Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees
Afbeelding van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder VreesToon afbeelding van titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

Emiel Walravens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

(1910)–Constant de Kinder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

[I]



illustratie
Antwerpen in de XVe eeuw.


Reeds dikwijls had Moeder Neeltje heuren kleinzoon gepraamd om eenen stiel te leeren... Meester Asselberg, de beenhouwer uit de Pompstraat en Jan de Laet, de bakker uit de Hoogstraat, hadden heel gaarne den forschen knaap in hunnen dienst genomen, maar van geregeld werken en vooral van onder andermans bevelen te staan, daarvan wou Jan niet weten.

- Neen, Grootjelief, zei hij telkens, blijf met meester Asselberg en meester de Laet uit mijn vaarwater! Knecht spelen kan ik niet! Ik ben altijd vrij geweest en wil vrij blijven! Zoo jaren lang, van den morgen tot den avond als een litanie te moeten hooren: ‘Jan, doe dit! Jan, doe dat!’ Neen, hoor, ik bedank voor de eer! En dan, Grootje, ge kunt toch immers geen leergeld betalen?

- Maar, Jan, dat hoeft niet! Ze hebben mij allebei aangeboden u voor niet te nemen! Ge zoudt door hen kosteloos gekleed en gevoed worden! Dat wil toch ook wat zeggen!

- Grootje, houdt gij van mij?

- O ja, kind, als van het licht mijner oogen, dat weet ge wel!

- Dus zoudt ge mij niet gaarne ziek zien?

- O neen!

- Welnu, Grootjelief, spreek me dan nooit meer van leerjongen te worden, want anders word ik vast ziek!

Moeder Neeltje had aldra ingezien, dat Jan op dit punt nooit zou toegeven en liet hem dan ook maar met rust.

Beste lezer, het leerjongen- of leerknechtschap was toenmaals in 't

[pagina 13]
[p. 13]

geheel niet wat het nu is. Ik neem daarom de gelegenheid te baat om te beproeven u er een duidelijk denkbeeld van te geven.

Er waren in den tijd der gilden twee soorten van leerknapen, de zoons van meesters en de vreemden. Het verschil tusschen beiden bestond hierin, dat het aantal der eersten natuurlijk onbeperkt en dat der tweeden heel beperkt was. Dit verschil bewijst wonderwel den invloed van het princiep van familie en erfrecht, die beide in het leenroerig tijdvak uitermate ontwikkeld waren. Door alzoo de kinderen der meesters te bevoordeeligen had de wet vooral voor doel de nijverheid in dezelfde handen te houden.

De beperking van het aantal vreemde leerknapen was in overeenkomst met den aard van de bedrijven; zoo waren er, waarvan het aantal leerknapen onbeperkt was: de goud- en zilverdraadslagers, de bladtinpletters, de pantsersmeden. De bedrijven, die slechts een zeer beperkt aantal leerjongens duldden, waren die van lakenwever, zijden franjenmaker, bladgoud- en bladzilverslager, paternostermaker in amber of koraal. In al die bedrijven mochten de meesters hoogstens drie leerjongens nemen. De goudsmeden mochten er slechts eenen hebben, de messenmakers twee en de spinners van zijde, bij middel van groote klossen, drij.

Hij, die als leerknaap aangenomen werd, had twee groote verplichtingen: den meester gedurende eenen bepaalden tijd dienen en hem eene zekere som als leergeld betalen. De duur van den leertijd verschilde volgens de stielen. Zoo moest de leerling bij den goudsmid tien jaar, bij den zeeldraaier vier, bij den messenmaker zes, bij den schrijn- of kastjesmaker zeven, bij den beenhouwer acht, bij den weegschaalmaker zes en bij den bakker vijf jaar blijven.

Om u nog beter te doen inzien hoe willekeurig de diensttijd der leerjongens toen vastgesteld was, zal ik u nog een ander voorbeeld aanhalen.

Iedereen weet, dat de kunst van ruikers te maken bestaat in het samenbinden van bloemen, die men volgens de kleuren schikt en bij middel van een eindje koord of iets dergelijks samenbindt. Iedereen weet ook, dat men dit gemakkelijk op een uur kan leeren! Welnu, om die kunst toenmaals te mogen uitoefenen moest men eerst een leertijd van vier jaar achter den rug hebben.

Het leergeld, aan den meester te betalen, was in evenredigheid met den leertijd en den aard van den stiel. Zoo moest, bijvoorbeeld, de leerling-

[pagina 14]
[p. 14]

schrijnmaker 20 Parijsche stuivers betalen, de leerling-paternostermaker 30, de leerling-zijdestofwever zes Parijsche ponden, enz..

Zeggen, welke de waarde dier munten zou zijn in vergelijking met de huidige munt, kan met geene zekerheid gedaan worden, en dat spijt mij zeer. De reden is dat gedurende heel het leenroerig tijdvak de koningen en de groote leenheeren om ter meest de munten vervalschten, zoodat destijds het volk zelf er niet meer aan uit kon; daarbij komt nog dat er toenmaals minder geld was dan nu, en het dus toch meer waarde had dan het nu zou hebben.

Als we echter, om toch eene zeer vage berekening te maken, aannemen dat een zilveren stuiver tijdens de Burgondische hertogen overeenkomt met ongeveer 2,40 fr. en een Parijsch pond met 48 fr. onzer munt, dan kunnen wij ons al een denkbeeld vormen van het bedrag van het leergeld.

Zoo ik er nu nog bijvoeg dat de leerknaap het recht niet had vrijwillig zijnen meester te verlaten, maar dat deze laatste wel het recht had zijnen leerknaap aan eenen anderen meester te verkoopen voor het aantal jaren, hetwelk de leerknaap nog te dienen had alvorens gezel te kunnen worden, dan denk ik reeds genoeg gezegd te hebben om u te doen inzien, dat het toenmaals geen kleinigheid was leerjongen te worden bij dezen of genen meester.

Keeren wij, na deze kleine uitweiding, tot onzen held terug. Jan wou dus geen leerknaap worden, omdat hij te veel aan de lieve vrijheid hield.

Maar er was nog eene andere reden, die hij voorzichtigheidshalve niet opgaf, omdat hij wist dat ze in geenen deele kon bijdragen om zijn Grootje te overtuigen! Jan voerde het bevel over een twintigtal ‘reuffels’ van zijne soort, en wat zouden die wel niet van hem gedacht hebben?

Dat wil nu echter niet zeggen, beste lezer, dat Jan al zijne dagen in ledigheid sleet. Meer dan eens gebeurde het, wanneer zijne grootmoeder kloeg over eene al te karige ontvangst, dat hij naar de werf of eene der vlieten ging en er dezen of genen schipper aanbood een handje te helpen bij het lossen der boot. Stemde de schipper toe en was het loon bedongen, dan stroopte Jan zijne mouwen op en toog zingend aan den arbeid. En dan stonden de toeschouwers verbaasd over het gemak, waarmede hij vrachten optilde en wegdroeg, waarvoor twee kloeke werklieden de grootste krachts-inspanning van noode hadden.

Zoodra de taak gedaan was stroopte Jan zijne mouwen weer af en stak

[pagina 15]
[p. 15]

de hand uit om zijn loon te ontvangen. Hij hield er aan dadelijk betaald te worden en dit werd doorgaans gereedelijk gedaan.

Zekeren dag nochtans liep dit zoo gemakkelijk niet van stapel. Een Zeeuwsch schipper, een kerel lijk een boom, wou hem afschepen met de helft van het besproken loon, onder voorwendsel dat Jan geen volwassen man was.

Deze keek den schipper vlak in de oogen en sprak:

- Patroon, heb ik, ja of neen, goed gewerkt?

- Jawel, mijn jongen, ge hebt uw best gedaan!

- Is het afgesproken loon er aan verdiend?

- Zoo gij een man waart, ja!

- En gij weigert he mij te betalen?

- Ik wil u de helft geven, knaap. De helft is genoeg voor u!

- Is dat uw laatste woord?

- Mijn allerlaatste, spotte de schipper. Zoo het u niet aanstaat krijgt ge geen roode duit en smijt ik u op den koop toe over boord!

Bij het hooren dier beleedigende woorden flikkerden Jan's oogen onder de gefronste wenkbrauwen. Die uitdrukking van toorn verzwond echter zeer snel om plaats te maken voor eenen spottenden glimlach. Hij deed een stap achteruit, keek zijn tegenstander vlak in 't gelaat en stroopte zijne mouwen weder op.

- Welnu, snaak, waarom staat ge mij nog aan te kijken? Hebt ge niet gehoord wat ik u gezegd heb? riep de schipper toornig.

- Patroon, zei Jan kalm, ge hebt ongelijk u zoo op te winden. Ik vind u nu nog tienmaal leelijker dan daar straks!

- Donder en weerlicht! raasde de schipper.

- Patroon, ge wordt nog leelijker!

- Die knaap is niet bang, mompelde een der matrozen verbaasd.

Jan had die woorden gehoord en riep lachend:

- Bang? Ik vrees niets en niemand en alleminst dien grooten, groven en leelijken bullebak.

- Wat? Ik een bullebak! bulderde de schipper woedend. Dat ga ik u betaald zetten!

- Kom maar af, zei Jan.

Een oogenblik daarna ontving de schipper zulken geweldigen vuistslag, dat hij, zoolang hij was, op het dek neerbonsde. Vervolgens greep Jan

[pagina 16]
[p. 16]

hem in den nek, tilde hem in de hoogte, trad alzoo naar de verschansing en hield zijn tegenstander met gestrekten arm boven het water.

Sprakeloos van verbazing zagen de matrozen het aan, en, hoe de schipper ook spartelde en riep, geen enkele van het scheepsvolk durfde het wagen een stap te naderen om hem te helpen.

- Welnu, schipper, zei Jan doodbedaard, zijt ge van zin eerlijk te worden en mij te betalen, ja of neen? Zoo ik geen antwoord krijg vóór ik tot tien geteld heb, laat ik u los! Een, twee, drie.........

- Laat mij niet los! Ik kan niet zwemmen! huilde de man.

- Vier, vijf, zes, zeven, acht.........

- Ik betaal!

- Dat is ook het verstandigste, wat ge doen kunt, antwoordde Jan, terwijl hij den man terug binnen de verschansing tilde en op het dek zette.

Bleek van woede en schrik opende de patroon zijne tesch en betaalde. Jan stak het geld in zijnen zak, groette lachend, sprong op de loopplank en verwijderde zich fluitend, juist alsof er niets gebeurd ware.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken