Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1819-1821)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

XML (0.87 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1819-1821)–Johannes Kinker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 183]
[p. 183]

Mijn afscheid aan het Y en den Amstel, bij mijn vertrek naar Luik.

 
Y- en Amstelstroom! u groet ik,
 
Ligt wel voor de laatste maal.
 
Van uw boorden roept mij 't noodlot
 
Ginder achter Maas en Waal:
 
Daar, waar de eerste kronklende opklimt,
 
Tegen 't Waalsche Nederland,
 
Gunt zij mij een veil'ge rustplaats
 
Aan haar rotsig bogtig strand!
 
'k Zal daar vlijtig gaan verkonden
 
Wat me, in proza of in dicht,
[pagina 184]
[p. 184]
 
Hier vereenigd, daar gebrokkeld,
 
Op het woelig harte ligt.
 
'k Zal er, hoe men er moog' smalen,
 
Wat men afkeure of bedill',
 
Onzen rijken noordschen tongval
 
Kennen doen aan wie maar wil.
 
't Zij ze Duitschers zijn, of Franschen,
 
Belgen, Walen, of, misschien
 
De een of andere overvlieger,
 
Die me in 't Walenland wil zien.
 
 
 
'k Zal er met de G. beginnen,
 
Met C.H. en S.C.H.
 
'k Zal de schin er laten klinken,
 
Klinken zonder wederga:
 
'k Zal om de uitspraak hun te leeren,
 
(Zóó als fabius mij ried)
 
Enkle schoone regels kiezen
 
Uit een krachtig Hollandsch lied.
 
Daaglijks laat ik hen die lezen,
 
Langzaam, duidlijk; maar, vooral,
[pagina 185]
[p. 185]
 
Met den nádruk, en den klémtoon
 
Dien 'k den woorden geven zal.
 
Als ze die van buiten kennen,
 
Geef ik hun een zwaarder taak,
 
Waarbij ze alle gorgelslagen
 
Van de Nederduitsche spraak
 
Afgewisseld zullen vinden,
 
Met het blazend lipgefluit,
 
Met den zachten z- en w-klank
 
En het sissend tandgeluid;
 
Voorts de klettrende achterklappers
 
Aan het einde van een woord,
 
Of gelijk men die, in 't midden,
 
Achter korte klinkers hoort;
 
Eindlijk nog die lange volle
 
Dubbelklanken, buigzaam rond,
 
Die met zachte vloeijing smelten
 
In een' welbespraakten mond.
 
Dus, bij voorbeeld: - ‘Grootsch, maar schriklijk,
 
Rolt de donder over 't meer;
 
Elke bliksemschicht schiet loodregt
 
Langs de steenrotsklippen neêr;
[pagina 186]
[p. 186]
 
't Golfgeklots beukt strand en oever,
 
En de stormwind loeit en brult;
 
De onversaagdste Helden siddren,
 
Met ontzag en angst vervuld.
 
't Schittrend licht, dat, glinstrend, door de
 
Digtste hagelbuijen schiet,
 
Grieft, en klieft, en velt den hoogsten
 
Ceder neder als een riet.
 
In dien vreeslijkst' aller nachten
 
Spreidt zich 't zwangre wolkgevaart',
 
Zwaar en persend zaamgedrongen
 
Als een doodkleed over de aard.
 
Alles hijgt en zwoegt; en de adem
 
Vindt naâuw ruimte voor zijn' togt;
 
't Schuilend woudgedrocht vliegt schichtig
 
Als een vuurpijl uit zijn krocht.
 
Lichtelaaije vlammen gloeijen,
 
Waar het oog zich keere of wend';
 
Nieuwe en naauw besefbre nooden,
 
Nooit voorheen gekende ellend
 
Komen 't naar' tafreel voltooijen,
 
Dat zich aan mijne oogen biedt;
[pagina 187]
[p. 187]
 
't Is of duizend Etna's gloeijen
 
In een donker blaauw verschiet.
 
Alles dreigt verdelging; de aarde
 
Dreunt en siddert, waar wij staan;
 
Heesch geschreeuwde gorgels schreijen
 
Overal om redding aan.’
 
Die dees zaamgepriemde verzen
 
Naar vereisch te vatten weet,
 
Zonder staamlen, zonder haapren,
 
Heeft (dit zweer ik) de uitspraak beet. -
 
Hij zal hooft en vondel lezen,
 
Huijgens, cats, antonides,
 
En van die nog leven (hoop ik)
 
Voor het minst' een stuk vijf, zes.
 
 
 
Henegouwen, Luik, en Namen,
 
Waar men zelfs het vlaamsch niet kent,
 
Zal men Hollandsch hooren spreken
 
Van het een naar 't ander end.
 
't Zal van alle kanten wezen: -
 
‘Vrind, hoe vaar je? - Wees gegroet! -
[pagina 188]
[p. 188]
 
Nu - hoe maakt het de Amsterdamsche
 
Huisvrouw? - Vindt ze ons land niet goed?
 
Maalt ze nog van oit en t'hois zijn,
 
Van de botter en de kaas? -
 
Kijk! dan spreekt men hier toch beter
 
Aan de boorden van de Maas. -
 
En de Rotterdamsche deerne
 
Geirt die nog de dubbelde ee?
 
Doen de Gouwsche Jonker kloassens
 
En zijn dikke tante keê
 
Nog de scherp-lange oa-klank hooren,
 
Met een open' bollen mond?
 
Is de spraak der Laijenaren
 
Nog zoo lijm'rig, zout, en bont;
 
Vol met allerhande kleuren
 
Van gemengd vokaal-geluid,
 
Dat den Eburonschen ooren
 
Hier te Luik geweldig stuit? -
 
Doch dat alles zal wel beetren
 
Door 't welluidende gepraat
 
Van de modewinkeliersters
 
In de Lievevrouwenstraat.
[pagina 189]
[p. 189]
 
Want die aad'men de vokalen
 
Zonder viezen bijklank uit;
 
En zij zingen zonder gorglen
 
't Allerzwaarste keelgeluid.
 
En die leerden 't van Studenten,
 
Hoe de keel, dan scherp, dan zacht,
 
Dan eens dompend, dan weêr smeltend,
 
Klinkt in haak, Hing, Jaag en jagt.
 
Jacht, geen jagd: die G, voor de oogen,
 
Moet C.H. zijn voor 't gehoor:
 
Want de nieuwste spelling teekent
 
Juist niet alles voor het oor.
 
Lokken, Longen, Logge, Lagchen,
 
Moet men spreken naar de kunst,
 
Eer men hier met vrucht kan dingen
 
Naar een niet gewone gunst.
 
Lokken, 't eerst, waarin de K. juist
 
Klinken moet als C. in froc.
 
Longen, als N.G. in long; maar
 
Smeltender en zonder klok.
 
Logge moet men laten hooren
 
Als in 't luikerwaalsch gi Knoh;
[pagina 190]
[p. 190]
 
Lagchen zal men 't beste vatten,
 
Als men lagchend zegt: “Ja, toch!”
 
Maar het moet een gulle lach zijn,
 
Vrolijk schaatrend: hach, hiech, hooch! -
 
Scherp, maar met een' ligten keelstoot,
 
Uit de diepte naar omhoog!’
 
 
 
De ex profundis dus geputte
 
Lessen zullen vroeg of spâ,
 
Propodeutisch kunnen worden
 
Voor mijn privatissima. -
 
 
 
Y- en Amstelstroom, u groet ik
 
Mooglijk voor de laatste maal:
 
Van uw boorden rukt mij 't noodlot
 
Ginder achter Maas en Waal.
 
't Moest te luik zijn; 'k zie het duidlijk:
 
Want leuven en te gent
 
Is men d' ouden nederduitschen
 
Tongval nog te zeer gewend.
 
 
 
Zoo 'k bij 't schaaklen, en het taaklen
[pagina 191]
[p. 191]
 
Van het rollende gespan,
 
Met zijn breede en ijzren wielen
 
Daar een handje helpen kan;
 
't Zij bij 't hechten van de vlechten,
 
Of de riemen van 't gareel,
 
Of het kopplen van de pakken
 
Tot een lang en smal geheel;
 
Zoo 'k er voor, op zij', of achter,
 
'k Weet niet wat verrigten moet,
 
Of misschien iets bij de dekking
 
Van het vastgeregen goed;
 
'k Zal het gaarne doen, wanneer het
 
Met het roltuig van den tijd,
 
Of de wetten van zijn' voortgang
 
Naar de twintigste eeuw niet strijdt.
 
Anders sta ik vastgeworteld,
 
Met een' ongebogen nek,
 
Onbeweeglijk als een pijler,
 
En zoo dom als Jut voor 't hek. -
 
 
 
Wil men niets van 't Hollandsch hooren,
 
Niets van fichte, of vader kant,
[pagina 192]
[p. 192]
 
Niets van 't zuiver eigen denken,
 
Naar de wetten van 't verstand.
 
Niets van alles wat er gaans is
 
In dien hoogen wereldstaat;
 
Is dit bij de Waalsche broeders
 
Nog te vroeg, of reeds te laat?
 
Nu, dan zal ik naarstig leeren: -
 
Ginn so nen cial pon' fé rin;
 
Lîge, ma deuzeme patreie! I
 
Fa ben kig' kuire on pastin.
 
'k Zal dan, bij gebrek van beter,
 
En behoudens elks fatsoen,
 
Met mijn nieuwe landgenooten,
 
't EburhunschGa naar voetnoot(*) herleven doen.
 
Als men er de Fransche basterds
 
Keurig af te zondren weet,
[pagina 193]
[p. 193]
 
Vindt men er nog oude neder-
 
Duitsche woorden bij de vleet.
 
Ja! - wanneer men met een loepje
 
Leichens landtaal wel bespiedt,
 
Vangt men er nog menig woord op,
 
Uit het Nibelungen lied.Ga naar voetnoot(*)
 
Leich heet in dat lied een deuntje;
 
Luik is 't land waar alles zingt,
 
Waar de keel, aan 't oor gehoorzaam,
 
Zich in alle bogten wringt;
[pagina 194]
[p. 194]
 
Waar Gretry, die groote schilder
 
Van het menschelijk gemoed,
 
Van de driften en de togten,
 
Die 't onstuimig harte voedt -
 
Zag, en dacht, en voelde in toonen;
 
En voor wiens scherpluistrend oor,
 
Geen gefluister, geen geritsel,
 
Geen geschuifel ging te loor. -
 
 
 
Help mij, daar, de duizend klanken
 
Van uw moederspraak, Gretry!
 
Vormen, leer me er zeggen: - ‘Li kour
 
Mi r'monte jusk é gozy!’
 
Breng mij daar het Anglisch-Keltisch-
 
Franksche neêrduitsch voor 't gehoor.
 
Laat mij, zelfs, de hout-si-plousche
 
Dorpspraak kittlen in het oor! -
 
 
 
Zeker schuilt er nog wat Gothisch
 
En wat Angelsaksisch gruis
 
In de oude overblijfsels van het
 
Een of ander kloosterhuis;
[pagina 195]
[p. 195]
 
Ook wel van den Gauler mondslag
 
Met wat Keltisch hier en daar,
 
Dat Embiorix met zijn klanten
 
Bragten bij den Luikenaar.
 
Mooglijk bleef er nog iets over
 
Van 't aloude Hunsch geluid,
 
Dat er Etsel met zijn Hunnen
 
Van den Donau heeft gekruid. -
 
Etsel was (dit leert ons Hagen)
 
Attila, die woeste klant;Ga naar voetnoot(*)
 
En die trouwde met Chriemhilde
 
Koningin van Nederland. -
 
 
 
Chriemhild was de Weeûw van Siegfried,
 
Koning aan den Nederrijn,
 
Die te Santen geregeerd heeft,
 
Met zijn moeder Siegelijn.
 
Segmond was zijn vader (zegt men
 
In het Nibelungen lied)
[pagina 196]
[p. 196]
 
En men noemt hem daar den sterken
 
Nederlander Siveriet. -
 
Wat ik hier meê wil bewijzen
 
Is nu duidelijk en klaar:
 
Trekken wij 't gezegde maar eens
 
Kort en hondig bij elkaâr! -
 
 
 
De Eburonnen waren de eerste
 
Luikenaren, en dit zijn
 
Everhunnen; ever geldt hier
 
Even als in ever-zwijn;
 
Chriemhild, toen zij over Santen
 
Van den Rijn toog naar de Maas,
 
Gaf dat plekje aan Etsels Hunnen
 
Tot een menschenplanters plaats;
 
En dewijl men daar veel leichte,
 
(Dat is, zong) naar 's lands gebruik,
 
Noemde men die Hunnenplanting
 
('k Wil er wel op wedden!) Luik.
 
Leich, gelijk ik zeide, is deuntje:
 
Zeven mijlen in het rond
 
Zijn getuigen, dat de Luikers
[pagina 197]
[p. 197]
 
Wel gekeeld zijn en gemond.
 
Alles doet mij denken, dat men
 
Om 't oud Hollandsch te verstaan
 
Zoo als Siegfried 't sprak, te verwers
 
Of te Luik ter school moet gaan.
 
Verwers, zeg ik, en met opzet:
 
Want - al zegt men thans verviers;
 
'k Stel voor vast: - in Siegfrieds tijden
 
Heette 't stadje verwersteê:
 
Nergens kan men zoo goed verwen,
 
Als men in de wesdre doet; -
 
Ook de wesdre is zuiver Hollandsch:
 
Want dat is de Westervloed.
 
Verwe, zeg ik, en niet farbe:
 
't Is geen duitsch, maar Nederlands:
 
Want ten tijde van Chriemhilde
 
Sprak men er noch duitsch nog fransch;
 
Maar den korten nederduitschen
 
Tongval van den Nederrijn;
 
Laat men slechts zijn oor gelooven
 
Als men overtuigd wil zijn! -
[pagina 198]
[p. 198]
 
spa is laat, en aken schuiten,
 
sons beek, zegt men, en niet bach,
 
En colonia, waar Nero's
 
Moeder d' eersten steen van lag,
 
Werd (dit mag men onderstellen)
 
Toen 't door Etsel werd gesloopt,
 
keulen [dat is pieren, k.....
 
Waar van 't Engelsch kill] gedoopt.
 
‘De Agrippijnsche menschenplanting,
 
Zal niet meer Colonie zijn. -
 
Met een kleine klankverplaatsing
 
Kenbaar aan den neder-rijn
 
Zal ze een' andren naam bekomen,
 
Naar een Saksisch wortelwoord.
 
't Stamm' voortaan dus af van cwellan,
 
De eigenlijke daad van moord!
 
Welk een rijke wortel! (sprak hij)
 
Kelen, kwellen, kollen, kaal,
 
Kuil en kil en kiel en kolder,
 
In de Nederduitsche taal,
 
Spruiten er uit voort, dat's zeker.
 
Weg met Keltisch en Latijn!
[pagina 199]
[p. 199]
 
'k Trouwde een Nederlanders Weduw:
 
't Moet dus alles neêrduitsch zijn!’
 
Hoor nu verder al de namen,
 
Die (al zijn ze wat veraârd)
 
Zich nog duidlijk doen herkennen,
 
Op de Duitsche en Fransche kaart.
 
Kaster, grevenbroek, schanekken,
 
't Stadje pruim, in 't bisdom trier.
 
Metzen en oud leuteringen,
 
't Burchtje liar oudtijds lier.
 
Voorts nivelles (nevelingen)
 
En boulogne, stapel, vaast,
 
't Hunnegouwsche kamerijke, en
 
In het graafschap Hartwee, Haast. -
 
Let wel op! - Boulogne is beuling,
 
De alleroudste beulingstad;
 
Op haar rookworst van boulogne,
 
Die het stamwoord aanduidt, prat.
 
Beuling is een hollandsch eten:
 
't Komt van bollen, vollen, vel;
 
't Is, als zeî men: - vulling, bulling,
 
Boeling; ieder hoort dat wel.
[pagina 200]
[p. 200]
 
Met bourgongne is 't even duidlijk;
 
't Oud berghunnie en berghoens;
 
En de zeelui doen dit hooren,
 
Als ze zeggen: 't gaat bargoens.
 
Daar uit ziet men, hoe ver 't Neêrduitsch
 
Voormaals naar het Zuiden drong;
 
Hoe zelfs Attila zijn kaken
 
En zijn keelgat er naar wrong. -
 
Liet hij zich niet etsel noemen,
 
Dat is etser, Etselaar;
 
Dat is breker, strooper, brander? -
 
't Omgekeerde is Metselaar!
 
Etsen - is invreten, bijten,
 
't Komt van hollandsche eten voort,
 
't Is een etterend doorknagen,
 
In een keurig neêrlandsch woord. -
 
De overtoom, waar 'k werd geboren.....
 
Maar nu wordt het al te teêr,
 
Komt welligt van overdoemen,
 
Overbannen. - Nu, niets meer!
 
Nu geen woord meer van onze oudheid!
 
Want gij merkt het nu al lang,
[pagina 201]
[p. 201]
 
Dat de molen, zoo ik voortging,
 
Ras zou loopen door den vang! -
 
 
 
Zoo mij 't heimwee ginds mogt plagen,
 
't Geen wel mogelijk kan zijn,
 
Zal ik denken: - ‘'k Ben hier immers
 
Spoedig aan den Nederrijn?....
 
En de Maas, die 'k hier zie stroomen
 
Is een Nederlandsche vloed,
 
Die zich als de Rijn, door Holland,
 
In de zee ontlasten moet.’
 
't Hollandsch is er contre-bande.
 
Ja, dat weet ik al te wel:
 
Zelfs het Vlaamsch en Brabandsch klinkt er,
 
Als een tongslag van de hel.
 
En de Duitschers, die er wonen,
 
Noemen onze taal plat-duitsch:
 
Wat er hollandsch is moet stil zijn,
 
Zoet en stil gelijk een muis. -
 
Nu dat ben ik; ieder weet het,
 
Die me kent in Nederland,
 
Anders was ik er gezeteld,
 
Als een kabeljaauw op 't strand.
[pagina 202]
[p. 202]
 
Y- en Amstelstroom, u groet ik
 
Ligt wel voor de laatste maal;
 
Van uw boorden, roept mij 't noodlot,
 
Ginder achter Maas en Waal.
 
Daar waar de eerste kronklende opklimt
 
Tegen 't Waalsche Nederland,
 
Gunn' zij mij een stille rustplaats
 
Aan een' Luikschen waterkant. -
 
Nu vaartwel, mijn waarde vrienden!
 
Tot ik u eens wederzie,
 
Aan de Maas, of aan den Amstel,
 
Of daar boven! - cecini!

1818.

voetnoot(*)
Er zijn Etymologische gissingen in zwang, die vrij wat minder grond hebben, dan dat eburonen, zamengesteld is van eber en hunnen; wanneer men aanneemt, dat er te Luik eene Hunnische volkplanting bestaan heeft. Hun is nog in 't Hungaarsch te huis, en hunnan, van huis zijn, omzwerven. Ebrenhunnan, krachtdadig van huis zijn.
voetnoot(*)
Dat er vele Nederduitsche woorden in 't Luiksch gevonden worden, gelijk: Forzumé (verzuimen) L'amor nò fai tò forzoumé. (De liefde doet ons alles veronachtzamen.) Ahafté. (aanhechten.) Stopé (stoppen) en een menigte andere; is zeer natuurlijk, uit hoofde van zoo vele omliggende plaatsen, waar het nederlandsch de volkstaal is. Wat hier echter van het Nibelungen lied schertsende gezegd wordt, moge men gelijk stellen met de afleiding van Keulen; enz. Waarschijnlijk is het, dat de Engelsche woorden welke men in het Luikerwaalsch aantreft, niet van het nieuwere Engelsch, maar onmiddelijk uit het Angels-Saksisch afstammen; gelijk: louk van locjan (kijken, bekijken.) van den zelfden oorsprong als ons luiken, lijken, enz.; deze en meer andere zijn tevens gelijkworteling met Nederduitsche woorden.
voetnoot(*)
Esztelen is in 't Hongaarsch woest, dolzinnig; ook is er nog een stad, in Hongarijen, Esztergam, dat is Staf van Eszter.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken