Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 9 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 9
Afbeelding van Volledige werken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 9

(1871)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

II.

Eene der grootste en geliefkoosdste bezigheden der jonge meisjes van den Kolymsk, waar ons klein verhaal plaats grijpt, is alle dag te gaan water scheppen aan de rivier, waar men eene opening in het ijs maakt, en waar de jonge beminden en verliefden hunne minnares afwachten en, tot een liefdeteeken, hare kruiken vol putten en soms

[pagina 138]
[p. 138]

ook wel voor haar naar huis dragen. Eene dusdanige dienstbewijzing wordt aanzien als eene volle liefdeverklaring; en wanneer het meisje zulks toelaat, kan de jongeling verzekerd zijn, dat zijne liefde beantwoord is. Zooals de andere meisjes der omstreken, liet Zuhlim nooit na bij de rivier hare kruiken te gaan vullen en altijd was zij verzekerd er een goed aantal dienstvaardigen aan te treffen. Een echter, Zuchnitz, die in hetzelfde huisgezin en met haar was opgevoed geweest, overtrof al de anderen in oplettendheid en dienstvaardigheid voor de schoone Zuhlim, en werd zelfs openbaarlijk voor haren minnaar erkend. Het onbedreven meisje, zonder voor den jongeling eene warme drift te voeden, verdroeg zijne dienstbaarheid met eene zachte en toegevende welwillendheid, en voedde zonder achterdocht de liefde des jongelings. Haar hart had nog nooit eene sterke drift gekend, en slechts van den avond, dat de jonge vreemdeling in haar huisgezin getreden was, had zij haren geest als door eenen straal eensklaps verlicht gezien en het gevoel der liefde in haren zuiveren boezem voelen kloppen. Dan slechts werd zij gewaar welke kracht de aanblik eens mans op het hart der vrouw heeft en welke driften er in het vrouwenhart kunnen woelen. Dan zag zij wat verschil er tusschen die liefde was en het, om zoo te zeggen, zusterlijk gevoel, dat zij voor Zuchnitz had opgevat. Dit alles schokte geweldig den boezem der jonge maagd; en zij was al te jong en te ongeveinsd dan dat de liefde niet spoedig groote schreden in haar hart zou gemaakt hebben. Ook gaf zij zich ten volle en zonder nadenken aan hare teedere gevoelens over.

Des morgens, in het wederkeeren van de rivier, en terwijl Zuchnitz nevens hare zijde ging en de waterkruiken droeg, sprak zij geen enkel woord en scheen als in diepe gepeinzen weggezonken. Haar tred was haastig en ongestadig en men zag gemakkelijk, dat zij reeds wenschte weder in de hut en in het gezelschap der vreemdelingen te zijn. Reeds meermalen had Zuchnitz haar eenige vragen toegestuurd, welke zonder antwoord gebleven waren, zoodanig was zij in gedachten verslonden.

‘Zuhlim!’ schreeuwde eensklaps de jongeling, en zette de kruiken in de sneeuw neder.

‘Welnu! mijn vriend, wat wilt gij?’ vroeg het meisje, als uit eenen droom ontwakende.

‘Wat ik wil, Zuhlim? Wat ik wil?..... Dat gij mij uitlegget waarom gij zoo mijmerend voortstapt?... Waarom gij mij niet antwoordt, wanneer ik u eene vraag doe?.....’

[pagina 139]
[p. 139]

‘Wel, ik weet het niet...’ was 's meisjes koel en onverschillig antwoord.’ Mij dunkt dat ik reeds zou willen in onze yurt zijn.’

‘En waarom, Zuhlim?... Anders zijl gij zoo haastig niel?.....

‘Ik weet niet!’ sprak nogmaals het meisje, en een lichte blos vertoonde zich op hare wangen.

‘Ik wel!’ zegde de jongeling op eenen grimmigen toon. ‘Ik weet het niet dan te goed. Of denkt gij, listig meisje, dat ik gisteren avond niet alles opgemerkt heb, dat ik niet gezien heb, met welke teederheid en hoe dikwijls gij uwe blikken op den jongen reiziger geslagen hebt en hoe die vervloekte vreemdeling zijne oogen van u niet heeft afgewend.’

‘Spreek zoo niet, Zuchnitz!.....’

‘Gij mint hem, meisje! ik heb het gezien! niet dan te klaar heb ik het gezien!... En hij ook, hij mint u!’

Het meisje stond als verslagen. In eens zag zij haar geheim bekend; in eens was het gedacht, waarmede haar geest zich had bezig gehouden, als geschonden en onder de koude, opmerking vernield. Zij bezag nu eensklaps den jongeling, in wiens oogen er op dit oogenblik meer gramschap en flerheid, dan wel liefde te lezen stond. Naast dit wezen bracht hare inbeelding dit van den vreemdeling, en de vergelijking kon niet dan ten nadeele van den woesteu Zuchnitz verstrekken. De vreemdeling had in zijne fiere houding en zijne edele mannentrekken iets teeders en iets aanminnigs; daar integendeel Zuchnitz slechts een ruw en barsch aangezicht bezat, waarop teedere gevoelens zich niet dan spottende zouden hebben kunnen vertoonen. Het meisje bevroedde dit op dit oogenblik, en dan zelfs, wanneer zij ooit liefde voor den laatste had kunnen voeden, zou die vergelijking alleen zijn ongelukkig lot beslist bebben. Doch, wij hebben het reeds te kennen gegeven, de liefde van Zulhim was slechts eene zusterlijke vriendschap, waaraan zich de ongelukkige jongeling misgrepen had.

Het laatste woord, welk Zuchnitz gesproken had: ‘hij ook, hij mint u!’ hadden eenen bijzonderen indruk op het meisje gedaan.

‘Gelooft gij waarlijk dat hij mij bemint, Zuchnitz?’ vroeg zij met eene kinderlijke blijdschap.

Zuchnitz beet van spijt en woede op zijne lippen, viel in verwen schingen tegen den reiziger uit, zwoer hem eenen eeuwigen haat, betichtte het meisje van valschheid, van liefdeschending en bedriegerij, en schreeuwde dat hij zich op haar en hem zou gewroken hebben.

[pagina 140]
[p. 140]

Zuhlim was dermate verschrikt, wanneer zij deze uitbuldering hoorde, dat zij zich eensklaps op de vlucht begaf en de laatste vloeken van wraak, welke de in drift vervoerde Zuchnitz haar nawierp, niet meer hoorde.

Toen zij in de yurt trad, had onze reiziger weldra aan hare verslagenheid bemerkt, dat er iets buitengewoons moest omgegaan zijn. Hij nam deze gelegenheid waar om met haar in gesprek te treden, en vroeg haar de reden harer ontsteltenis.

Wij zullen niet trachten deze samenspraak over te schrijven: zij was zoo eenvoudig en gevoelig, dat het verhaal derzelve niet dan koud zou kunnen voorkomen. Genoeg dat men wete, dat, toen de jongeling, wien de grootste gevaren nog nooit hadden kunnen doen schrikken, wiens oog nog voor niemands blik had moeten nedervallen en wiens woord aan allen eerbied en onderwerping kon inboezemen, dat die jongeling beefde en stamelde, als hij dit eenvoudig en weerloos meisje het woord toestuurde, dat voor de eerste maal mogelijk hem de blos op de wangen kwam, als de jonge schoone hem antwoordde; en dat zijne oogen zich naar den grond wendden, als zij, op dien stond, den blik des meisjes ontmoetten. Deze laatste legde het alles op de eenvoudigste wijze uit en hare liefde bleef aan het aldoorziende oog des jongelings niet verborgen.

Nog denzelfden dag zwoeren zij elkaar heimelijk eeuwige trouw en liefde.

Onze twee reizigers bleven eenen geruimen tijd bij het gastlievend huisgezin.

Mehuhl had zich de vriend van allen welen te maken, en zijn jonge meester had insgelijk al de harten tot zich getrokken. Hunne tegenwoordigheid baarde dus niets dan genoegen, en de brave en gulhartige bewoners der yurt vreesden slechts het oogenblik, dat de reizigers hen zouden verlaten hebben. Een echter was van een ander gevoelen en verborg met moeite den haat, welken hem de vreemdelingen inboezemden. Deze was Zuchnitz. Nooit had een teeder en zuiver gevoel in zijn hart gewoond, en de liefde, welke hij de jonge Zuhlim toedroeg, kwam slechts voort uit eene soort van afgunst en begeerte om zijnen wil te kunnen opleggen aan een meisje, welk als Zuhlim, zoovele aanbidders bezat. Met dusdanige gevoelens kon zijn haat niet onvoldaan blijven en moest zeker een verschrikkelijk uitwerksel hebben. Ook wachte hij alleenlijk een voordeelig oogenblik af, om zijne wraak ten volle te voldoen.

[pagina 141]
[p. 141]

Op eenen morgen, dat de zon zegevierend tegen de dikke nevelwolken worstelde en eenige stralen op de bevrozene aarde nederschoot, voelde zich onze jonge reiziger uitgelokt om eene wandeling in de omstreken te doen, en verzocht zijne lieve Zuhlim en haren ouden vader hem wel te willen vergezellen. In een oogenblik had men de sneeuwslede uitgerust. Deze was van binnen geheel met rennevellen bekleed en met twee banken voorzien. Zes zwaarlijvige honden waren drie en drie in dezelve gespannen. De honden van Siberië hebben veel gemeens met de wolven, wat hunnen uitwendigen vorm aangaat. Hun snuit is spitsachtig, hunne ooren recht en hun staart lang en dicht met haar bewassen. Vele echter hebben het haar heel kort, en bijna alle verschillen van kleur. Verwonderlijk is het om zien met welke aandachtigheid zij op de stem huns meesters letten, en hoe niets dan dezelve bekwaam is, hen van hunnen weg te doen afwijken. En deze hoedanigheid is van het grootste nut; want de minste beweging kan de slede omwerpen en de reizigers in gevaar stellen.

Mehuhl en de oude vader van het meisje plaatsten zich op de voorbank. Zuhlim en de jongeiing hadden zich van achter nedergezet. Bovenmate aanminnelijk was het teeder meisje, wanneer men haar dus, naast haren minnaar, in de slede zag nederzitten. Een klein haren mutsje bedekte haar schoon hoofd, welks blonde lokken golvend op den hals nederrolden; een bruin keurs, met rosachtig vel omboord, omvatte hare maagdenleden en liet al het fijn en het tengere van haren middel zien. De tevredenheid stond op haar engelenaanzicht te lezen, en de zuivere liefdeblikken, welke zij meermalen op haren beminde wierp, toonden genoeg hoe sterk hunne liefde reeds geworden was. De jongeling was niet min teeder, en zijn gelaat droeg het klaarblijkendste teeken der innige vergenoegdheid, welke zijn hart overstroomde en hem gelukkig maakte.

De ouderling wilde eerst het sleeptuig bestieren, doch de brave en dienstvaardige Mehuhl wilde zulks niet toelaten. Met behendigheid greep hij den toom vast en de slede vloog met de grootste snelheid over de sneeuwbaan.

Reeds hadden zij eenen geruimen weg afgelegd, en vlogen naast de bergen en diepe kolken, welke de baan omringden. De jonge vreemdeling wierp nu eens het oog op zijne geliefde Zuhlim, dan weder sloeg hij zijne blikken op de ontzaglijke natuur, welke hare verba-

[pagina 142]
[p. 142]

zende schoonheid daar zoo rijkelijk voor hunne oogen ontrolde; en het gevoel der liefde en de bewondering der natuurgewrochten hadden zijnen geest als van de aarde opgenomen, en deden hem in eene gedroomde wereld zweven.

Eensklaps, terwijl de slede naast eenen vervaarlijken diepen kolk heensnelde, hoorde men eene scherpe stem, welke de honden tot zich riep. De honden, welke de stem voor die van hunnen gewonen geleider herkenden, aarzelden geen oogenblik zich tot dezelve te wenden en, zonder nog op den toom acht te geven, liepen zij verward tot den afgrond. Mehuhl deed zijn uiterste best, om de honden in te houden, doch vruchteloos. De slede sloeg om op den boord des afgronds en stortte krakend in de vervaarlijke diepte neder. Een hartverscheurende kreet klom uit de diepte en de sneeuwkolk ontving drie lijken.

De buitengewone tegenwoordigheid van geest des jongelings had hem alleen gered. Op den boord des afgronds was hij uit de slede gesprongen en had nog getracht zijne teergeliefde Zuhlim aan den dood te ontrukken; doch zijne pogingen waren vruchteloos geweest.

Met moeite klampte hij zichzelven aan de ijsklompen des boords vast en zag den ouderling, zijn' braven Mehubl en zijne teergeliefde Zuhlim in den afgrond nederstorten. Hij hoorde hunne kreten en hij voelde zich de ziel als verscheurd. Een oogenblik had hij het gedacht hen na te springen en zich met hen aan den dood over te geven; doch terwijl hij in de diepte staarde, zag hij eensklaps onder zijne voeten het verschrikkelijk aangezicht van Zuchnitz, welke hem op eenen helschen toon toeriep:

‘Zoo wreek ik mijne bespotte liefde! Zoo wreek ik mij, verachtelijke vreemdeling!’

De jongeling voelde nu zijn bloed kokend worden, en in woede ontstoken, liet hij zich een weinig lager rijzen en gaf eenen zulkdanigen stamp op hel hoofd van Zuchnitz, dat deze zielbrakend en vloekend den afgrond instortte. Juichend zag de jongeling hem van ijsklomp tot ijsklomp neêrvallen, hem de leden kraken en in het diepste des kolks in den sneeuw wegstuiven. Dan kroop hij stil en sprakeloos tot op den boord der diepte terug en daar ontsproot een stroom van tranen aan zijne oogen: ‘Mijne Zuhlim!’ riep hij, ‘mijne geliefde Zuhlim, mijn brave Mehuhl!’ en zijne stem versmoorde in tranen van liefde en woede. Lang bleef hij op den boord des sneeuwkolks weenen; lang bleef hij radeloos over hetgeen hem te doen stond; doch

[pagina 143]
[p. 143]

eindelijk richtte hij zich op en keerde naar de yurt weder, waar hij aan de overige inwoners het droevig ongeval verhaalde.

Samen beweenden zij den dood hunner geliefde vrienden; samen vloekten zij de gedachtenis van den verraderlijken Zuchnitz. De jonge vreemdeling bleef in hun midden en richtte een gesticht op, welk nog onder den naam van Nishnei-Kolymsk bestaat.

Onze jongeling was de vermaarde Kozaksche reiziger Michiel-Staduhkin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken