Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
P.B. Shelley (1944)

Informatie terzijde

Titelpagina van P.B. Shelley
Afbeelding van P.B. ShelleyToon afbeelding van titelpagina van P.B. Shelley

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

Scans (12.11 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/biografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

P.B. Shelley

(1944)–J. Keunen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Bij de honderd vijftigste verjaring van zijn geboorte 1792-1942


Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

XI ‘Il buon tempo verra’

‘Ye are many, they are few’ (uit The Masque of Anarchy).

ZOOWEL in zijn epiek als in zijn dramatiek bouwde Shelley op een verkeerde voorstelling van den mensch.

Shelley kan maar niet de wereld aanvaarden, zooals ze is; schadelijke planten, giftige slangen en monsters, zondige menschen behooren z.i. niet tot de werkelijke orde. Niet in de natuur ligt het booze, niet in den mensch de zonde... maar buiten hen. Van nature is de mensch een homo purus, hij zal het blijven, of weer worden, zoodra de tradities en conventies van geloof, godsdienst en moraal hem niet langer duivelachtig maken.

Hoe uiterst eenvoudig daardoor het wereldbestel en het leven geworden zijn! Het kwaad hoort toe, uitsluitend als attribuut, aan een soort booze godheid der Manicheërs, telkens weer gedaante nemend als Jupiter, als Othman, als Graaf Cenci. De edelsten onder ons - de radikalen, zooals ze destijds heetten, - als Laon, Prometheus, Beatrice, - verheffen daartegen hun slagwoord ‘love and bear’. En het mirakel zal gebeuren: een of andere god uit een komeet roepend over de gedrochten ‘Be not... and like my words they were no more’ (Prometheus).

Job vertelde het Shelley toch wel anders: ‘Nemo mundus a sorde, nec si unius diei vita eius sit in

[pagina 136]
[p. 136]

terra’, en ook St. Paulus: ‘Natura eramus filii irae’.

Nu moest in de opvatting van Shelley de dichter vooraanstaan in de gelederen der radikalen en het volk voorschrijden naast Cobbett, Burdett en Henry Hunt. Wordsworth b.v. vergaf hij het nooit dat die, als man der letteren, de liberale vrijheden niet voorstond. Was het volk thans, na den val van Napoleon, niet erger ‘slaaf’ dan vroeger? Wie had te Waterloo den nekslag gekregen? Niet het Fransche imperialisme, wel de vrije geest zelf der revolutie. Wat deed Metternich thans?

Reeds te Marlow had Shelley in pamfletten democratische hervormingen gepleit, als b.v. vernieuwing van het kiesstelsel. Toen 1817 zoo zwaar bleek, eischte Shelley afschaffing der binnenlandsche schuld. Er waren te Manchester onlusten geweest en te Derby; drie arbeiders kregen doodvonnis. Toen was ‘de Eremijt van Marlow’ opgestoven tegen dat haat- en wraakzaaiende bloedvergieten... maar geen drukker wilde zich er aan vergrijpen.

Bleek het voor Shelley dat binnen afzienbaren tijd ook Engeland haar revolutie zou hebben, naspel der Fransche dito? De Tories vreesden dat wel. Te Manchester had in Augustus 1819 het plebs al samengeschoold op het Peterloofield onder voorzitterschap van ‘den man met den witten hoed’, Henry Hunt, maar ‘dives vuurde de wapens af op Lazarus’. Shelley vernam het in Italië, hij liet zich toen een ring slaan met het motto ‘Il buon tempo verra’, en hij schreef zijn Gezangen en Gedichten voor de Mannen van Engeland. Hij zag dezen daarin oprukken tegen moord en hypocrisie, ‘met den bijbel omfloerst als met licht’. Daarmee raakte hij de twee ministers Castlereagh en Sidmouth, deze felle papenhaters, die aan de zeven bloedhonden uit hun gevolg bij tusschenpoozen menschenharten van achter hun mantels als

[pagina 137]
[p. 137]

aas toewierpen. Zoo had Shelley hen voorgesteld.

Ditmaal zou ook het volk zijn gedicht The Masque of Anarchy begrijpen; volksch, ruw, fantastisch uitte zich daar zijn verontwaardiging tegen een regeering die blind en doof bleef voor den toestand bij 't arme plebs. ‘Vooruit! Jullie zijt velen - zij maar enkelen’. Tegelijk beredeneerde hij, als echte revisionist, de nieuwe sociale en economische belangen in zijn Philosophical View of Reformation. Ons is het onmogelijk Shelley een politieken droomer te schelden, zooals zijn tijdgenooten dat deden.

Wanneer we bedenken dat Da Costa nog in 1840, in zijn Vijf en Twintig Jaren het streven naar een grondwet ‘revolutiekoorts’ noemt, verbazen deze politieke tracten door hun practischen zin voor staatsbeleid en sociale hervormingen, bij Shelley vooral onverwacht, in de jaren zelf van zijn Prometheus-compositie. Maar ook hier bleef Shelley weer zichzelf. Gebeurde het ook dat zijn ongeduld om het onbegrip van een reactionnair gouvernement tot echte revolutiekoorts uitsloeg in ‘het misleidende koepiet: Ye are many, they are few’ (Shaw), - niet zoodra heeft deze uitgewoed, of ze wordt weer braafjes constitutioneel, indachtig de spreuk: love and bear, indachtig de oude restrictie uit The Revolt of Islam: ‘Arbeiders, plundert niet, beidt uw tijd; langs de opvoeding der arbeidende klasse zal de sociale hervorming er vanzelf komen, maar op jullie, het leger der vrijheid, mag geen bloed kleven’.

Intusschen bleken vele verzen uit The Masque of Anarchy en uit de Gezangen leefbaar als schetterende Stichwörter. Vijftig jaar later stapten de jonge socialisten door Londen naar Trafalgar Square met de strijdleuze ‘Ye are many, they are few’, en besteeg Shaw met dat flikkerend schibboleth zijn Fabiaansch verhoog in Hyde Park.

Men of England werd in Nederlandsche blanke ver-

[pagina 138]
[p. 138]

zen overgebracht door B. Ruber in de ‘Sociale Gids’. Nochtans heeft de Shelley van deze strijdgedichten bijna geen invloed uitgeoefend op de jonge socialistische beweging, zeker niet in Nederland. Vóór 1880 wordt Shelley bij ons door de kameraden en de sociaal mistevredenen zelfs niet vermeld. En ook na 1880 maar sporadisch; Shelley, die toch zeker een sociaal dichter was, mist - naar H. Gorter's uitspraak, - al te zeer den proletarian touch: ‘zijn poëzie, schitterend en licht, is het volkomen beeld van een maatschappij, die het geluk aan slechts enkelen geeft’.

Een overzicht.

SHELLEY'S aposteltocht was enkel het gevolg van zijn erkende roeping geweest. Na het oogenblik van bezinning in Alastor, - het ritrovarsi, naar Dante's woord, - was Shelley het Inferno van materialisme ontvlucht, het heerlijke Zwitsersche landschap had zijn roeping tot wijding aan hem geopenbaard.

Maar zijn tocht van liefdesapostolaat was een bittere lijdensweg, een louterend Purgatorio geworden. Het stooten op een menschdom vol lafheid en klein eigenbelang doemde alle pogingen van Laon en Cythna noodzakelijk tot onmacht en rampspoed, ontmoedigde Lionel tot den dood (Rosalind and Helen), bracht den mislukten idealist tot waanzin, zoo droef dat Julian en Maddalo er bij te huilen stonden. En zelfs Prometheus, de durvende Titan, eenmaal weer op vrije voeten, almachtig nu over zijn vroegere onderdrukkers en het heelal, trekt knusjes met zijn meisje naar de grot, door Aarde voorbehouden als tooneel der Prometheïsche feesten. Aan de verlossing van de wereld denkt die vroegere vuurvreter nog slechts op de allerlaatste plaats. Hij laat Demogorgon en de Geest der Uren het karweitje opknappen,

[pagina 139]
[p. 139]

voor hem, juist als voor Laon en Cythna na de nederlaag der vrienden, lost alles op in extatische erotiek; als voor Browning's David, zegt B. Shaw, bestaat er niets anders meer voor hem dan ‘All is love; yet all's law’ - ‘Ik spot - zegt Shaw, - met Shelley's verliefde superstitie.’

Had hij 't dan beter anders aangelegd? Beter verwoede strijd tegen tirannie? Och, ook dàt eindde droef in een tragedie, waarin de edele ziel van Beatrice Cenci zichzelf vernietigde. Zij, zoowel als Laon en Prometheus en de andere idealisten, begrepen te wel dat ze nutteloos lijden droegen.

En ook Shelley voelde op zijn tocht door het leven en zijn smarten, dat de menschen voor zijn moraal van Liefde, Vrijheid en Schoonheid niet vatbaar bleken. Hoe feller hij zich inspande, zich weggaf in den dienst van zijn ideaal, hoe vijandiger ook de maatschappij tegen hem verhardde, ten slotte hem geheel verstiet als een verworpeling, wiens nabijheid en oogopslag reeds besmetting gaf. Vertwijfelend gaat hij heen uit zijn land, van de menschen weg ‘naar Italië, het paradijs voor bannelingen’... Maar zonder wrok! Want aan die hem uitgeleide deden kon hij zeggen, als de zieke tot Julian en Maddalo: ‘Dan, wanneer jullie over mij spreken, zegt toch nooit: Vergeven kon hij niet.’

Zeker ‘niemand kende van zijn hart de onschuld en de teederheid’. (Rosalind and Helen, 755.)

In het lijden had Shelley zijn illusie: wereldhernieuwing door prediking, kwijtgespeeld, zijn inzicht gezuiverd en veredeld. Gedaan is het met zijn pamfletten, open brieven en sermoenen, gedaan ook met de onstuimige tooneelen als in Queen Mab, de buitensporigheden van The Revolt of Islam of de gruwelen van The Cenci, gedaan met alle actie gekeerd naar buiten of afschuivend in grootsche natuurpanorama's uit den Kaukasus. Voortaan gespannen verinnerlij-

[pagina 140]
[p. 140]

king. adoratie van de schoonheid in haar eigen gestalte en wezen. Shelley verdiept in loutere poëzie, geworden ‘the beautiful angel’ der Engelsche literatuur.

Bezonken liefde spreekt nu binnen in hem - Amor che nella mente ragiona. - Naar vrijheid, naar verlossing van tirannie en willekeur kan niet langer uiterlijk vertoon en menschelijk streven voeren, maar alleen betrouwen in het Goede, liefde tot de Waarheid, hartstocht voor het Schoone. Evenals voor Dante, was ook voor Shelley het volledig uitrukken van gehechtheid aan het vergankelijk menschelijke de voorwaarde tot een opgang naar het Paradiso, naar de hoogste aspiraties van ideale schoonheid en liefde, naar de onsterfelijkheid. ‘Het is wonderbaar, hoe zwijgzaam en geheimnisvol de menschen worden als ze dichter bij God komen’ (Faber).

Toen gebeurde er iets dat hem het hart toesnoerde... en toen pas kon zijn geest vrij en glanzend uit de smart ontstijgen en binnentreden in het Paradiso der Schoonheid. Shelley voortaan dichter der onsterfelijkheid, hij getuigend voor ‘de heilige en eeuwige waarheden door Jezus gepreekt’ (Defence of Poetry). Het epos, het drama is afgespeeld, Shelley zingt voortaan in het pure lyrisme van de jubelende extase. In zijn dichterlijke vervoering smacht nu de zucht naar vereeniging. De scheppende dichter gaat op in de geheimzinnigheid van een macht, grooter dan hijzelf; dichten is de eeredienst, de godsdienst van het Schoone, mystiek. En Shelley roept het uit: ‘Alle hooge poëzie is oneindig, zij is in feite iets goddelijks’ (Defence of Poetry).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken