Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 11 (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 11
Afbeelding van Volledige werken. Deel 11Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 11

(1870)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Keizer Karel en de bezemboer.
Eene volkslegende.

In de eerste helft der zestiende eeuw bevond zich, op een der uiteinden van het Zoniënbosch, dat zich toen ter tijde tot dicht bij de stad Brussel uitstrekte, eene kleine hut, wier wanden uit gevlochten staken, met leem bestreken, samengesteld waren. Dit hutje werd bewoond door Hans Schaken en Truitje, zijne vrouw, welke beiden den koophandel in bezems dreven, en op Gods genade, gelijk men zegt, door de wereld sukkelden.

Het was op eenen winterdag, tegen het vallen van den avond. Truitje zat met haar spinnewiel aan den haard, waarin een klein wortelvuur brandde, terwijl Hans, die sedert een half uur was te huis gekeerd, zich aan het venster bevond en door de opening eener gescheurde papieren ruit de wolkenjacht gadesloeg en op het gefluit van den wind luisterde.

Eensklaps wendde Hans zich om en zegde tot zijne vrouw:

‘Trui! God zegen ons allen! daar stapt een heer op onze woning aan, en hij ziet er een deftig man uit.’

[pagina 183]
[p. 183]

‘Wat zal God ons daar verleenen?’ zegde Trui, ‘terwijl zij haar spinnewiel stilhield.’

Dan, eer Hans nog iets had kunnen antwoorden, was de vreemdeling reeds de deur genaderd en de boer deed hem dezelve open:

‘Treed binnen, heerschap.’

‘Mijn vriend,’ sprak de vreemdeling, ‘ik verwacht van u eenen kleinen dienst: zoudt gij mij het middel willen wijzen, om op de groote baan van Brussel terug te keeren. Ik heb mijnen weg verloren ’

‘Met alle genoegen, mijn brave heer; doch treed eerst binnen, en eet iets of wat in de woning van Hans Schaken.’

‘Dat weiger ik niet,’ zegde de vreemdeling.

‘Ik kan u wel niet veel opdisschen, heerschap; doch het komt uit een goed hart. Een arme bezemboer, zooals gij licht zult begrijpen, kan geenen vetten disch maken.’

‘Het is om het even, vriend Hans.’

En de vreemdeling zette zich op eene lage houten bank aan tafel. Trui had reeds haar spinnewiel van kant gezet, en zette den verdoolde boter en brood voor en eene kan bruin bier.’

‘Hans,’ zegde de vreemdeling, ‘ik ben niet gewoon alleen te eten; doe mij het vermaak u insgelijks aan tafel te zetten, en gij ook, brave vrouw.’

Trui maakte eene lichte buiging, en Hans zette zich vroolijk neder.

‘Ik zie,’ zegde de boer, ‘dat gij een braaf mensch zijt, en niet van die rijke benijders, die den armen man niets gunnen; ik zal vertrouwelijk met u te werk gaan; doch het blijft onder ons: gij belooft het mij?’

‘Ongetwijfeld, Hans.’

‘Truitje,’ zegde nu de boer, ‘haal dat hertenbilleken eens voor den dag en tap nog eenen pot bruinen.’

De vrouw voldeed aan het verzoek, en toen het gerookt hertenbilletje op tafel stond, ging Hans voort:

‘Heerschap, proef mij dat eens; het is keizerlijk wild; doch Karel zal er niets van weten en het niet eens gewaar worden. Het Zoniënbosch zit vol van die viervoetige gastjes en de keizer zal er toch voor zijn leven lang genoeg hebben, al wilde hij er dagelijks een ter tafel doen verschijnen.’

De vreemdeling had zich intusschen een goed stuk afgesneden en

[pagina 184]
[p. 184]

zegde dat het waarlijk een lekkere beet was. De samenspraak ging vroolijk voort, en als de pot bruinen geledigd was, trok de vreemdeling op, en Hans deed hem een eind ver uitgeleide totdat hij zich op de groote baan bevond en niet meer kon verdoold geraken.

‘Ah sa! vaarwel, heerschap,’ zegde de boer, ‘maar hoe is uw naam?’

‘Karel,’ zegde de vreemdeling.

‘Welnu, heer Karel, vaarwel, en goed te huis.’

‘Van gelijken!’ zegde de vreemdeling, en de boer hernam den weg naar zijne woning.

Twee dagen later kwam er een paadje aan de hut van Hans aankloppen, en zegde hem, dat hij des anderdaags aan het hof van den keizer te Brussel moest verschijnen.

‘Waarom, vriend, waarom?’ vroeg Hans.

‘De keizer zal u zulks zelf zeggen,’ sprak de bode, ‘zijne majesteit is niet gewoon ons reden van zijne bevelen te geven.’ En hierop verdween hij.

Verbaasd en diep nadenkend trok Hans zijne hut terug binnen.

‘Wat mag dat beteekenen?’ vroeg hij zichzelven luidop, en Trui, zijne vrouw, antwoordde:

‘Dat beteekent voorzeker niets goeds, Hans. Ik versta de zaak, man, wij zijn verloren! Gij hebt te veel gebabbeld, over twee dagen, tegen dien vreemdeling! Gij hebt hem van het wild laten eten, en gij weet hoe streng de keizer daarop is! Wij zijn verloren: die vreemdeling heeft ons verraden!’

‘Gij zoudt wel kunnen gelijk hebben, zegde de boer, meer en meer ontsteld, ‘doch, in Gods naam, het zij wat het wil. Ik zal morgen vroeg naar het hof gaan.’

Den ganschen nacht kon Hans geen oog toedoen: hij droomde verschrikkelijke dingen; hij zag zich reeds met zijne arme Trui in eene gevangenis geworpen en aan eene galg opgeknoopt. Des morgens, reeds vroeg, was hij op weg en hij trad weldra te Brussel het hof binnen, zich inwendig aan alle Heiligen des hemels bevelende. Doch hoeveel grooter was nog niet zijne verslagenheid en zijnen angst, toen hij in den keizer zelf dèn vreemdeling herkende, wien hij zijn gerookt vleesch had opgedischt:

‘Genade! genade, heer keizer!’ riep hij uit, ‘genade! van mijn

[pagina 185]
[p. 185]

leven, neen...’ doch hij kon niet verder: de woorden bleven hem in den gorgel steken.

Karel bleef eenige stonden sprakeloos zich met den angst van den boer vermaken. Eindelijk zegde hij:

‘Ontstel niet, Hans: gij hebt ons te goed onthaald om niet beloond te worden. Vrees niets en zeg liever wat gij zoudt verlangen?’

‘O. niets, mijnheer de keizer, niets, laat mij mijne goede Trui terug gaan vinden.’

‘Dat zult gij ook,’ zegde Karel, ‘doch wij willen u beloonen; doe ons een verzoek, vraag ons eene gunst.’

Hans bleef eenige stonden sprakeloos en vroeg eindelijk:

‘Meent gij het waarlijk zoo, heer keizer?’

‘Voorzeker, Hans; nu, spreek op!’

‘O, laat mij dan toe, genadige heer, gerust en overal, waar ik het vind, bezemrijs te mogen snijden.’

Karel glimlachte en zegde:

‘Het is u toegestaan; doch wij willen nog meer voor u doen, omdat wij zien, dat gij niet begeerlijk zijt... Overmorgen is het feest hier aan het hof; breng zoovele bezems als gij kunt en gij zult ze hier aan de hovelingen tegen een pistool verkoopen. Maar wacht u voortaan nog op onze herten te jagen, hoort gij, Hans! dat is het eenige dat wij u opleggen.’

‘O Groote keizer! van mijn leven, neen! nooit meer! O, gij zijt... gij zijt... gij zijt een brave vent!’ viel er eindelijk uit den mond van den boer, en hij vroeg om de hand van Karel te mogen kussen, iets dat hem werd toegestaan.

Vervolgens verliet Hans het paleis, snelde of liever vloog naar zijne hut, verhaalde alles aan zijne vrouw, en twee dagen later verscheen hij terug aan het hof, met eenen overgrooten voorraad van bezems. De hovelingen, die den wil des keizers kenden, verdrongen elkander om den boer zijne bezems af te koopen, en Hans trok terug naar zijne woning, met een fortuin in zijne zakken.

Hij deed zich weldra eene prachtige boerenwoning bouwen en werd een der rijkste pachters uit den omtrek. Boven den ingang zijner huizing deed hij een blazoen uitkappen, waarin men twee bezems verbeeld zag, welke hem immer aan het voorval deden denken, en die niet weinig geholpen hebben om het geheugen der gebeurtenis tot op onzen tijd over te brengen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken