Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club op reis (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club op reis
Afbeelding van De club op reisToon afbeelding van titelpagina van De club op reis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (33.26 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.C. Braakensiek



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club op reis

(1907)–C.J. Kieviet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 228]
[p. 228]

Veertiende hoofdstuk.

Besluit.

Wij brachten den dag verder in de vroolijkste stemming in en om Kleef door. De voornaamste gebouwen werden door ons bezichtigd, en op voorstel van Tante Dora maakten wij een rijtoer door het schoone Reichswald, een bosch van groote afmeting in de nabijheid van de stad Kleef. Op onzen terugtocht hielden wij bij het standbeeld van den Zwanenridder halt, bij welke gelegenheid Tante Dora ons vertelde, hoe eene jonge en schoone gravin eenmaal in den ouden tijd op haar burcht in grooten nood verkeerde, omdat het grijze slot, dat zij bewoonde, aan alle kanten door grimmige vijanden was omringd, die haar de erfenis van haar vader wilden ontrukken. Elken dag beklom zij den trans, om uit te zien, of er geen edel en dapper ridder verscheen, om haar ter hulp te snellen, doch tevergeefs. Niemand daagde op om de schoone jonkvrouw te redden uit de dreigende gevaren, en steeds klom de nood hooger. Op eenmaal, toen zij ten einde raad weer den trans had beklommen, werd hare aandacht getrokken door een ongewoon schouwspel. Ginds op den Rijn, welke rivier toen nog langs de stad Kleef stroomde, kwam statig

[pagina 229]
[p. 229]

een kleine boot gevaren, waarin slechts een enkel persoon gezeten was, een schoone ridder, wiens stalen harnas glinsterde in de zonnestralen. Dat bootje werd getrokken door een smetteloos witten zwaan. De jonkvrouw volgde in de grootste spanning de beweging van het zonderlinge vaartuigje en bemerkte tot hare ontroering, dat het aan haar slot den oever bereikte, waar de jongeling aan wal stapte. Zij zag, hoe èn zwaan, én boot op geheimzinnige wijze verdwenen.

IJlings spoedde zij zich den fieren ridder tegemoet, en vernam van hem, dat hij gekomen was om haar te redden uit het dreigende gevaar. Dat dit geen ijdele grootspraak was, bleek uit zijne daden. Met ongekende dapperheid bond hij den strijd tegen hare vijanden aan, en had het geluk, hen op de vlucht te jagen. Toen bood hij zijn hart en hand der schoone jonkvrouwe aan, die gaarne werden aangenomen, en traden zij in het huwelijk. Doch de ridder bad haar dringend, hem nooit te vragen, wie hij was en vanwaar hij kwam, welke belofte gaarne door haar werd afgelegd.

Jaren vloden henen, en zij hadden een gelukkig leven. Hun echt werd met kinderen gezegend, die opgroeiden tot geluk hunner ouders, en op hunne beurt in den echt traden.

Toen echter ontsnapten der Vrouwe van Kleef de woorden, die haar reeds vele jaren op de lippen hadden gebrand:

‘Zullen uwe kinderen dan nooit weten,’ zoo vroeg zij, ‘wie hun vader is en vanwaar hij kwam?’

Met onuitsprekelijke droefheid staarde de ridder haar aan, en wendde daarna den blik op den Rijn. Zie, daar verscheen weder de zwaan, die de boot achter zich voerde. Hij naderde den oever. De ridder omarmde zwijgend zijne vrouwe, kuste haar, en stapte in de boot, die langzaam wegdreef. Nimmer keerde hij weder!

Dat was eene schoone legende, die wij met groote belang-

[pagina 230]
[p. 230]

stelling hadden aangehoord. Wij stapten weder in de rijtuigen, en bereikten ons hotel.

Spoedig werd nu de terugreis aanvaard. Onze ouders gingen per trein naar Arnhem terug, en wij volgden per fiets. Zonder eenig ongeval bereikten wij Arnhem, waar wij van de familiën afscheid namen, om don nacht te Oosterbeek te gaan doorbrengen. 't Is te begrijpen, dat Mijnheer en Mevrouw de Wild vreemd opkeken, toen wij vertelden, wat wij beleefd hadden, en zij vonden het zeer prettig, dat onze ouders hun den volgenden dag een bezoek zouden brengen. Wij reden hen op onze fietsen tegemoet, en keerden met hen gezamenlijk te voet terug. 's Middags namen wij een hartelijk afscheid van Mijnheer en Mevrouw de Wild, en reden per fiets naar Utrecht, steeds de tram volgende, die onze ouders meêvoerde. Wij stelden voor, daar in hetzelfde hotel te gaan logeeren, waar wij 's Maandags overnacht hadden, maar Gerrit verzette er zich tegen met alle kracht, zoodat eindelijk besloten werd, hem zijn zin te geven.

En den volgenden dag keerden wij naar huis terug. In Haarlem werden twee rijtuigen gehuurd, waarin onze familie plaats nam, en wij omringden hen met ons negenen als een eerewacht. Toen wij het dorp binnenreden, zongen wij uit volle borst het lied van de Club van zessen klaar. Bob, Henri en Pieter kenden de woorden wel niet, maar de melodie kenden zij zeer goed. En zoo klonk het uit volle borst:

 
Ziehier de wakkre leden
 
Der Club ‘Van zessen klaar.’
 
Wij zijn steeds weltevreden,
 
Wij zijn steeds bij elkaar!

‘Als Karel niet wegloopt!’ riep Bob er tusschen door, tot onze groote pret.

[pagina 231]
[p. 231]
 
Geen stormwind kan ons deren,
 
Geen tocht is ons te zwaar,

‘Behalve als Jan tegen een heuvel op moet!’ schreeuwde Bob alweer.

 
Wij zijn zes sterke beren,
 
Wij zijn van zessen klaar!
 
 
 
Wij vormen met ons allen
 
De Club van zessen klaar.
 
Met ons valt niet te mallen....

‘Leve de Dappere Tijgerkat!’ spotte Bob, en Pieter en Henri herhaalden: ‘Leve de dappere Tijgerkat!’

 
Wij steunen steeds elkaar.
 
 
 
Wij haten al wat slecht is,
 
Wij zijn oprecht en waar.
 
Wij doen steeds al wat recht is,
 
Wij zijn van zessen klaar.
 
 
 
Van twist wil nimmer hooren
 
De Club van zessen klaar.
 
Geen tweedracht kan verstoren
 
De trouwe vriendenschaar.

‘Leve Jonker Henri!’ juichte Bob alweer tusschen ons gezang door, en wij juichten met hem meê: ‘Leve Jonker Henri!’

Daarna vervolgden wij ons lied:

 
‘Wij laten 't lied weerklinken
 
Bij 't rijden paar na paar,
[pagina 232]
[p. 232]
 
Wij zijn echt bij de pinken,
 
Wij zijn van zessen klaar!’

Nu hadden wij mijn huis bereikt en stapten wij van de fietsen. Toen namen wij onze petten af, en wuifden er mede hoog in de lucht en riepen:

‘Leve de Club van zessen klaar!’

En Bob riep:

‘Leve het Negenvoudig Verbond,’ welken kreet wij herhaalden uit den grond van ons hart:

‘Leve het Negenvoudig Verbond!’

 

einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken