Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1819-1821)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

XML (0.87 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1819-1821)–Johannes Kinker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Het heilig woud.

Nachtgroet aan mijne vrienden, kort voor de aankomst van koning Lodewijk Napoleon, in Holland.

 
Hoe! - Volgt dan de avond op uw' morgen
 
Zoo plotselings, zoo onverwacht?
 
Vindt reeds die dag, vol angst en zorgen,
 
Zijn' langen, bangen, tragen nacht?
 
Uw zon, bedekt met donkre wolken,
 
Bedroog dan 't smachtend oog der volken,
 
En zonk eensklaps in 't Westen neêr,
 
Toen we onzen weg naar 't Oosten baanden?
 
Was dan het geen we een' ochtend waanden
 
Een sombre winterdag; - niets meer?
 
 
[pagina 2]
[p. 2]
 
Te rug, bedrogen wandelaren,
 
Naar 't overoud gebaande spoor!
 
Dringt, onder 't grimmen der gevaren,
 
Door hegge en struik niet verder door!
 
Wijk van dit woud, waarop de stralen
 
Der avondzon bedrieglijk pralen;
 
Mistrouw dit licht, hoe schoon het schijn':
 
Wat nog uw flaauwe hoop kon wekken
 
Zal haast het kleed des nachts bedekken:
 
Dra zal die flikkring niet meer zijn.
 
 
 
Te rug, naar 't oude spoor, mijn Vrinden!
 
Of kunt ge ook, bij 't verdoofde licht,
 
Den weg, dien gij verliet, niet vinden?
 
Hij sloot zich, achter U, reeds digt? -
 
Stelt dan de onzigtbre Geest der tijden
 
Beletselen ter wederzijden;
 
En moet ge, eer weêr een morgen daagt,
 
Hier, na een ijdel nutloos trachten,
 
Uw heil slechts van het lot verwachten,
 
Dat telkens uwen spoed vertraagt?
 
 
[pagina 3]
[p. 3]
 
Of moet een nachttoorts u geleiden,
 
Wier doodsche vlam meer smeult dan brandt;
 
Wier volgers zich al dwalend scheiden,
 
Waar zich ook 't aaklig smooklicht plant'?
 
Neen, laat die stoet van nachttrawanten
 
In 't rugwaards gaan hun fakkels planten
 
Ter hulde van d' aanstaanden nacht! -
 
Volgt gij den weg, dien gij dorst kiezen.
 
Zoo andren dien uit 't oog verliezen;
 
Houdt gij voor U en hen de wacht!
 
 
 
Ja, 't woud vol dubbelzinnigheden,
 
Door 't lot der toekomst toegewijd,
 
Dan eens beschimpt, dan aangebeden,
 
Is 't wonderoord van onzen tijd:
 
't Groeide op, verdween, en werd herboren;
 
Dan weêr, in mist en damp verloren,
 
Bleef 't een geheim voor 's werelds oog.
 
Dit vreemd gewrocht, miskend door allen,
 
Is aan onze eeuw ten deel gevallen;
 
Hoe vaak het hare hoop bedroog. -
 
 
[pagina 4]
[p. 4]
 
Maar.... 't sproot misschien te vroeg uit de aarde,
 
En plantte zich te welig voort;
 
De domheid, ook het misdrijf schaarde
 
Zich ijverzuchtig om dit oord.
 
Eer 't door een schutsgeest werd beveiligd,
 
Was 't reeds door roof en moord ontheiligd,
 
En werd de vloek der deugd weldra;
 
De schrik der Troonen en Altaren.
 
Dit woest verblijf van huichelaren
 
Liet slechts berouw en wroeging na.
 
 
 
Thans schijnt het eenzaam en verlaten,
 
Daar zij, wien 't eerst ten schuilplaats wierd,
 
Het na hun heiligschennis haatten,
 
Door 't wisselend belang bestierd. -
 
Een enkle waagt het nog te naadren;
 
En sluipt door 't lommer zijner blaadren
 
Naar 't vaak geschonden heiligdom;
 
Maar hoort zijn roepstem onder 't dwalen,
 
Door treurige echo's slechts herhalen;
 
Hij zwijgt - en stilte heerscht alom.
 
 
[pagina 5]
[p. 5]
 
Maar zou de moed ons dan begeven
 
Om, waar het misdrijf heeft gewoed,
 
Bedachtzaam, rustig voort te streven
 
Bij 't flikkren van den avondgloed?
 
Of moet de deugd om 't misdrijf blozen,
 
Wanneer een bende sporeloozen
 
Zich in haar' naam bedekt met schand'?
 
De menschheid voor de ontmenschtheid boeten?
 
Haar regt vertreden zien met voeten
 
Ter straf van 't waanzieke onverstand?
 
 
 
Dit woud, waarvoor we ons nog vergaadren,
 
Toonde eertijds in het flaauw verschiet
 
Een trotsche zuil die, onder 't naadren
 
Neêrzinkend, ons gezigt verliet.
 
Zoo mist een reiziger zijn gidsen,
 
Als hoogverheven torenspitsen
 
Zich schuilen achter 't breed geboomt',
 
Dat digt begroeid met tak en bladen
 
Vol heimelijke kronkelpaden
 
't Oord waar hij henen trekt omzoomt.
 
 
[pagina 6]
[p. 6]
 
Hij mist de lijn, waar langs zijne oogen
 
Den afstand maten, op zijn' weg;
 
Vindt overal zijn hoop bedrogen,
 
Ondanks zijn' moed en overleg.
 
Nu waagt hij 't zelf zijn spoor te banen;
 
Ontwijkt de kromme tooverlanen,
 
Die hem 't bedrieglijk Doolhof biedt;
 
Breekt heen door struiken en door takken,
 
Tart doodsgevaar en ongemakken; -
 
Maar vindt het regte voetspoor niet.
 
 
 
Vermoeid en magtloos zijgt hij neder;
 
Hervat - en blijft onzeker staan;
 
Keert van zijn' arbeid hooploos weder;
 
Besluit om weêr te rug te gaan....
 
Maar ach! - die zelfde kronkelwegen
 
Staan in zijn' wensch ook nu hem tegen:
 
Hij dringt slechts dieper in het woud.
 
Nu rust hij tusschen dorre tronken,
 
En droomt, in diepen slaap gezonken,
 
Dat hij 't verborgen oord aanschouwt.
 
 
[pagina 7]
[p. 7]
 
Dan bij een smartelijk ontwaken,
 
Vindt hij zich bij den ingang weêr.
 
Dat oord, waarnaar hij eens dorst haken,
 
Herinnert hij zich zelfs niet meer.
 
Beroofd, den honger prijs gegeven
 
Behield hij, tot zijn smart, het leven,
 
En keert te rug vol zielsverdriet; -
 
Maar ziet, in 't hooploos rugwaards keeren
 
De vlam zijn vorig erf verteren
 
Dat hij vol drift te vroeg verliet. -
 
 
 
Nu zinkt de zon met sombren luister
 
En kondigt een' doodnaren nacht,
 
Terwijl hij bij het vallend duister,
 
Noch hier noch ginds vertroosting wacht.
 
Hoe meld, hoe schets ik zijne ellenden! -
 
Zal ik dit naar tafreel volenden,
 
Gelijk het mij voor de oogen speelt?
 
Gelijk het in mijn ziel zich schildert
 
Met stoute trekken; maar verwilderd,
 
Met gloênde verwen afgebeeld? -
 
 
[pagina 8]
[p. 8]
 
Neen, 'k zal ten hoon der deugd niet zingen,
 
Om dat haar 't misdrijf struiklen deed;
 
Tot laag verwijt mijn lier niet dwingen;
 
Niet lastrend juichen in haar leed.
 
Der dwaling geen triomflied wijden,
 
Noch, wijkend voor den drang der tijden,
 
De waarheid stremmen in haar vaart,
 
Omdat ze eens in verkeerde rigting
 
De zaden strooide der verlichting;
 
Maar - in een dorre onvruchtbare aard.
 
 
 
Ik zal dit woud, door bloed en tranen
 
Ontheiligd, niet ten vijand zijn;
 
Hen geen' te rugweg helpen banen,
 
Die zich vergaapten aan den schijn,
 
Bedrogenen op nieuw bedriegen,
 
Der menschheid niet in 't aanzigt liegen.
 
Schenk, vuur der waarheid! schenk mij kracht!
 
Verlichting, toon ons 't spoor der rede,
 
Voer ons, ondanks ons-zelven, mede,
 
Ook onder 't dekkleed van den nacht! -
 
 
[pagina 9]
[p. 9]
 
Ja! in dit heilig woud, mijn vrinden,
 
(Niet bij het knappend fakkellicht!)
 
Zult gij het regte spoor eens vinden.
 
Wee ons, zoo aller ijver zwicht!
 
Al daalt de dagtoorts; in het gloren
 
Der starren wordt haar glans herboren.
 
Haast zal het troostlijk licht der maan
 
Door zilvren weêrglans ons verblijden;
 
Zij zal de duisternis bestrijden
 
En voor den dag niet ondergaan.
 
 
 
Het menschdom d' outerdienst ontwassen
 
Waar aan 't als knaap zijne offers bragt,
 
Aan zelen, die de kindschheid passen,
 
Maar 't moedig jonglingshart veracht;
 
Ontweek die tucht van vroeger jaren;
 
Maar ongeduldig, onervaren
 
En door een blinde drift geleid,
 
Besloot het te onbesuisd zijn handen
 
Te ontwringen aan de knel dier banden,
 
En juicht reeds in zijn mondigheid.
 
 
[pagina 10]
[p. 10]
 
Ginds ziet het schooner' stouter' Tempel,
 
Den God der toekomst toegewijd;
 
Verlaat den afgesleten drempel,
 
't Bouwvallig huis van d'ouden tijd.
 
Maar 't graauw, dat orde kent noch rede,
 
Juicht, bij die vaart, onzinnig mede.
 
't Breekt gillend los; doch waar het ga,
 
In welk een drift men 't poog' te ontvonken,
 
't Blijft slaaf, en aan zijn boei geklonken:
 
Zijn kluister sleept hem achterna.
 
 
 
Ach, zonder Mentor aan de zijde,
 
Holt alles driest en spoorloos voort!
 
En wat men kieze, of wat men mijde,
 
Het snelt, maar weet naaûw naar wat oord.
 
Een bajerd zinkt op 't aardrijk neder,
 
Een schrikbre hoos giert heen en weder;
 
Ontzettend wankt zij over de aard.
 
Daar zijgt, met staâg verbreede wieling,
 
De ontzagbre draaikolk der vernieling,
 
Die heilig noch onheilig spaart.
 
 
[pagina 11]
[p. 11]
 
Ginds loert de list met aadlers blikken,
 
En speelt haar valsche huichlaarsrol,
 
Zij spant van verr' haar snoode strikken
 
En schenkt den alsembeker vol.
 
Zij gordt zich aan met magt en grootheid,
 
Verheft zich door geweld en snoodheid;
 
En trapt de vrijheid op de borst.
 
Zij smeedt in wrevelzucht en toren,
 
Een wreeder dwangjuk, dan te voren
 
Het siddrend aardrijk heeft getorscht.
 
 
 
Hij komt, hij komt! - De slaven knielen;
 
Hij - die de moederlijke schoot,
 
Gelijk een Nero dorst vernielen,
 
En honend glimplacht om haar' dood!
 
Haar die hij huichlend offers brandde....
 
Bloedschennig toont hij U de schande
 
Van haar, die hem het leven gaf.
 
Den veilen volksschoot, die hem baarde,
 
Vertrappelt hij, ten schrik der aarde;
 
En delft voor al wat mort het graf.
 
 
[pagina 12]
[p. 12]
 
Wat wont gij? - 't Goede ging verloren,
 
't Werd door zijn ijzren vuist ontwricht;
 
Wat stervend afviel werd herboren.
 
't Bouwvallig huis weêr opgerigt.
 
Gij hoort in de oude tabernakelen
 
Miskende, zinnelooze orakelen,
 
En vindt in Themis heiligdom,
 
Slechts teugels, kluisters en gareelen;
 
Geen wetten, maar slechts dwangbevelen.
 
Luid spreekt de magt, maar 't regt is stom.
 
 
 
Niet Themis; Nemesis beveelt er;
 
Zij maakte 't menschdom zich ten buit.
 
De nood bestiert haar' arm; zij deelt er
 
In 't blinde loon en straffen uit.
 
Haar troon, op 's Overwinnaars wagen
 
Dan ginds dan herwaards heengedragen,
 
Sloot met het outer haar verbond;
 
En beider schrikbre heiligdommen
 
Doen al wat vrijheid aâmt verstommen
 
Op d' omgewroet' alouden grond.
 
 
[pagina 13]
[p. 13]
 
Hij komt!... of durft hij 't nog niet wagen;
 
Ziet hij, aan 's noodlots wentlend rad,
 
Wat tegenstand zijn' loop vertragen
 
En stremmen mogt op 't hellend pad;
 
Wel nu, een ander maak' het effen! -
 
Eens zal de pijl gewisser treffen,
 
Wanneer hij, voor de derde maal,
 
Van juister mikpunt afgeschoten,
 
Langs 't rigtsnoer zijner vloekgenooten
 
Zal vliegen als een bliksemstraal. -
 
 
 
Gelukkig nog! - De moorders vlugten
 
Van uit het lang ontheiligd woud;
 
En de onschuld zal er niet meer zuchten
 
Sinds zich er 't misdrijf niet betrouwt! -
 
Er zijn geen kransen meer te plukken,
 
Om zich op 't schuldig hoofd te drukken:
 
Het ligt verlaten en alleen.
 
Men schuwt het; elk verlaat het vaardig.
 
Dus werd die schuilplaats onzer waardig
 
Sinds haar geen voorspoedszon bescheen.
 
 
[pagina 14]
[p. 14]
 
Ja, in dit heilig woud mijn vrinden,
 
(Niet bij het knappend fakkellicht!)
 
Zult gij het regte voetspoor vinden!
 
Wee ons, zoo aller ijver zwicht!
 
Al daalt de dagtoorts - in het gloren
 
Der starren wordt haar glans herboren.
 
Haast zal het troostlijk licht der maan
 
In zilvren weêrglans ons verblijden,
 
Zij zal de duisternis bestrijden,
 
En voor den dag niet ondergaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken