Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mozes de indiaan. Een verhaal uit Suriname (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mozes de indiaan. Een verhaal uit Suriname
Afbeelding van Mozes de indiaan. Een verhaal uit SurinameToon afbeelding van titelpagina van Mozes de indiaan. Een verhaal uit Suriname

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

Scans (210.34 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mozes de indiaan. Een verhaal uit Suriname

(1976)–Jan Keuning–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 231]
[p. 231]

Negende hoofdstuk

Twee jaren waren na het voorgaande verlopen. De wens van Mozes was vervuld. Zijn vader, zijn moeder, zijn broer, de neger Peter en vele heidenen meer hadden hun geloof in de Heere Jezus beleden en waren gedoopt. We zullen in 't kort aanstippen, wat hun in die tijd overkomen was.

Het spreekt vanzelf, dat ze niet lang in hun schuilplaats bleven. Maar waarheen zouden ze trekken? Mozes' hart ging uit naar de woning van de zendeling. Daar was zijn pleegvader wel niet meer, maar hij hoopte, dat diens opvolger er zou zijn of spoedig komen. Hij wist zijn familie te bewegen daarheen te trekken. Dat ging niet moeilijk, want hij kon zoveel verhalen van de goedheid der blanke zendelingen, dat allen er door aangetrokken werden. Daar kwam bij, dat hun dorp toch uitgeroeid was en de plaats, waar het gestaan had, niets aantrekkelijks meer voor hen had. Zo trokken ze dus daarheen, waar Mozes zoveel dierbare herinneringen had.

De nieuwe zendeling was aangekomen en toen Mozes zich bij hem voegde en zijn geschiedenis vertelde, was de man zeer met hem ingenomen en stelde hij terstond ook veel belang in de Indiaanse familie. Hij wist hen over te halen, dicht bij zijn woning hun verblijfplaats op te slaan. Voor Mozes was dit een grote uitkomst, want hij gevoelde, hoe grote behoefte hij had aan de omgang met de zendeling. Hij bracht dan ook voortaan heel wat uren in zijn woning door. Intussen ging hij voort, zijn ouders en zijn broer bekend te maken met de inhoud van de Bijbel, zo goed als hij het vermocht. Ja, ook de zendeling zelf be-

[pagina 232]
[p. 232]

vlijtigde zich zeer, allen de blijde boodschap des heils dagelijks te brengen. Zij zaaiden het goede zaad en baden de Heere, om wasdom te geven. Dit gebed werd verhoord, zoals we reeds zeiden. Het hemelse licht brak langzamerhand door in de duistere harten der heidenen en het was zeker de gelukkigste dag van zijn leven, toen hij hen de Heere hoorde belijden en de doop zag ontvangen.

Langzamerhand hadden zich meer Indianen in de nabijheid neergezet en tot hen werd het Evangelie gebracht. Dit werk werd zeer gezegend, zodat verscheidene van deze mensen tot de Heere bekeerd werden.

Mozes deelde al deze blijde berichten per brief aan zijn pleegvader mede en kreeg telkens brieven terug, die getuigden van 's mans belangstelling in zijn lot.

Zo leefden ze gelukkig en herdachten dikwijls in hun gesprekken de gebeurtenissen, die we verhaald hebben. Mozes' vader vond, evenals andere Indianen, werk bij de een of andere Europese kolonist, die hout liet vellen en naar Europa vervoeren. De behoeften van de Indiaanse familie waren weinig, zodat ze gemakkelijk in hun onderhoud voorzien konden. Het grootste geluk van dit huisgezin bestond daarin, dat ze gemeenschappelijk de Heere dienden. Ze ondervonden, dat Zijn juk zacht en Zijn last licht is. Zo leefden ze kalm en rustig daarheen en we zouden kunnen besluiten met te zeggen: Alles was voor hen nieuw geworden. Eén gebeurtenis echter, die voorviel ongeveer twee jaar na hun vestiging aldaar, moeten we nog mededelen.

Codjo was natuurlijk naar zijn kamp teruggekeerd, doch nu hij wist, dat de toegang tot zijn verblijf bekend was, durfde hij daar niet blijven. Hij verlegde dus zijn kamp naar een andere plaats, die niet minder ontoegankelijk was dan de eerste. Geruime tijd bleef hij daar ongemoeid, maar eindelijk werden zijn gewelddaden zo groot, dat de blanke kolonisten het niet langer verdragen wilden. Ze zonden een paar personen uit, om het kamp te bespieden. Dit gelukte. Niet alleen werd de plaats bekend, maar ook

[pagina 233]
[p. 233]

de geheime paden, die er heen leidden. Toen besloten de blanken, hun onderhorigen te wapenen en gemeenschappelijk dit roversnest uit te roeien. In de laatste tijd was het nog veel meer dan vroeger een roversnest geworden.

Mozes' vader en Peter moesten ook meetrekken. Voor de laatste twee had deze tocht iets zeer eigenaardigs, gelijk te begrijpen is. Onwillekeurig dachten zij: ‘Zou Christiaan daar ook nog zijn? Of zou hij gestorven zijn? Zullen we Codjo nog eens te zien krijgen?’

Wel tweehonderd man waren er, die de tocht meemaakten. Het was een tocht met veel bezwaren, want ze moesten enige dagen door het bos trekken, eer zij aan het kamp kwamen, en de levensmiddelen voor al die mannen moesten meegevoerd worden. Ze kwamen echter alle bezwaren te boven en bereikten het kamp. In alle stilte omsingelden ze het, zo goed als de gelegenheid dit toeliet en toen ontstond er een allerverschrikkelijkst gevecht. Codjo en zijn mannen verdedigden zich met wanhoop, en daar zij goed van vuurwapenen voorzien waren, deden zij menige aanvaller in het zand bijten. Achter hun paalwerk waren zij tamelijk veilig en de aanvallers ondervonden bovendien een grote belemmering door het moeilijke terrein, waarop ze zich bewegen moesten. Ze begrepen spoedig, dat het zeer bezwaarlijk zou gaan, het paalwerk over te klimmen en het kamp binnen te komen. Sommigen begonnen weldra te denken, dat het beter was de strijd maar op te geven. Maar opeens begonnen Codjo's mannen een akelig gehuil te doen horen. De blanken wisten niet, wat zij hiervan denken moesten. Zou het een strijdkreet zijn, die zij aanhieven, om een uitval te doen?

Spoedig bleek het, dat het heel iets anders betekende, want opeens kwamen veel negers uit het kamp naar buiten, wierpen zich in smekende houding op de grond en begeerden genade. Vanwaar die plotselinge en ongedachte verandering? Dit bleek weldra. De mannen hadden hun aanvoerder verloren. Codjo was door een kogel getroffen, juist op het ogenblik, dat hij met het hoofd boven de palen

[pagina 234]
[p. 234]

kwam, om uit te zien. Het lood had hem de schedel doorboord en plotseling was hij dood neergevallen. Van hun aanvoerder beroofd, waren zijn mannen terstond radeloos. Zij waren altijd slechts werktuigen geweest in Codjo's hand, en nu de hand ontbrak, om die werktuigen te besturen, te dwingen, raakten zij terstond in de war. Vandaar dat velen spoedig besloten zich over te geven en lijfsbehoud af te smeken.

Deze poging was echter vergeefs. De blanken kenden geen barmhartigheid, maar schoten hen terstond dood. De beide ons bekende Indianen zouden veel liever hen gespaard hebben en schoten ook niet op hen, maar de anderen waren zo woedend op de Marronnegers, dat zij van geen barmhartigheid wilden weten. Spoedig beklommen velen hunner het paalwerk, zonder dat de lieden van het kamp iets deden, om hun dit te beletten. Daarop gezeten, zagen zij het negervolkje daarbinnen in de grootste verwarring en onder luid gejammer door elkander vliegen. De blanken schoten toen aanhoudend onder de troep en doodden er velen. Een akelig gekerm steeg weldra vanuit het kamp omhoog. De blanken gingen voort met schieten, totdat er daarbinnen slechts weinigen overgebleven waren.

Toen gingen ze het kamp binnen en schoten allen neer, die zich nog hadden weten te verbergen. Spoedig was dit wrede werk volbracht. Daarna werden de hutten doorzocht en alle goederen, die enige waarde hadden, er uit gehaald en onder de geringsten van de aanvallers verdeeld.

Peter en Mozes' vader kwamen ook in het kamp, niet om verder aan het wrede werk deel te nemen, maar meer uit nieuwsgierigheid en vooral om te weten, hoe het met Codjo en Christiaan was afgelopen. Het was een akelig gezicht, al die doden daar in hun bloed te zien liggen. Sommigen leefden nog, maar vertoonden de laatste stuiptrekkingen. Het lijk van Codjo werd door anderen gevonden, maar Christiaan vonden zij. Onder de planken van een omgeworpen hut zagen zij namelijk een voet uitsteken. Ze haalden de man te voorschijn en waarlijk, het was de

[pagina 235]
[p. 235]

oude Christiaan. De man leefde nog, maar was toch gevaarlijk gewond: een kogel had hem de schouder verbrijzeld en een andere was in zijn rug gedrongen. Toch had de man nog de kracht gehad, zich hier te verbergen.

Zeer getroffen staarden zij een ogenblik op dat lelijk gerimpelde gelaat, en al het leed, dat deze man hun veroorzaakt had, kwam hun voor de geest. Christiaan scheen hen ook te herkennen, want nauwelijks had hij hen gezien, of hij begon vreselijk te jammeren. Stellig verwachtte hij, dat hij nu gedood zou worden. Maar de Indianen hadden iets anders over hem besloten. Zij hadden hun vijand gevonden en wensten hem te behandelen overeenkomstig de les van hun Heiland. Ze maakten spoedig van takken een soort draagbaar, legden hem er op en droegen hem uit het kamp. Daarna wiesen en verbonden ze zo goed mogelijk zijn wonden en gaven hem te drinken. Toen de aanvallers als overwinnaars terugkeerden, droegen zij de gewonde vijand mee. De tochtgenoten waren beschaamd, toen zij vernamen, dat de Indianen hun grootste vijand zó behandelden. Niemand verhinderde hen dan ook, hem mede te voeren.

Ook Christiaan scheen iets te voelen van de vurige kolen, die op zijn hoofd gelegd werden. Die schenen hem weldra meer pijn te doen dan zijn wonden, hij verzocht althans dringend, hem niet verder mee te nemen, maar hem in het bos neer te leggen. Dit wilden de Indianen echter niet doen. Ze spraken hem vriendelijk toe en verpleegden hem zo goed mogelijk, terwijl ze hem ook telkens vermaanden, nu eindelijk eens te bukken voor Jezus, tegen Wie hij zolang gestreden had. Toch gelukte het hun niet, de man levend naar hun woonplaats te brengen. Weldra kreeg hij hevige wondkoortsen en eer zij de terugtocht half volbracht hadden, was hij gestorven. Ze namen zijn lijk naar huis en toen de vrouw, Mozes' moeder, het lijk van de man, die haar zoveel ellende berokkend had, voor zich zag liggen, zei zij: ‘Ik vergeef het u, arme man. Moge uw ziel ook vergeving bij God gevonden hebben!’

[pagina 236]
[p. 236]

Sedert deze gebeurtenis hoorde men in deze streek in lange tijd niet meer van Marronnegers. Maar in de woning van het Indiaanse gezin werden ze niet spoedig vergeten. Tevens echter gedacht men steeds dankbaar de wonderlijke leiding des Heeren, die zij ondervonden hadden. Het gezin werd een zegen voor velen en een krachtige steun voor de zendeling, die daar arbeidde. Of Mozes' begeerte om zelf eenmaal als zendeling tot de nog aanwezige heidense Indianen te gaan, vervuld werd, vinden we niet vermeld.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken