Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 13 (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 13
Afbeelding van Volledige werken. Deel 13Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

ballade(n)
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 13

(1873)–Pieter Frans van Kerckhoven–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Bij het afsterven van mijnen vriend L. Terneu,
toonkunstenaar.

 
Gij zijt dan dood, mijn vriend! - Het vuur dat u bestraalde,
 
Dat vlammend door uw brein en door uw boezem liep,
 
Is met het stoflijk vuur, het logge vuur des levens,
 
Het vuur, dat God voor 't lichaam schiep,
 
 
 
Dan uitgedoofd! - O, ja, 't gevoel dat in u woonde
 
En dat uw geest aan ons in vuurge trekken bracht,
 
Is met uw spraak, is met uw adem weggevlogen,
 
Verdwenen met uw lichaamskracht!
 
 
 
Gij zijt dan dood, mijn vriend! De plant van het vermogen
 
Des geestes, die nog slechts zijn eersten wortel had
 
Geschoten, die nog pas zijn jongste blêren toonden,
 
Ligt uitgerukt op 't aardsche pad;
 
 
 
De ziel, de vuurge ziel, die in uw binnenst blaakte,
 
Was al te groot voor 't stof, dat haar geklemd omsloot;
 
Zij heeft zich losgerukt, zij heeft haar band gebroken,
 
En vluchtend liet ze uw lichaam dood.
 
 
 
Mijn vriend, gij zijt dan dood! dit woord beklemt ons 't harte,
 
Dit woord nijpt ons de ziel als met eene ijzren hand;
 
Dit woord zegt: eeuwig is zijn groote geest verdwenen,
 
Voor eeuwig brak uw vriendenhand.
[pagina 50]
[p. 50]
 
Dit woord, ja, zegt ons: nooit zal zijne ziel uw harten
 
Meer boeijen aan den toon die uit het orgel stroomt,
 
Neen, nimmer zult ge uw ziel, bij hoogen geestdrift, voelen
 
Door vreugd verblijd, door angst beschroomd;
 
 
 
O nooit meer zult ge, stil naast het klavier gezeten,
 
Met d'adem in de borst, de ziel in heilgen gloed,
 
De hemelharmonij, die van zijn vingren rolde,
 
Doordringen voelen geest en bloed!
 
 
 
Neen, nimmer zal uw ziel meer aan zijn ziele kleven
 
En vliegen boven de aard tot voor den hemeltroon,
 
En zweven daar in drift door 't heir der englen henen
 
En baden in 't oneindig schoon.
 
 
 
Neen. nooit meer zal uw hart het hoog gevoel der driften,
 
Bij 't mengen van een' toon, beseffen; nimmermeer
 
Voelt gij een traan van vreugde uw brandend oog ontleken:
 
Uw zielgebieder is niet meer!
 
 
 
Hij is niet meer, o neen; de geest, de kunst, de deugden
 
Zijn niets, wanneer de dood haar zware roede recht,
 
Haar beenige armen toont, haar lange koude palmen
 
Op onze hoofden spreidt en zegt:
 
 
 
‘Die sterfling heeft geleefd; zijn rol is afgeloopen,
 
Zijn lichaam is aan mij: 't is lang genoeg gevraagd;
 
'k Heb lang genoeg getoefd; de keten zij gebroken:
 
Hij zij van de aarde weggevaagd.’
 
 
 
Van de aarde weggevaagd! - O ja, het aardsche leven
 
Is broos, van korten duur en treurig is zijn baan,
 
En op den aêm der dood stuift alles ras ter neder,
 
Alsof het nimmer had bestaan.
 
 
 
Zal dit dan ook uw lot, mijn vriend, op aarde wezen?
 
Zal ook uw naam met u verdwijnen in het graf,
 
En zal de vuurge geest, het scheppend alvermogen,
 
Dat u weleer de Godheid gaf,
 
 
 
Niet langer dan uw stof bij de aardsche zonen woonen,
 
Verdwijnen als uw vleesch, tot wormenaas verkeerd?
 
Zeg, is vergetingsvloek dan op uw hoofd gesproken,
 
Is alles dan in niet gekeerd?
 
 
 
O neen, mijn vriend, de geest die u op aard bestraalde,
 
Die koesterend u onder zijne vleuglen nam,
 
Die u op 's werelds donker, duizlig pad geleidde
 
En in uw boezem eens de vlam
 
 
 
Der kunsten heeft gewekt, die geest zal niet gedoogen
 
Dat hij, die eens den naam van Godes lievling droeg,
 
Van de aard verdwijnen zou en eeuwig zou te niet gaan,
 
Ofschoon de levensdraad zoo vroeg
[pagina 51]
[p. 51]
 
Voor hem is afgesneên! - O neen, want slechts op aarde
 
Begon uw kunstnaarsbaan, uw eerste zielezucht,
 
Uw eerst gefluister slechts, om later uwen boezem
 
Bij God te schenken vrijer lucht!
 
 
 
Mij dunkt, ik zie in 't hoogst der hemelsche paleizen,
 
Door eeuwig licht omstraald, u bij der englen schaar
 
Ter neêr gezeten; 'k zie uw goddelijke vingren
 
Beklemmen daar de heiige snaar;
 
 
 
Daar stort gij klanken uit in 't ruim der hemelzalen,
 
En de englenschaar, geboeid aan uw verheven toon,
 
Omringen uwen geest en hunne zaalge kreten
 
Weèrgalmen voor Jehova's troon;
 
 
 
Daar soms, bij 's hemels vreugd, beloopt nog een gedachte
 
Uw zalige gelaat. Der englen blijde stoet
 
Gevoelt dit klaar en zegt: hij denkt aan zijne vrienden,
 
't Gedacht dier vriendschap valt hem zoet.
 
 
 
‘De liefde en vriendschap bindt het aardrijk aan den hemel!’
 
Zoo galmt het zalig koor, en de Almacht slaat een blik
 
Op de engelen ter neêr en al de geestenkooren
 
Verheffen 't lied in heilgen schrik;
 
 
 
De Goddrift spreidt zich rond, en grootschere gezangen,
 
Wier hooge tonen en wier goddelijke taal
 
Onze aarde niet verstaat, ontvouwen zich in weelde
 
En rollen door de hemelzaal........
 
 
 
En daar leeft gij, vriend; uw ziele
 
Rust daar in den schoot van God;
 
Schuilend onder englenvleuglen,
 
Zweeft gij, en het zacht genot
 
Is voor eeuwig u beschoren;
 
Eeuwig tusschen de uitverkoren
 
Leeft gij in de liefd van God.
 
 
 
Wij, wij blijven hier op aarde
 
Aan het logge vleesch geboeid,
 
Wachtend tot de plant ons levens,
 
Op Gods wenk, worde uitgeroeid -
 
Voor hij nog op 's werelds paden
 
Zijn vereeuwigende zaden
 
Heeft in weelgen grond gestrooid
 
 
 
Doch, o vriend, gij blijft niet eenzaam
 
In der zaalgen schimmen woon;
 
Want het leven duurt een stond slechts
 
En de hemel is de woon
 
Van de geesten, die nooit sterven,
 
Die een poos den hemel derven
 
En hervliegen tot Gods troon.
[pagina 52]
[p. 52]
 
O den lievling van de kunsten
 
Wordt geen lange reeks gevraagd
 
Van vergifte levensdagen;
 
Want de smart die hem doorknaagt,
 
Nijpt hem harder - 's ongluks banden
 
Die hem dieper 't voorhoofd branden,
 
Zijn ook eerder weggevaagd.
 
 
 
En zoo lang wij nog vertoeven
 
Op deze aarde, lieve vriend,
 
Ja, tot dat ons kranke lichaam
 
Zich van onze ziel ontbindt,
 
Blijven wij u tranen schenken,
 
Blijven wij uw geest gedenken,
 
Dien de tijd toch nooit verslindt.
 
 
 
Neen, het koude graf der aarde
 
Is uw rustplaats niet, ons hart
 
Is uw woning en daar rust grj,
 
En daar leeft gij, en daar tart
 
Gij de toekomst; want de gaven
 
Zijn met 't lichaam niet begraven,
 
Bukken nimmer voor de smart.
 
 
 
Eeuwig leeft gij, uw gedachtnis
 
Blijft ons eeuwig in 't gedacht;
 
Uwe ziel blijft rond ons zweven
 
En uws grooten geestes macht,
 
Waar zich de englen in verblijden,
 
Blijft ons bij en in ons lijden
 
Voelen wij haar zalvingskracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken