Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 6 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 6
Afbeelding van Volledige werken. Deel 6Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 6

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IV.

Eene maand na het vertrek des timmermans, was 't hevige der droefheid in de harten zijner vrouw en kinderen eenigermate gestild geworden en de kalmte scheen terug in het kleine huisgezin te treden. Pieter, de oudste zoon, had zijnen vader als hoofd van den huiselijken kring opgevolgd en derhalve in achting bij zijne moeder en zijnen jongeren broeder gewonnen. De jongeling had die rol van vader zoo volkomen overgenomen, dat hij zelfs dien laatste in zijne gewoonte navolgde en des avonds eenige hoofdstukken uit de Geschiedenis des Bijbels voorlas. De moeder zag niet gaarne meer dit boek onder het oog komen; want zij hield zich bijna verzekerd, dat het voor een groot gedeelte in het ongeluk haars echtgenoots had medegewerkt. Zij durfde daar echter niets van zeggen, uit vreeze van bijgeloovig en kinderachtig te schijnen.

Zoo leefde het brave gezin gedurende eenige maanden in stillen vrede, toen eensklaps zijn geluk als met eene donkere wolk werd overtrokken.

Reeds lang beminde Pieter een meisje uit de buurt en werd door haar met wedermin beloond. Haar maatschappelijke stand was zoo

[pagina 123]
[p. 123]

gering als de zijne en niets hadde zich tegen beider vereeniging verzet, indien de jongeling meer in zijnen stiel gevorderd en in staat ware geweest den kost voor twee huishoudens te winnen. Dan, dit punt kon hij in verre na niet bereiken en hij was te voorzichtig om zich, en met hem al wat hij op aarde beminde, dieper in armoede te willen storten.

Eensklaps werd het meisje krank, en de geneesheer, die Pieter ondervroeg, verklaarde met zijne gewone openhartigheid en zonder omwegen, dat het meisje den dood niet kon ontsnappen. Dit nieuws viel als een dondersteen op het hart des jongelings, en, daar hij van de diepe kennissen des geneesheers overtuigd was, aanzag hij het gezegde als onfeilbare waarheid, als een onverbreekbaar oordeel en durfde niet meer de minste hoop koesteren. En toch, indien hij nog eenige hoop hadde gevoed, ware die weldra verdwenen; want de ziekte deed zulken schrikkelijken voortgang, dat het meisje zich alras in den uitersten nood bevond en er, volgens het zeggen des dokters, slechts een enkele harde aanval noodig was, om den draad baars levens voor eeuwig af te snijden.

Pieter stond nu den ganschen dag als snuffend bij zijn werk en meermaals zagen zijne makkers hem eenen zilten traan van de wang vagen. Telkens wanneer hij des avonds van zijn zwoegen te huis gekeerd was, nam hij in allerijl zijn avondmaal, greep de Geschiedenis des Bijbels onder zijnen arm en begaf zich naar de woon zijner geliefde, bij wie hij den ganschen nacht in gezelschap van den vader of de moeder des meisjes, wakend naast de bedsponde overbracht. Als de kranke eenige stonden rust kon genieten, las Pieter in zijne Historie des Bijbels en voelde zich dan door de schoone voorbeelden en zedeleeringen de ziel versterkt en met nieuwen moed vervuld. Hoe de goede Elisabeth haren zoon ook aanried zijne eigene gezondheid niet te krenken, met zich op die wijze van alle rust verstoken te houden, wilde hij van zijne handelwijze niet afzien. Dan, niet lang duurde die edele opoffering des jongelings; want hij moest weldra het eeuwig vaarwel zijner geliefde hooren en haren laatsten adem opvangen.

Den dag, waarop de geliefde van Pieter hem voor eeuwig ontrukt werd, had het meisje zich veel beter dan naar gewoonte gevoeld. Zelfs had zij, tegen den avond, eenige stonden haar rustbed verlaten en, op hare bede, had men haar voor het venster der kamer in eenen

[pagina 124]
[p. 124]

lennstoel geplaatst, van waar zij de geurige lucht kon inademen. Dit verkwikte voor het eerst het zwakke meisje en de stralen der avondzon schenen eene weldoende koestering voor haar lichaam te wezen. Om den sterken indruk van het licht te verwijderen, had Theresia - want zoo was haar naam, - de oogen half toegesloten, en was zoo in haren zetel zachtjes blijven rusten. Ofschoon de ziekte heur lichaam had vermagerd, was echter het bleeke wezen des meisjes nog immer schoon en lieflijk, en de tint, welke alsdan nog op hare doorschijnende fijne huid verspreid lag, gaf haar het voorkomen vaan eene heilige.

Niet lang mocht het meisje die zachte rust genieten; want zij voelde zich eensklaps door eene zwakte overvallen, die haar noodzaakte zich weder te bed te doen brongen, waar zij allengs hare krachten terugkreeg.

Toen Pieter des avonds op zijn gewoon uur ten huize zijner geliefde verscheen, beliep een glimlach van vergenoegen zijne wezenstrekken; hij zag zijne Theresia in het bed half recht zitten en hem toelachen.

‘Het gaat beter, Theresia!’ riep Pieter, terwijl hij met eenen vluggen tred tot het ledekant stapte en de hand zijner geliefde drukte.’

‘Ja, Pieter,’ zuchtte het meisje, ‘ik gevoel mij verlicht,’ en met eene gulle blijdschap op het wezen, voegde zij er bij: ‘ik ben dezen avond uit het bed geweest.’

‘O gij zult genezen, mijne lieve!’ riep Pieter uit; doch voelende, dat hij eene onvoorzichtigheid begaan had - want het meisje, ofschoon haar sedert eenige dagen de kerkelijke sakramenten toegediend waren geworden, liet zich geenszins voorstaan, dat heure ziekte haar den dood moest toebrengen, - voegde de jongeling er weldra bij: ‘Gij zult spoedig genezen, mijne lieve.’

Het meisje knikte minzaam op die woorden en drukte, op hare beurt, zachtjes de hand van haren geliefde.

Pieter had zich vervolgens op eenen stoel naast het bed geplaatst, en zijn getrouw boek op de tafel gelegd. Het meisje verzocht hem, na weinige oogenblikken, eenige bladzijden voor te lezen. De jongeling voldeed aan dit verzoek en las de geschiedenis van den jongen Tobias. Dit lieve bijbelverhaal werd met de grootste aandacht door de zieke en door hare moeder nageluisterd; doch eer nog de lezing er van ten einde was, werd Pieter gewaar, toen hij bij geval het oog op

[pagina 125]
[p. 125]

de kranke wierp, dat deze met het hoofd naast het bedkussen gezakt, door eene soort van bezwijming was overvallen. De jongeling sprong, bij dit gezicht, eensklaps recht, legde zijn boek neêr en zijne geliefde zachtjes in zijne armen vattende, zegde hij aan de moeder het rustbed een weinig goed te schikken en liet dan het meisje er zachtkens op neêrzakken. Men deed alle moeite om Theresia van hare bezwijming te doen herkomen, doch nutteloos; en Pieter, na zich verzekerd te hebben, dat alle leven in zijne geliefde nog niet was uitgedoofd, liet zich eindelijk terug op zijnen stoel vallen en bleef op de kranke staren, terwijl hij nu en dan eenen brandenden traan van zijn aangezicht vaagde.

Die treurige toestand bleef nog eenigen tijd duren; eindelijk lichtte Theresia de oogschelen een weinig op, terwijl een diepe zucht uit haren boezem opklom, en hare hand uitstekende, scheen zij naar Pieter te zoeken. De jongeling greep de hand vast, drukte ze tegen zijne lippen en bedekte ze met zijne tranen:

‘Pieter!’ zuchtte het meisje, ‘lees niet meer in dit boek, doe het weg.’

‘Ik lees niet meer, Theresia,’ zegde de jongeling. ‘Gij zijt in bezwijming gevallen, voelt gij u thans beter?’

‘Ja, maar dit boek moet gij weg doen.’

‘Ik heb het weggelegd. Theresia.’

Het meisje schudde het hoofd, alsof zij wilde te kennen geven, dat men hare gezegden niet goed begreep. Dan de oogen wijd open spreidende en met den vinger naar het voeteinde des beds wijzende, zegde zij op eenen doffen toon en met eene stem, die van verdwaling getuigde:

‘Ik zie het wat er van zal geworden! Daar, Pieter, ziedaar, ramp!..... ongeluk!..... - O, gij ziet het niet!’ riep zij nu met eene klaardere stem en zij borst los in geween.

‘Theresia, mijne lieve Theresia!’ schreide de jongeling, ‘wat zegt gij? Waar verdwaalt gij?’

‘Ongelukkigen, ongelukkigen.....’ was al wat men tusschen de overvloedige tranen uit 's meisjes mond kon hooren komen.

Pieter voelde zich, bij het nazien van het lijden zijner geliefde door de smart overweldigd: het was, alsof hem de gorgel werd toegenepen, want hij kon geen woord meer uiten. Voor het ledekant geknield, liet hij zich met het aanzicht op het deksel neêrvallen en men

[pagina 126]
[p. 126]

hoorde in de kamer niets meer dan het akelig geween der kranke en de verkropte snikken des jongelings. De moeder van Theresia kon wel hare klachten, doch niet hare tranen bedwingen en hield zich het aangezicht met de handen bedekt. Eensklaps hief Pieter nu het hoofd weder recht, stond van den grond op en reikte zijne armen naar de kranke. Deze had eene laatste uitroeping gedaan en was machteloos en als ontzield op de legerstede terug neêrgezonken. Hare oogen waren gesloten, hare armen lagen onbeweegbaar naast hare zijde op het witte linnen uitgestrekt en slechts aan de lastige en bedwongene ademhaling harer borst kon men zien dat zij nog leefde.

De moeder had zich thans ook op de knieën naast het ledekant geplaatst en bad in stilte, zooveel de tranen het haar toelieten.

Een half uur bleef die akelige toestand der kranke duren. Dan ontsloot zij nog eens hare oogen, scheen nog de hand van haren geliefde te willen drukken en haar laatste ademtocht vloog met een' diepen zucht ten hooge.

‘Zij is dood!’ schreeuwde nu de jongeling, en hij liet zich op het lichaam neêrvallen. ‘Theresia! Theresia!’ riep hij verder. ‘O, zij hoort mij niet meer!’ en dan eensklaps zijne uitroepingen onderbrekende, bleef hij op het reeds verstorven wezen zijner geliefde met scherpe blikken staren. Eindelijk plaatste bij eenen zachten zoen op het blanke voorhoofd der doode, stond recht, liet het hoofd op de borst zakken en stapte van het bed weg.

Pieter verliet het vertrek toen de laatste wereldlijke plichten hij de aflijvige verricht waren. Dan keerde hij terug en bleef het overige des nachts bij het lijk wakend doorbrengen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken