Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 5 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 5
Afbeelding van Volledige werken. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

roman
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 5

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

II.

‘Anna, mijn lief kind,’ zegde Arie, toen hij des avonds van zijn werk komende, metterhaast bij het meisje binnentrad, ‘wij kunnen dezen avond aan geene wandeling denken; moeder is erger geworden, dezen middag heb ik ze te bed moeten helpen, en gij begrijpt dat ik haar niet alleen kan laten.’

‘Arme vrouw!’ zuchtte Anna, ‘o ga maar spoedig, Arie. Straks kom ik u vinden, en zoo zullen wij getwee zijn om onze brave moeder op te passen.’

‘Goed, Anna, doe dat,’ zegde de timmerman; ‘want ziet gij, ik ben ongerust. De dokter heeft het mij doen voorgevoelen, en ik geloof dat wij niet lang meer onze arme moeder tusschen ons beiden zullen bezitten. Doch genoeg gepraat, lieve, tot straks!’

En Arie verliet de woning van Anna, om tot zijne kranke moeder te snellen.

‘Hoe gaat het, moeder?’ was het eerste woord dat 's jongelings mond ontviel, toen hij op het kleine kamerken trad, waar hij huisvestte.

‘Het is niet erger, Arie; doch, mijn goede jongen, ik heb de kracht niet gehad om op te staan en uw avondeten te bereiden. Gij zult uw eigen moeten behelpen.’

De oude vrouw, ofschoon blind, was met hare kleine woon dermate bekend, dat zij tot hiertoe immer haar huiswerk had kunnen verrichten. Arie moest slechts wat er noodig was aanbrengen, wanneer hij van zijnen winkel weêrkeerde, en de oude Siska zorgde alsdan voor de rest.

‘Mijn eigen behelpen,’ hernam Arie, ‘dat kan ik, moeder, en u er bij oppassen, dat zal ik ook. De ouders zorgen voor de kleine kinderen, en wanneer de kinderen groot zijn geworden, moeten zij voor de ouders zorgen. Dat is de plicht voor iedereen, moeder, en voor mij is het eene vreugde. Kon ik er u maar mede genezen!...’

‘Gij zijt een brave jongen, Arie, en gij handelt, zooals uw vader zou gehandeld hebben, indien de goede God hem ons niet had ontnomen.’

En een traan blonk, bij die herinnering van haren echtgenoot, op de vermagerde wang der zieke.

‘Nu, nu,’ zegde de jongeling, die zulks opmerkte, ‘zeg mij

[pagina 82]
[p. 82]

nu maar eens waartoe gij lust gevoelt. Het vuur blaakt reeds in den haard, en het water hangt over.’

‘Ik zou wel eene tas thee drinken, Arie; ik heb dorst.’

‘Op tien tellens is het gereed,’ zegde Arie, ‘en straks komt Anna, en dan zijn wij getwee om u te dienen.’

‘Braaf kind,’ zegde de vrouw. ‘dat God u en haar zegene, mijn zoon, en u beiden het geluk schenke, welk gij verdient.’

‘Het geluk is er reeds, moeder,’ zegde Arie, ‘mits ik u van dienst kan zijn. En ziehier nu de thee reeds opgeschonken. Ik zet de tafel tegen uw ledekant, en zoo zullen wij toch te zamen avondmalen.’

De kranke dronk gretig den krachteloozen thee, welken Arie haar aanbood; doch het was haar onmogelijk iets te nuttigen. Zij bleef eenigen tijd sprakeloos liggen, en onderbrak eindelijk de stilte om te vragen:

‘Arie, hebt gij gedaan met eten?’

‘Alles is klaar, moeder.’

‘Welnu, mijn kind, luister dan eens met aandacht naar hetgeen ik u te zeggen heb.’

‘Ik luister, moeder.’

‘Bij den dood uws vaders, mijn kind, zijn wij diep rampzalig geworden. Tegenslag in onze zaken, het afsterven onzer koeibeesten, het mislukken van den oogst en honderd andere kleine wederwaardigheden hebben ons in de armoede gestort. Die armoede ware niets geweest, indien wij uwen braven vader hadden mogen behouden; doch zijn verlies was het grootste en onherstelbaarste. Gij moest uit de kostschool terugkomen; uwe onderrichting werd onderbroken, en van een' welhebbend' boerenzoon, zaagt gij u op eenmaal tot een' armen werkman vervallen. Ik liet mij door de ramp niet ter neêr slaan, mijn kind, en had moed genoeg om een besluit te nemen. Ik verkocht het weinige, dat wij bezaten, en wij verlieten ons dorp. Ik moet u bekennen, dat ik tot dit verlaten van ons geboortedorp wel eenigszins door eene zekere soort van hoogmoed werd aangedreven. Ik wilde in het midden onzer vroegere kennissen en vrienden geene armoede lijden, en daarom kwamen wij naar de stad. Ik bid God mij dit gevoel van trotschheid te willen vergeven.’

‘Er is daar niets plichtigs in, mijne goede moeder,’ onderbrak Arie, ‘en gij hadt het recht zoo te handelen. Er bestaat niets in, dat laakbaar zij, wanneer men aan de ingeving van zijn eergevoel wil toegeven.’

[pagina 83]
[p. 83]

‘Welnu, het is mogelijk, Arie, en ik wensch dat gij gelijk hebbet. Dan, wij kwamen naar de stad en namen onzen intrek hier op dat kleine kamerken. Ik had eenig geld, zooals ik u reeds zegde, ik gebruikte het om van te leven, zoolang gij mij niet tot steun kondet verstrekken. Intusschen verdiende ik eenig geld met spinnen, en gij gingt op den winkel werken, waar gij thans nog zijt. Gij wist uzelven te onderrichten; gij leerdet teekenen en werdt alras een der bekwaamste timmerlieden van de stad... Zeg mij nu, mijn kind: denkt gij dat ik mijnen moederlijken plicht jegens u volbracht heb? Denkt gij dat ik heb gehandeld, zooals eene brave moeder handelen moest?’

‘Mijne moeder!’ snikte de jongeling, terwijl warme tranen over zijne wangen rolden; ‘gij zijt voor mij zoo goed geweest als de goedertieren God! Gij zijt eene heilige vrouw geweest en eene onbesprekelijke moeder voor uwen zoon.’

‘Welnu, heb dank, mijn kind, mijn goede Arie, ik wilde die verklaring, ziet gij, uit uwen mond hooren; ik wilde u hooren zeggen, dat ik u zoo gelukkig gemaakt heb, als onze armoede het mij heeft toegelaten. En nu, dat is genoeg, nu kan ik in vrede van de wereld scheiden, uwen braven vader gaan terugvinden en met hem over u spreken, Arie...’

‘Welke woorden spreekt gij uit, moeder, wat wilt gij zeggen?’

‘Ik wil zeggen, mijn kind, dat ik aan het einde van mijnen strijd ben gekomen, en dat gij welhaast geene moeder meer zult hebben.’

‘Maar bedriegt gij u niet, lieve moeder? Uw toestand immers is niet hopeloos!’

‘Het is nutteloos, mijn zoon, ons met ijdele inbeeldingen te bedriegen. Ik ken u, ik weet dat gij moed bezit, en daarom durf ik open tot u spreken.’

‘Maar heeft de dokter dan zulke wanhopige taal gevoerd?’

‘De dokter, mijn kind, wat geeft het mij wat hij er over denkt? Ik gevoel mijzelve. Is mij het uitwendige gezicht ontnomen, ik zie en voel des te klaarder in mijn binnenste, en er zijn voorgevoelens, die mij niet kunnen bedriegen. Ik voel den dood naderen, mijn kind; de natuurlijke warmte begint mij reeds te begeven, en het wordt mij flauw en angstig rond het hart.’

‘Maar!’ riep de jongeling, ‘ik wil...’

Doch zijne woorden werden onderbroken door het binnentreden van Anna.

[pagina 84]
[p. 84]

‘Anna!’ ging hij alsdan voort, ‘gij komt te goeder ure; onze arme moeder is zeer krank; ik loop om den geneesheer; nu gij hier zijt, zal aan de zieke intusschen niets ontbreken.’

‘Arie,’ stamelde de kranke, ‘ga den dokter niet halen, mijn kind; het is reeds laat, en hij zal dubbel visiet rekenen. Wees zuinig, mijn zoon, wij hebben niet te veel...’

‘De dokter zou twintig gulden rekenen, moeder, dat belet niet, dat hij hier zal verschijnen: hij zal er niets aan verliezen; wees gerust en tot straks; ik koom zonder hem niet terug.’

En Arie snelde het kleine vertrek uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken