Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 2 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 2
Afbeelding van Volledige werken. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 2

(1869)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

X.
Na het gevecht.

De eerste schemer der morgenzon vertoont zich in het Oosten. Het water van den Atlantischen Oceaan wordt slechts door eene lichte kabbeling bewogen. Het is alles stil en eenzaam, en niets schijnt zich op de wijde uitgestrektheid der zee te roeren. Alleenlijk ontwaart men op den oever een' ouden visscher, die bezig is zijne netten uit te hangen en een dier treurige liedjes opzingt, welke men in den mond van het eenvoudige volk vindt en die ons als willen aantoonen, dat de zachte mijmerij het zoetste genot der ziel is. Terwijl de oude visscher zich met zijn werk bezig houdt, slaat hij van tijd tot tijd eenen blik op de uitgestrekte zee, alsof hij wilde berekenen, wanneer hem de tij gunstig zal wezen om op vangst uit te gaan.

Eensklaps staat hij pal, zijn oog blijft scherp op een punt staren, dat hij in de verte ontdekt, en na eenige stonden laat hij zijne netten vallen, snelt naar zijne boot, slaat de riemen in het water en steekt, zoo snel het hem zijne krachten toelaten, in zee.

Ziehier wat de visscher bemerkt had.

Zoover zijne oogen konden dragen, zag hij een stuk hout, dat hem aan eenen mast scheen toe te behooren, op het water drijven en door de lichte golven op en neertuimelen. Op dien mast zag hij, of meende hij ten minste te zien, een zwart lichaam, dat aan eenen mensch geleek en dat, met de borst op het hout gebogen, wel roerloos, maar toch aan het stuk mast vastgeklampt scheen. Mogelijk is er nog leven in, zegde de visscher bij zichzelven. Hij verdubbelde zijne pogingen en zag den afstand allengs meer en meer verminderen. Eindelijk kon hij zich

[pagina 181]
[p. 181]

overtuigen, dat het voorwerp waarlijk een mensch was, en nu deed eene laatste poging zijn vaartuigje tot bij den mast schuiven. Een verschrikkelijk schouwspel vertoonde zich voor zijne oogen. Een jonge man van omstreeks de dertig jaren hield zich aan den gebroken mast vastgeklemd; zijne beenen hingen zwierend en krachteloos in het water; zijne handen waren blauw en krampachtig om het hout geslagen; zijne oogen waren opgezwollen, toegesloten en met akelige blauwe strepen omzoomd. Eene gele bleeke tint was over zijn aangezicht verspreid en niets duidde meer aan, dat er nog eenig leven in hem was. Alleenlijk meende de visscher te ontdekken, dat de boezem des drenkelings lichtjes, als door eene ademhaling, werd opgeheven en de blauwe lippen zich nu en dan stuiptrekkend bewogen.

Zonder een oogenblik tijds te verliezen, greep de visscher den drenkeling bij de kraag zijner fluweelen vest en trok hem met eene ongemeene kracht in de boot. De jonge man scheen eene laatste poging te doen, om zich aan het hout vast te klampen; doch zijne krachten waren niet toereikend meer, en zijn lichaam moest de zware hand des visschers volgen.

‘Gered! gered!’ riep de oude visscher, terwijl hij den jongeling in zijne boot plaatste, en zonder eenigen tijd te verliezen, spoedde hij zich terug naar den oever.

Een kwaart uurs later bevond zich de drenkeling, in wien de lezer reeds ongetwijfeld Fernand, den kapitein der Zwarte Zwaluw, zal herkend hebben, in de hut van den ouden visscher, en deze deed hem weldra door de middelen, die hij aanwendde, tot het leven terugkeeren.

Fernand kon alsdan gewaar worden, dat hij zich op een tamelijk zacht rustbed bevond; en toen hij de oogen opende, zag hij, ofschoon onduidelijk, een oud man voor hem staan, die hem eenen beker rhum toediende. De jongeling nuttigde het versterkende vocht en drukte de hand des ouden; want woorden kon hij nog niet uitbrengen. Eenige oogenblikken later viel hij in eenen zwaren slaap, en de oude visscher vergat dien dag zijne netten in zee te gaan leggen, om bij den vreemdeling te blijven waken.

Toen Fernand uit zijnen slaap opstond, voelde hij zich als een gansch nieuw leven ingestort. Hij bracht zijne hand aan het voorhoofd, en thans schoot hem al het gebeurde te binnen. Hij herinnerde zich het schrikkelijk gevecht, het vluchten in de sloep, de tweede aanranding

[pagina 182]
[p. 182]

en het omklinken van de boot; dan de moeite, die hij gedaan had om, na uren lang gezwommen te hebben, zich aan het stuk mast vast te klampen; doch daar braken zijne herinneringen af en hij wist verder niet weer wat hem overkomen was. Hij opende de oogen, staarde de kleine hut rond, zag den ouden visscher aan zijne zijde zitten en verstond weldra, dat die zijn redder was. Hij plaatste zich half recht in het bed en reikte de hand aan den ouderling, die hem weldra in het Engelsch sprak:

‘Bravo! het spel is gewonnen! Hoe voelt gij u thans, mijnheer’

‘Volkomen wel, mijn vriend,’ antwoordde Fernand in dezelfde taal, ‘ik ben u ongetwijfeld het leven verschuldigd?’

Hierop verhaalde de oude visscher al wat hij gedaan had, en toen hij ophield, drukte Fernand hem in zijne armen en gaf hem zijne diepe dankbaarheid te kennen.

‘Spreken wij daar niet van,’ riep de visscher, ‘de oude William heeft er meer dan een' gered en het grootste vermaak is immer voor hem geweest!’

‘Gij zijt een braaf mensch, vriend William.’

‘Er is niets natuurlijker: doch zie, mijnheer, ik ben waarlijk, bijzonder tevreden van u gered te hebben; ik heb nooit meer vermaak in mijn leven gevoeld.

‘Waarom dat, William?’

‘Ik weet niet; maar het is zoo! Laat mij u nog eens goed in het aanzicht bekijken.’

En na eenige stonden onderzoek, riep de oude:

‘Ja, juist, zooals hij mij hem afgeschilderd heeft!’

‘Mijn brave William, ik versta u niet,’ zegde Fernand, die bijna begon te gelooven, dat er iets aan het brein van den ouden visscher haperde.

‘Het is mogelijk, dat gij mij niet begrijpt, zegde William; doch ziehier.’

En den jongeling scherp beziende, sprak hij:

‘Mijnheer, gij zijt geen Engelschman?’

‘Het is wel mogelijk, William.’

‘En uw naam is Fernand!’

De jongeling stond verslagen en onderzocht den ouderling op zijne beurt met de grootste aandacht: doch niets kon hem doen kennen, dat hij dit wezen ooit gezien had. William ging voort:

[pagina 183]
[p. 183]

‘En is het niet waar, dat gij de kapitein zijt van een kaperschip genaamd de Zwarte Zwaluw?’

‘Ik ben zulks geweest,’ zegde Fernand, ‘ik zal mijnen redder niet bedriegen. Ja, het is al waar wat gij zegt; maar verder?’

‘Welnu,’ ging de oude voort, ‘dan hebt gij over twee maanden het leven aan mijnen zoon gered?’

Fernand bedacht zich eenige oogenblikken en schudde loochenend het hoofd.

‘Gedenkt het u niet meer, dat gij de manschap van eene Engelsche brik, die op eene rots was aan stukken geslagen, gered hebt?’ vroeg de visscher.

‘Ja, toch!’

‘De kapitein van dit vaartuig was mijn zoon, mijnheer; hij heeft mij uwe handelwijze uitgelegd, en voor een' kaper, want gij zijt zulks, heeft die daad mij zoo schoon, zoo grootsch geschenen, dat ik aan James, zoo heet mijn zoon, uit belangstelling in u, de afschildering van uwen persoon gevraagd heb, en gij ziet, dat hij dit goed gedaan heeft, vermits ik u heb kunnen herkennen?’

‘Maar, beste William,’ zegde Fernand, ‘hoe kunt gij mij dan zooveel goeds willen? Ik had op het schip van uwen zoon jacht gemaakt, dit zult gij toch ook wel weten, en ben ongetwijfeld de schuld zijns ongeluks geweest.’

‘Dat doet er niets toe: in den oorlog zooals in den oorlog. Een Engelsche kaper had u hetzelfde kunnen doen, en zou in het ongeluk mogelijk zoo grootmoedig niet gehandeld hebben.’

En de oude drukte nog eens de hand van den jongeling. Fernand verhaalde hem thans al wat hem verder overkomen was, doch zonder den naam van den heer Wilsy te noemen, en bleef nog eenen dag in de hut des visschers doorbrengen. Dan voelde hij zijne krachten teenemaal hersteld en nu eerst viel het hem in aan den ouden visscher te vragen in welke streek van Engeland hij zich bevond:

‘Wij zijn hier slechts drie mijlen van Exeter verwijderd,’ zegde de oude, ‘het is daar, dat ik mijnen visch ga verkoopen.’

‘Van Exeter!’ herhaalde Fernand.

‘Ja, mijnheer, op eene goede halve uur kan ik met mijne oude beenen de stad bereiken.’

‘Van Exeter!’ herhaalde nogmaals de jongeling en hij liep buiten de hut. De visscher volgde hem.

[pagina 184]
[p. 184]

Fernand, na eenige stonden in de omstreken rondgestaard te hebben, vroeg aan den ouderling op een groot kasteel wijzende, dat zich in de verte vertoonde:

‘Hoe noemt gij dit gebouw, mijn vriend?’

‘Het is het kasteel van den heer Wilsy,’ zegde de vischer.

‘Van den heer Wilsy?’

‘Ja, mijnheer.’

Fernand liet het hoofd eenige stonden op de borst zakken en scheen in diep nadenken gedompeld; eindelijk richtte hij den schedel weder op en het oog, waar een traan in parelde, ten hemel slaande, zuchtte hij:

‘Mijn God, gij hebt het denkelijk zoo geschikt; ik zal aan uwe stem gehoorzamen. Mogelijk hebt gij de weldaden voor mij tot nu bewaard en mij eerst den alsem doen ledigen...’

De jongeling liet zich alsdan op eene houten bank neerzakken en bleef eenen langen tijd sprakeloos. De ouderling liet hem gerust in zijne mijmering voortgaan, en hield zich intusschen bezig met het een en ander te verrichten. Toen hij, na eene lange stilzwijgendheid, rechtstond, zegde Fernand.

‘William, vandaag nog ga ik uwe woon verlaten; doch ik zal nimmer vergeten wat gij voor mij gedaan hebt’

‘Ik meende u voor te stellen bij mij te blijven wonen,’ zegde de oude, ‘gij hebt denkelijk geen geld, en ik kan u weinig geven; doch wij zouden te zamen onze netten uitgeworpen hebben en er zou denkelijk betere vangst gedaan worden. Mijn James is een brave jongen; doch hij bezit te veel hoogmoed. Hij wil liever eene brik dan eene net in zee voeren; het spijt hem, dat ik van mijnen stiel niet wil afzien; doch dat zal hij nooit gedaan krijgen. Hier woonde mijn vader, hier is hij gestorven en hier ook wil ik den laatsten snik geven.’

‘Ik zou u slecht in het visschen kunnen helpen, mijn vriend,’ zegde Fernand, ‘en wat het geld betreft, daar heb ik tot hiertoe geen gebrek aan,’ en zijne vest losrukkende, toonde hij eenen lederen band om het lijf, waarin gouden geldstukken verborgen lagen. ‘Ik wil er u eenige ter gedenkenis laten,’ zegde Fernand, en hij maakte zich bereid om zijnen gordel los te doen.

‘Dat niet,’ zegde William, ‘stop! vriend! Ik wil zulke gedenkenissen niet. Daarom heb ik u uit de zee niet gehaald....’

‘Welnu, het zij zoo,’ zegde Fernand, ‘ik zal u later dan eene gedenkenis zenden!’

[pagina 185]
[p. 185]

‘Als zij van weinig waarde is, zal ze mij aangenaam zijn,’ zegde William, ‘anders wil ik ze niet.’

‘Gij zult tevreden wezen,’ zegde Fernand, ‘en nu, zeg niet, dat gij eenen kaper in Franschen dienst in uw huis hebt geherbergd.’

‘William is meester over zijnen mond,’ zegde de visscher, ‘wees niet ongerust.’

Als de avond gevallen was, verliet Fernand den braven ouderling en trok landwaarts in.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken