Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van lieverlede (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van lieverlede
Afbeelding van Van lieverledeToon afbeelding van titelpagina van Van lieverlede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (7.53 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van lieverlede

(1975)–Mensje van Keulen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

VII

De volgende dagen bleef mevrouw Beijer in bed. 's Middags stond ze op om aan het raam te gaan zitten maar binnen het kwartier verwisselde ze haar stoel weer voor het bed. Nadrukkelijk riep ze haar dochters naam wanneer ze een conversatie wenste, of een antwoord, of alleen maar haar stem wilde horen.

's Avonds las Hanna de krant voor. Het lezen nam veel tijd in beslag omdat mevrouw Beijer tussendoor vragen stelde en van haar instemming of afkeuring getuigde. Wanneer een blad werd omgeslagen, vroeg ze of alles gelezen was en verzuchtte dat het vlugger ging dan vroeger, dat het wel leek of er minder instond. Sputterend viel ze uit als Hanna dan aan de tekst van een advertentie begon.

In de etalages was de kerstversiering nog niet of slechts gedeeltelijk verdwenen en aangevuld met een tekst waarin de clientèle een voorspoedig nieuwjaar werd toegewenst. Kinderen stroopten, gewapend met stukken hout, fietskettingen en touwen, in geval ze slaags zouden raken met een andere straat, de buurt af naar kerstbomen. De bomen werden opgeslagen in het plaatsje achter de slagerij. Op oudejaarsochtend reden een politieauto en een wagen van de gemeentereiniging voor. Onder gejoel

[pagina 57]
[p. 57]

van de jeugd werd de buit weggesleept. De slager wist van niks en liet zich niet zien. 's Middags moest hij een stuk karton plaatsen achter de ster in de ruit aan de door hem vervloekte straatkant. Hij deed het met het gezicht van een onbegrepen martelaar, een uitdrukking die hem niet stond boven zijn bebloede sloof. Lastig, die scherven en tocht, vond hij. Slordig, dat gat. Maar, godlof, er zou geen fik zijn.

Hij kreeg geen gelijk. Al voor de klokslag van twaalven renden oudere jongens en kinderen met brandstof over straat. Bomen, die zojuist waren afgetuigd, stoelen, kussens, hout, kranten, en autobanden. Alles brandt. Een matras, traploper, tweepotig krukje, kapot speelgoed, de hele armetierige troep ging erop. Hoog laaide het vuur en, aangewakkerd door een flauwe bries, boog het zijn vlammende koppen en dikke zwarte rook pal in de richting van de slagerij. De stank van rubber drong naar binnen via het gat in de etalageruit. Handenwringend kon men de slager onder het schijnsel in zijn winkelruimte zien staan. Rotjes ontploften in de fik, keukenmeiden snierden er zigzaggend uit, het klapte en rommelde overal.

Hanna rende de stoep over, ontweek een brandend lontje dat achter haar hielen een knal veroorzaakte, en bereikte hijgend de telefooncel. Er stond een man in met een jongetje dat op zijn sterretje tuurde. Toen het uitgeschitterd was, blies hij op het smeulende staafje en liet het vallen.

Mevrouw Beijer zat opgewonden aan het raam en deed, ook tijdens Hanna's afwezigheid, verslag. Het merendeel zinde haar niet. ‘Alles mag zeker omdat het nieuwjaar is,’ zei ze. ‘Ze staan te flirten, vijftien, zestien, ouder zijn ze niet. Die van Haan laat zich gewoon aflikken en nou

[pagina 58]
[p. 58]

kijkt ze bang om voor 'n knal, doet die jongen of er niets aan de hand is. Daar komt 'n auto aan, hij kan wel toeteren maar door die brand komt ie nooit heen. Tenzij over de stoep, dat gaat misschien net. Ze tillen 'n fiets op, die gaat er zeker ook in, wat 'n zootje. Als ie nou van iemand is... nee, hij heeft geen voorwiel meer. Meneer De Rooy is nog steeds niet buiten, anders steekt ie ook altijd van alles af. Er is veel bezoek, ik zie vreemde gezichten.’

‘Is dat niet die man die naar het eind van de straat woont, die de ene keer borstels verkoopt, dan weer boeken en tegenwoordig in een auto rijdt met potten?’ vroeg ze toen ze de deur van de kamer hoorde gaan.

Hanna ging tegenover haar zitten en schonk voor zichzelf een glas van de wijn die ze voor de jaarwisseling had mogen aanschaffen. ‘Welke man?’ vroeg ze.

‘Die, die in dat lichte jasje. Hij heeft z'n snor afgeschoren volgens mij.’

‘Dat is 'n ander.’

‘Ja hoor, het is die man van die potten. Je had zelf gehoord dat ie het hele land doorrijdt en België.’

‘'t Is 'm niet.’

‘Hij heeft hetzelfde figuur en net zulk haar. Dat kan ik goed zien.’

‘Wie is die vrouw dan die naast hem staat?’

‘Zijn zuster?’

‘Ze is wel twintig jaar ouder.’

Mevrouw Beijer negeerde Hanna's spottend lachje. ‘Het is 'n grote schande,’ zei ze, ‘wat ze allemaal de lucht inschieten. Zoals het er morgen uit zal zien, verschrikkelijk. Van die dingen die ze in flessen afsteken kan ik hier niets zien. Komt Coby morgen? Was ze op? Was ze binnen? Is 't daar ook zo'n zootje? Nou gaan ze er 'n doos

[pagina 59]
[p. 59]

met rommel opgooien. Wat valt er nou uit, 'n mutsje?’

‘'n Pruik.’

‘Raar om dat te verbranden. Had je haar of Dannie?’

‘Coby.’

‘Komen ze?’ vroeg mevrouw Beijer terwijl ze naar buiten bleef turen.

Een man griste de pruik van de straat en zette hem op, en tot hilariteit van de omstanders liep bij heupwiegend achter de doos aan.

‘Ik heb gezegd dat het beter was van niet,’ zei Hanna.

‘Hè?’ Verbaasd draaide mevrouw Beijer haar hoofd.

‘Dat je moet rusten.’

‘Waarom?’ Ze was perplex.

‘Je hebt de hele week in bed gelegen.’ Bedaard nam Hanna een slok. ‘Het zou te druk voor je zijn.’

‘We hadden afgesproken dat je zou vragen...’

‘En toen vroeg Coby hoe het dan wel met je was en toen heb ik gezegd dat je je bed haast niet meer uitkomt, dat je er iedere dag in bent gebleven. Als ze probeert op te staan gaat ze weer als 'n lijk terug. En klagen, en zuchten, en hoesten. Wordt 't overigens geen tijd? Je zit al 'n uur op.’

‘Het is nieuwjaar...,’ zei mevrouw Beijer. ‘Coby is m'n dochter.’

‘Ik ook. Gelukkig nieuwjaar.’

‘Wij hebben 't al gewenst, ik heb haar niet eens gesproken.’

‘Bel dan even op.’

‘O!’

‘Ik ben zo ziek, ik ga dood, doohoohood,’ zong Hanna. Ze zette het glas aan haar lippen en nam een lange teug. ‘Dat ben jij. Maak je geen zorgen moeder, ze komen om

[pagina 60]
[p. 60]

een uur of drie. Op de thee. Iets anders kan je ze toch niet aanbieden.’

Opgelucht slaakte mevrouw Beijer een zucht maar het volgende moment fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Waarom deed je zo?’ vroeg ze. ‘Waarom lieg je?’

‘Ik lieg niet.’

‘Eerst zeg je dat ze niet komen.’

‘Dat heb ik niet gezegd.’

‘Je hebt gezegd dat ze niet komen omdat ik in bed moet blijven. En ik wil daar best voor opstaan.’

‘Ik heb gezegd dat ze beter niet konden komen, dat is heel wat anders. Je kan ook al niet meer luisteren.’

‘Dat ik lig te hoesten en te klagen.’

‘Klopt.’

‘Waarom zeg je het dan?’

‘Omdat het zo is.’

‘Maar nou komen ze wel.’

‘Ik leg je niets meer uit, ik praat niet meer tegen je.’ Hanna hield de fles boven het glas tot er geen druppel meer uitkwam. ‘Je kan niet goed kijken, niet lopen, niet naar buiten toe, je kan niets niets niets, en nou ben je ook nog doof geworden.’

‘Ik hoor alles wat je zegt, ik ben niet doof.’ Hanna boerde. ‘Drank,’ zei mevrouw Beijer. ‘Ze lijkt op haar vader, ook aan de fles. Wat een gezin, allemaal zijn schuld.’

‘Hou je mond, verdomme.’

‘Vloeken deed ie ook zo. Een hongerloon bracht ie in en geen...,’ plechtig sprak ze het uit: ‘Eerbied.’

‘Kan je daar wat voor kopen.’

‘Je hebt de hele fles leeggedronken, zie je wel.’

‘Ik ben niet dronken, mens.’

‘Dat zei hij ook, terwijl hij stonk van z'n hoofd tot z'n voeten.’

[pagina 61]
[p. 61]

Hanna fixeerde haar blik op het onopgemaakte bed. Een scheldende Coby, het lichaam van haar vader, flarden van vroeger tot aan eerste kerstdag verdrongen zich beurtelings. De muur en kastdeur werden donker, licht, weer donker. Het bed begon te dansen. ‘Nergens begrijp je iets van,’ zei ze. Haar hoofdhuid prikte, haar rug werd koud. Ze zette het glas op de vensterbank en staarde in het laatste slokje wijn dat een luchtbelletje naar het oppervlak stootte. Geeuwend stond ze op en ging naar bed.

Aan het begin van haar avondgebed vroeg mevrouw Beijer vergiffenis voor Hanna's leugen en het drinken van een hele fles. Buiten klonk er nu en dan nog een knal, de fik lag na te smeulen. In de ochtend doofde de vlam onder de sintels en geblakerde wrakstukken en de eerste kinderen die in de lauwe as porden, zagen dat ze net te laat waren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken