektheid; de visschen toonden dartelend hunne bruine hoofden boven het vlakke der zee, welke zachtjes tegen den boeg opbruiste. De gansche natuur lag in stille rust verzonken, en alles lokte tot mijmering en zachte droomen uit.... En wij, ja, wij waren in een innig gesprek verslonden. Neen, nimmer heb ik mijnen boezem met meer wellust overgoten gevoeld dan wanneer ik, mijne eerste kinderjaren verhalende, van de doorgestane smarten en van de liefde mijner zalige moeder sprak en, bij dit verhaal, eenen traan van medelijden in haar oog zal parelen en lachtjes mijne hand voelde drukken. O hoe schoon, hoe hemelsch scheen zij mij toe! Indien ik duizend levens hadde bezeten, ik zou ze alle ten besten gegeven hebben om eenen stond, eenen enkelen stond slechts, dien engel op mijne borst te mogen drukken en onze hartskloppingen te vereenigen.... Doch, verdwaling! Wie ben ik en wie is zij? God! God! Zijn mijne smarten dan slechts van vorm veranderd en moet mijne ziel dan eeuwig, eeuwig gefolterd worden!.... Moed! nog eenige dagen en wij zullen eeuwig gescheiden zijn,... en ik zal haar vergeten! Vergeten?.... Neen, nooit!....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken