Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 13 (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 13
Afbeelding van Volledige werken. Deel 13Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

ballade(n)
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 13

(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Aan een' jongeling.

 
Ja, gij zijt schoon, ô jongeling.
 
Schoon, als een lichte wereldling;
 
Verleidend zijn uw wezenstrekken.
 
Zacht is uw blik voor 't oog der vrouw,
 
Gij kunt haar aandacht op u wekken.
 
Gij draagt dit helsch ontzettend vuur
 
Niet in uw oog. dat, norsch en stuur,
 
De ziel ontroert in kouden schrik
 
Van haar, die heuren flauwen blik
 
Verheffen in het mannenoog.
 
En dat, van laffe tranen droog,
 
Bij naren druk en diepen rouw
[pagina 44]
[p. 44]
 
Bezadigd blijft. - ô, Neen, uw ziel.
 
Wie nooit een diep gedacht beviel,
 
Vertoont zich vleiend in uw lonk,
 
En daarom is het laf gevoel
 
Van menig vuige vrouwenhart,
 
Waar nooit een hooge drift in blonk,
 
U toegezegd. De wrange smart
 
Schijnt nimmer 't aaklig zielsgewoel
 
In uwe toegeprangde borst
 
Ontvlamd te hebben, en de dorst,
 
De gloênde dorst van 't zielewee
 
Ontvonkt te hebben; - want gedwee
 
En siddrend bukt gij 't laffe hoofd;
 
Door 't minste lijden afgesloofd.
 
En blijft bezwijmd tot dat de slag
 
Van 't brandend wee en lijden is
 
U over 't hoofd gevlogen is; -
 
En dan, dan komt een dwaze lach
 
Weêr laflijk op uw lippen zweven;
 
Want dan, dan voelt ge u weêr herleven.
 
 
 
o Jongling, mocht mijn brandend woord
 
Door uwe ziel zijn afgehoord!
 
O, mocht een enkel nagedacht
 
In uwen boezem zijn gebracht;
 
O, kon de wanhoop eens uw hart
 
In tranen smelten doen, het zwart,
 
Waar door 't zoo lang reeds is bevuild,
 
Voor 't blank der deugden zijn verruild!
 
O, kon uw diep gekrenkt gevoel
 
Verrijzen uit den dwarrelpoel,
 
Waarin uw ziel gedompeld ligt
 
En blijft verstoken voor het licht
 
Van zuivre kennis, plicht en deugd,
 
Van waar genoegen, hemelvreugd. -
 
Doch, neen, uw zwart, bevlekt gedacht
 
Is al te neevlig en bevracht
 
Met akelige duisternis,
 
Dan dat uw ziel erkennen mocht
 
Wat gruwe damp, wat klamme locht
 
Uw hersenen geketend houdt
 
U 't hoofd omvademt en benauwt,
 
U dompelt in onwetenis.
 
 
 
Gij wandelt staag op 't valsche spoor
 
Van 's werelds ijdlen. luchten gloor
 
En blijft aan wetten vastgekleefd,
 
Wier dwaas- en onbezonnenheid
 
Der stervelingen nietigheid
 
Vertoonen, en een proeve zijn
 
Van onverstand, van valschen schijn
 
Die over gansch het aardrijk zweeft.
 
 
 
Eilaas! het is vergeefs geslaafd!
 
Gij hebt te lang, te ver gedraafd
[pagina 45]
[p. 45]
 
Op 's werelds duislig, dolend pad,
 
Gij hebt uw geest en ziele zat
 
Gedronken aan het doodsch vergif;
 
Gij zijt een levend, kruipend rif.
 
Ontmergeld is uw kil gebeent;
 
Uw kloppende aders zijn versteend,
 
Gekrompen is uw zenuwkoord,
 
Uw hersenstelsel is verstoord,
 
Uw longen zijn verpest en droog;
 
Geen glans staat in uw flauwend oog
 
Te lezen en uwe wakkre spier
 
Is ingekrompen; 't warme vier
 
Dat u. nog jong, de breede borst
 
Deed kloppen, is in eenen dorst,
 
Een vuigen wellustdorst verkeerd
 
En heeft in u den mensch onteerd.
 
 
 
Zoo zijt gij, ja, ô jongeling,
 
Zoo wandelt ge in den wereldkring;
 
En schoon de zijdeuw lichaam dekk',
 
Toch dringt de walgelijke vlek
 
Van uw verpeste ziele door,
 
Baant zich een onuitwischbaar spoor
 
Op uw gelaat, en toont ons klaar
 
Hoe leeg uw ziel is, zwart en naar.
 
 
 
Waartoe, ô jongling, zijt gij goed?
 
Wat kan u 't waterige bloed
 
In eedle driften blaken doen?
 
Zeg, kan uw geest het grootsch bevroên!
 
Waar bleef uwe eerste denkingskracht,
 
Waar bleef die groote geestesmacht
 
Die eens uw borste kloppen deed,
 
Die u onwrikbaar in het leed
 
Had kunnen maken. En 't gevoel
 
Der zuivre liefde, welker doel
 
Het schoonst is wat op aard bestaat,
 
Dat alle vreugd te boven gaat, -
 
Hoe hebt gij laflijk dat verruild
 
Voor 't slijk dat thans uw ziel bevuilt?....
 
Wat heeft 't ons heilig vaderland
 
Van u te wachten? Zal uw hand
 
Het in den nood ook bijstand biên!
 
Zal men u op de vesting zien,
 
Wanneer der vreemden overmacht
 
Het vaderoord bespringt, en tracht
 
Zijn bloedig zwaard in 's vrijheids zij
 
Te wringen, om in slavernij
 
Het volk te klemmen! Jongling, spreek:
 
Indien der vadren vrije streek
 
Eens aangerand werd, zou uw moed
 
Dan kracht bezitten, om in gloed
 
Den oorlogskreet te galmen doen,
 
En op 't geluid der strijdklaroen
[pagina 46]
[p. 46]
 
Den degen aan uw lijf te slaan;
 
Zoudt gij bij 't bloedig oorlpgsvaan
 
U durven scharen en u bloot
 
In 't strijden stellen aan den dood!
 
Of zoudt gij mooglijk onvervaard
 
Bij 's lands pilaren staan geschaard;
 
Daar torschen op uw schouderblad
 
Het lot van land, van volk en stad
 
En, trots den dolk van wraak en moord,
 
Bevelen geven ongestoord?.....
 
Zou, bij het schokken van den Staat,
 
Van list omringd en helsch verraad,
 
De burgermoed zijn in uw hart,
 
Die onverschrikt gevaren tart,
 
Die lacht met wie hem lagen legt,
 
Veracht wie laf is, wreed en slecht;
 
Die op geen tegenstreving let
 
En, sterk door deugd, het al verplet?.....
 
 
 
Onnoozel vragen! Kan de scheê,
 
Van 't stalen zwaard ontbloot, nog meê
 
Ten oorlog gaan? En is de spies
 
Niet nutteloos, wanneer 't verlies
 
Haars ijzren hoofds haar heeft gekraakt
 
En tot een houten lat gemaakt? -
 
Weihoe! een lichaam zonder ziel,
 
Dat voor het minste lijden viel
 
En onderklopte voor de smart;
 
Een lichaam, waarvan 't killig hart
 
Door vurig, bruisend, stroomend bloed
 
Nooit werd ontvlamd in eedlen gloed,
 
Zou reuzenkrachten kunnen bièn,
 
Zoo onverschrokken 't noodlot zien,
 
Zich storten in het doodsgevaar
 
En volgen groote zielen naar!...,.
 
o, Laffe jongling, neen, o neen,
 
Uw ziel is al te diep vertreèn;
 
Geen grootsche drift, geen hoog gevoel
 
Verstrekken nimmer u ten doel,
 
 
 
Edoch, beschaafde jongeling,
 
De wereld heeft haar blikkerkring
 
Noch altijd voor u blootgezet.
 
Ga, jongeling, in 't wulpsch salet
 
En vier daar uwe lusten bot,
 
Ga, heersch en prijk daar als een God;
 
Ga, kruip daar voor der juffren voet.
 
Men vraagt daar om geen eedlen moed,
 
Men vraagt daar om geen grooten geest,
 
Noch om vernuft; ga onbevreesd
 
En glinster daar in al uw pracht,
 
Wen u de vreugde tegenlacht;
 
Want daar, daar is uw oorlogsplein
 
En daar kunt ge overwinnaar zijn.
[pagina 47]
[p. 47]
 
Daar, kunt gij strijden uren lang,
 
Daar kunt gij spartlen als een slang,
 
Daar kunt gij lachen in geween,
 
Als 't valsch getoover der Sireen,
 
O daar, daar is een wijde veld
 
Voor uwen moed ten vlak gesteld:
 
Daar kunt gij beedlen om een blik
 
Der geilheid, en geen nare schrik
 
Zal daar uw boezem zuchten doen;
 
Daar kan uw geest het al bevroên,
 
Daar hoeft voor eene hooge gunst
 
Noch fijn gevoel, vernuft nôch kunst.
 
Daar rolt u alles de armen in,
 
Daar staat de zege bij 't begin.
 
 
 
Doch, ô lafaard, vlucht en schrik,
 
Wen een man zijn eedlen blik
 
In uw flauwe blikken dringt
 
En uw wang tot blozen dringt;
 
Vlucht, wanneer een vrije borst,
 
Wien de ziel naar grootheid dorst,
 
Fier aan uwe zijde stapt
 
En uw laffen waan vertrapt.
 
Vlucht en schuil in vrouwenschoot,
 
Wen het sein van strijd en dood
 
Op der vadren bodem klinkt
 
En het staal ten hooge blinkt.
 
Zoek een schuilhoek voor uw hoofd,
 
Door de geilheid afgesloofd,
 
Wen het land in oproer staat
 
En de laf heid slechts vergaat:
 
En wanneer de heiige deugd
 
Naast u blinkt in hemelvreugd
 
En haar glansen op u schiet,
 
O, verstuif dan in het niet!.....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken