Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 11 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 11
Afbeelding van Volledige werken. Deel 11Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 11

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Broeder en zuster.

Als twee bloemen stonden zij op hunnen stengel te blozen. Rond hen verspreidde zich eene geurige lucht, als die welke in den zomer, bij de eerste morgenstraal, uit een bloemenperk opstijgt. Teeder en zacht waren de vormen huns lichaams en binnen dit lichaam schuilde eene ziel zoo rein en zoo zuiver, doch tevens zoo vuurvol en zoo blakend.

Beiden hadden zich der heilige toonkunst toegewijd en vonden in dezelve vreugde, genot en versterking tegen de aardsche ongelukken.

Frederik was twintig jaar en zijne zuster Maria had haar achttiende jaar bereikt. Hun vader en hunne moeder waren reeds ettelijke jaren gestorven en de kunst des jongelings moest aan de beide weezen het dagelijksche onderhoud verschaffen. Dan, dit was niet moeilijk; want overal werd Frederik goed onthaald en hij won rijkelijk het dagelijksche brood. O, wie had den jongeling niet willen bevoordeelen! Wie zou hem niet bemind hebben, met zijne schoone wezenstrekken, zijne zachtglinsterende oogen, zijn edelmoedig karakter, zijn rein gemoed en de diepgevoelde kunst, welke men op zijn edel voorhoofd als zag uitstralen!

Maria was hem als eene teerhartige moeder. Zij verzorgde het huishouden en was slechts bekommerd, om haren teergeliefden broeder te behagen: zooals de jongeling, langs zijnen kant, niets verwaarloosde, om zijner zuster het leven aangenaam te maken.

Wat waren zij gelukkig, wanneer zij soms, beiden aan het klavier gezeten, de handen door elkaar deden slingeren en, alsof zij beiden maar ééne ziel hadden, de zoetste zangen, de verrukkelijkste melodieën deden geboren worden! O, dan zweefden zij in de wijde wereld der fantazij, dan leefden zij een bovenaardsch leven en verlustigden zich in die onschatbare geestesvreugden, welke het aan geen gemeen sterveling gegeven is, te smaken.

Dit zalig leven duurde drie jaren.

Eensklaps werd het heil der jongelieden als met eene wolk overtrokken. Frederik had reeds menigmaal van onpasselijkheid geklaagd; doch dik wijlder nog, daar hij zag hoe innig dit de ziel zijner zuster ontstelde, had hij gezwegen en alleen tegen de smarten geworsteld,

[pagina 36]
[p. 36]

welke hij in zijn lichaam gewaar werd. Hoe moedig hij ook in den strijd was, moest hij toch eindelijk denzelven opgeven en er kwam een dag, dat hij van zijn rustbed niet meer opstond. Maria voelde als een mes door haren boezem dringen, en alhoewel zij met Frederik bekende, dat die onpasselijkheid weldra zou verdwijnen, kon zij nogtans hare droefheid niet overwinnen. - Was het een voorgevoel, dat zich in haren geest opdeed?...

‘Morgen zal het beter gaan’, zegde Frederik telken dage, en des anderdaags voelde hij zich nog zwaarder door de krankheid overvallen.

Maria spaarde niets om haren broeder te doen genezen; alle hulpmiddelen werden gebruikt, doch niets scheen eene merkelijke beternis te weeg te brengen. Intusschen was het klein vermogen van het jonge huisgezin allengs ingekrompen en Maria had zich genoodzaakt gezien eenigen kostelijken huisraad te verkoopen, ten einde haren broeder aan niets te laten gebrek lijden. Hoe hachelijk moest zich thans de toekomst beginnen voor te doen!

Zekeren dag stond Frederik van zijn smartbed recht en sprak tot zijne zuster:

‘Maria, wij moeten onze levenswijze veranderen!’

Het meisje borst in overvloedige tranen los en vloog om den hals haars broeders, haar aangezicht op zijne borst verbergende.

‘Ween niet, mijne lieve zuster,’ ging Frederik voort, ‘ween niet en wees krachtig.’ Doch hij ook vaagde twee gloeiende tranen van zijne bleek verstorvene wangen.

Beiden bleven eene poos zonder spreken.

Eindelijk leidde Frederik zijne zuster naar de piano, zette zich neder, deed Maria insgelijks plaats nemen, en sprak, na eenige stonden rustens:

‘Maria, ik wil mijzelven noch u langer over mijnen toestand verblinden. - De kwaal, die mij heeft aangerand, is ongeneesbaar: dagelijks voel ik mijne krachten verminderen, en dit zal zoo lang duren, totdat alle levensvuur zal uitgedoofd, totdat mijne laatste lichaamskracht zal uitgeput wezen... en dan, dan is het einde daar...’

‘o Frederik, mijn broeder, spreek zoo niet! Uwe ziekte zal verdwijnen: gij zult weldra gezond worden.’

‘Neen, Maria, de ziekte die mij heeft aangerand, verdwijnt slechts met den laatsten ademtocht. Weet gij hoe mijne ziekte genoemd word?’

[pagina 37]
[p. 37]

Het meisje durfde niet spreken: doch hare angstige blikken schenen een antwoord af te smeeken.

‘De tering!’ zegde de jongeling, en eene kille ijzing doorliep zijn gansch lichaam.

‘De tering!’ herhaalde Maria snikkend. ‘O, onmogelijk!’

‘Ik heb het van den geneesmeester afgeluisterd, Maria; dus er is geene hoop meer...’

Na eenige stonden ging hij weder voort:

‘Nu spreken wij daar niet meer over. En zie wat er te doen staat... Reeds begint de armoede zich in ons klein huisgezin te vertoonen... en wanneer ik er niet meer zijn zal, zal het licht niet beter gaan. Hierin moet voorzien worden. De weinige kracht, die ik nog bezit, moet gebruikt worden, om u de toekomst te verzekeren, en daartoe verwacht ik eene groote opoffering van u, mijne zuster.’

‘O, spreek, Frederik, wat moet ik doen? Kan ik voor u lijden of sterven?’

‘Ziehier, Maria. Te beginnen van heden, zult gij bij de brave lieden gaan, bij wie ik gewoon was lessen te geven, en trachten mij daarin op te volgen. Velen, ik weet hel, hebben nog geenen anderen leermeester willen aannemen, en die goede lieden zullen u bevoordeelen. De stonden, welke gij niet buiten 's huis zult doorbrengen, zullen gebruikt worden om u in het theoretische der kunst te versterken, en daartoe zal de hemel, ik hoop het, mij nog wel kracht verleenen...’

‘En wie zal u dan verzorgen, mijn broeder, wanneer ik niet bij u zal wezen?’

‘Denk daar niet aan, liefste Maria!’

‘Wie zal er, wanneer de krankheid u op het bed gekluisterd houdt, daar zijn, om u de noodige diensten te bewijzen, uwen dorst te laven?... O neen! neen, Frederik, ik wil u niet verlaten: ik zou toch niets goeds kunnen verrichten: want mijne gedachte kan deze kamer niet ontvluchten...’

‘o Zuster, zuster, daarom is er kracht noodig! Gehoorzaam mij toch: want, begrijp het wel, wat zal er van ons beiden geworden, wanneer al wat wij van eenige waarde bezitten, zal verkocht wezen? En wij hebben daarmede reeds moeten beginnen! En toch, zoolang wij ons zelven kunnen behelpen, moeten wij onzen nood niet klagen...’

‘o Ramp!’ snikte het meisje, ‘gij hebt gelijk, broeder, en ik zal u gehoorzamen.. O, wij zijn ongelukkig!...’

[pagina 38]
[p. 38]

En denzelfden dag begon Frederik zijne zuster nog meer in de kunst te oefenen, en denzelfden dag ook had het meisje reeds in de stad eenige lessen gekregen.

Dagelijks ging zij, met de verkropte droefheid in de ziel, bij de rijke lieden blijde arias op het klavier uitvoeren, en wanneer zij dan terug te huis keerde, stond Frederik van zijn bed op en, terwijl zijne beenen onder het lijf waggelden en hem de oogen schemerden, bespeelde hij de piano met zijne zuster, en legde haar de diepste regels der toonkunde bloot.

Eene maand later had het lijden van Frederik een einde genomen, en Maria bevond zich alleen in de wereld en bezat niemand, die hare ziel verstaan kon. Wij zullen hare droefheid niet trachten te beschrijven. Maria won het dagelijksche brood: doch kon het niet nuttigen, zonder het met hare tranen te besproeien.

Zoo gingen er eenige maanden voorbij, toen het meisje eensklaps eene lichaamsontsteltenis gewaar werd en hare stem verdoofd voelde. Het is eene lichte verkoudheid, zegde men haar; doch zij verheugde zich en zag in die onpasselijkheid den weg, die haar tot haren broeder moest leiden, Zij bedroog zich niet: want eenige weken later kon zij haar rustbed niet meer verlaten. - ‘De tering! daar is zij!’ sprak Maria, en op dit oogenblik straalde er een ongemeen vuur uit hare zachte blikken, en een hooge blos kleurde hare wangen.

Nu verliet zij 'haar krankbed niet meer. De adem mangelde haar, en zij kon haar voedsel niet meer bereiden.

Eene vrouw, die in dezelfde woon huisvestte, bracht het meisje nu en dan eenige kleine spijzen, en bezorgde haar eenig drinken, doch die goedhartige vrouw beeldde zich in, dat zij weldra zou genezen,

Die vrouw werd door het meisje gebruikt, om nu en dan eenigen huisraad te verkoopen, Voor alle anderen verborg zij zorgvuldig haren nood.

Des nachts kon Maria niet rusten: zij hield hare lamp ontstoken, zette de vensterramen open, omdat zij den geur van het licht niet kon verdragen, en bracht gansche nachten door met op een afbeeldsel haars broeders te staren, dat tegenover haar bed aan den wand hing.

Zij sprak tegen dit afbeeldsel, en in de verdwaling haars zwakken geestes, beeldde zij zich in met Frederik zelven te spreken, en zegde hem alsdan, dat zij weldra met hem zou vereend wezen, dat zij thans

[pagina 39]
[p. 39]

ook de tering had, en dat hare kwaal, zooals weleer de zijne, ongeneesbaar was.

En dan hoorde en verstond zij de spraak haars broeders, die haar den dag harer verlossing uit dit tranendal voorspelde, en haar het geluk, dat haar bij God wachtte, afschilderde.

In die oogenblikken van geestontheffing gevoelde Maria geene krankheid meer: doch den volgenden dag waren hare krachten telkens meer uitgeput, en zij werd gewaar, dat zij weder eenen stap dichter bij het graf was genaderd.

Eenige weken nadien hoorde men, zekeren dag, niet het minste gerucht meer in het kleine vertrek, welk door Maria bewoond werd. Men opende de kamer, en vond het meisje dood op hare legerstede liggen. Een hemelsche lach scheen zich over haar zacht wezen te hebben verspreid, en gemakkelijk kon men in de afgestorvene eene zalige herkennen.

In de gansche kamer was geen enkel stuk huisraad van eenige waarde meer te ontdekken. Alleenlijk vond men naast het ledekant eene kostelijke piano staan, en aan den wand zag men het afbeeldsel van Frederik, met eene kostbare lijst omgeven.

Maria had zich van die twee voorwerpen niet willen ontdoen. Zij besloten in zich al de vreugden, die zij ooit op de wereld genoten had.

Beide voorwerpen werden verkocht om de kosten der begrafenis te bestrijden.

Het afbeeldsel van Frederik werd later door een' zijner vrienden op de oude kleerkoopersmarkt ontdekt. - De vriend kocht het, en bewaart het als een heiligdom in zijne studiekamer.

Het klavier bevindt zich thans in de handen van de dochter eens haarkappers, die er na tien jaren mogelijk nog geene aria zal kunnen op spelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken