Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Post van den Helicon (1788)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Post van den Helicon
Afbeelding van De Post van den HeliconToon afbeelding van titelpagina van De Post van den Helicon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

kritiek(en)
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Post van den Helicon

(1788)–Johannes Kinker–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

De Post van de Hel No. 21.

Rabener... Ja, dat is 't waare! Menschen die dood zijn, daar kan men nog al veiliger iets van zeggen als van de zogenaamde levendigen. ‘Wel nu wat zou Rabener?’ - geduld een weinig, Mijnheer de Zedenmeester! gij zijt geen tweede Rabener, gij kunt op zijn best genomen de twintigste zijn. Laat derhalven die agttien anderen, die tusschen u en Rabener in zijn, eerst spreken; en zo die allen goedvinden

[pagina 162]
[p. 162]

om me zo veel zotheden ongestoord te laaten zeggen als ik goedvind: dan (dunkt me) is het zwijgen voor u ook de beste partij die gij kiezen kunt. En gij zijt ook de waare niet - gij... Mijnheer! Dat zijn immers geen Fabelen om aan menschen van de agttiende eeuw te laaten lezen?

 

Weet gij wie het is die ik meen, lezer? Die Heer Ismal, die zich van het geslacht van Janus zegt te zijn. Ja ik zie ulieden altemaal zeer wel... maar ik sprak van Rabener; en ondertusschen doe ik even als iemand die een nodige zaak te verrichten heeft, en die zijn' tijd met buurpraatjens verdoet. Rabener - mijn lieve lezer! heeft gelijk gij weet in zijn' tijd... ‘Waarom lachje, denkje dat - in zijn' tijd - een Pleonasmus of overtolligheid is? 't Lijkt er niet na, elendige bloed! ik heb het er met voordacht ingezet om dat gij niets in zijn' tijd doet.’ Rabener (zei ik) heeft - eine abhandlung von Sprüchwörtern - gemaakt. Nu heb ik van ter zijde gehoort: dat men voornemens is, eenige zijner Spreekwoorden, die daar in gevonden worden, op mij toe te passen. Ja - de geheimste plans en cabaalen die er in den Duivelshoek gemaakt worden, kunnen (met nedrigheid gesproken) mijn argusoogen niet ontgaan. - De Spreekwoorden welken tot het gemelde einde zouden dienen zijn de navolgende.

 

Was hilfst das laufen, wenn man nicht auf dem wege ist. - Wer das spiel nicht versteht, soll die karten nicht mengen. - Wir auf dem Eise tanzt, der strauchelt. - Mancher trägt einen sack, und heisst seinen Nachbar einen Esel.

[pagina 163]
[p. 163]

Doch weest voorzichtig, mijne Heeren! ik heb u in 't oog! Laat het, gelijk dat meêrmaals uw gewoonte geweest is, bij het plan blijven; maar voert het niet uit: want zo gij stout genoeg zijt, om er meê voor den dag te komen, dan zal ik met een ander spreekwoord van dien zelfden Rabener - wer sich selbst zum schafe macht, den fressen zulest die wölfe - de van u aangehaalde spreekwoorden niet alleen afpareeren, maar in uw' eigen' boezem te rugg' doen keeren. Maar mijn parade zal zo lomp niet zijn als uw attaque. Ik zal, gelijk gij, dat spreekwoord niet letterlijk overzetten en zeggen: dien zich zelf tot een schaap maakt vreeten eindelijk de wolven. Neen - ik zal het dan met een Hollandsch spreekwoord aldus vertaalen. Die zich tot een muis maakt wordt van de katten gevreten: Ik zal u dan met geen weinig nadruk aantoonen; hoe dikwils gijlieden met geen meer recht als de diefachtige katten, de geenen, die nedrig genoeg waren zich als muizen te gedragen, opgevreten hebt; schoon zij u echter onder 't kaauwen dikwils genoeg bewezen hebben; dat zij zo sterk geen muizen waren als gij u gingt verbeelden. - Gij - die eigentlijk mijn lezer zijt! gij ziet wel dat ik dit No. voor U niet in 't licht gaf. Ook vergun ik mijn' Boekverkooper het aan Jan en alleman te verkoopen. Ik zal openhartig zijn, waardige lieden! voor welken dit No. niet geschreven wordt. Hoort toe! 't Is heden half vier uur in den nacht. Eenige Zangsters uit den Duivelshoek hebben mij den gantschen dag met dit stukjen van den nacht er bij ontstoolen. Zij hebben mij al dien tijd in hunne tegenwoordigheid aan Bacchus doen weiden, welken tot het samenstellen van dit No. bestemd was. In het t'huiskomen zag ik den Zangberg die zelfde bewegingen op- en nederwaards maaken,

[pagina 164]
[p. 164]

die ik links en rechts deed. Nu zit ik hier aan mijn Weekblad te werken; en gij kunt nu ligt nagaan wat er van worden zal. Al wat ik echter hier boven gezegd heb mag scheef op zijn beenen staan - maar waarheid is het. In Vino Veritas.

 

't Is ook dunkt mij al wel, voor een No. dat van een ieder gelezen wordt. Hoe zeg ik nu het best al het geen er nog op mijn hart legt? hoe schemeren mij de letters voor de oogen! Ongelukkige staat! - Ik wenschte nu gaarne te slaapen; maar morgen vroeg moet de Drukker het manuscript hebben. - O dierbaar glas met huille de vanille! Eer ik voortgaa... Ja ik wil, ik zal drinken - en mij in staat stellen om pro captu te schrijven. Daar gaat het! - Moet men zo veel moeite doen om verstaanbaar te schrijven? Laat ik voortgaan. Er zijn meêr spreekwoorden. 't Is raar dat Rabener daar niet van gesprooken heeft; of 't moet zijn dat die man in zijn leven geen liefhebber van huille de vanille is: anders (dunkt me) kon 't niet missen of hij moest er op gedacht hebben. ‘Hoe? moest hij op alle spreekwoorden denken?’ Ja - dat is te zeggen; hij moest op het spreekwoord gedacht hebben daar ik nu op denk, want dat heeft de kracht van alle spreekwoorden zamen. Leest en oordeelt.

 

Die zijn... Die... Ja dat kan ik niet helpen; dat het geen wellevend spreekwoord is. - Die zijn... Evenwel (dunkt me) kan het anders uitgedrukt worden. Laat eens zien! Ja wel.

 

Die zich brandt moet... Nu zit ik er nog mooijer meê te kijken. Het gaat altijd zo. Wanneer men

[pagina 165]
[p. 165]

al te zachtzinnig begint, dan zit men altijd op 't lest verlegen, en dan ziet men er geen gat meêr in, dat evenwel een noodzakelijk vereischte van dit spreekwoord is. En waarom moet ik verlegen zijn? Ik kan hier immers de kunstjens van het Oratorie Kasteel te baat nemen, en verlammen de kracht van een schoon gezegde door verrekking, om de naam niet te hebben van te weinig er van gezegd te hebben, al zegt hun wijdloopigheid veel minder; maar hadden zij dit in 't oog gehouden dan was er geen kans voor hen geweest hun geleerdheid te toonen. Wat ben ik blij dat ik daar juist op denk, nu 't mij te pas komt! Nu zal mijn spreekwoord den zweem van eene Oratio inauguralis verkrijgen! - En 't zal tevens niet aanstootelijk zijn voor kiesche lieden, die veelligt anders dit dierbare spreekwoord om die reden uit onze taal zouden verbannen hebben. Nu kunnen al die lieden met mij zeggen: - Wie zich brandt moet op de blaaren loopen, zitten, liggen, kaauwen, vrijven, kijken, duwen, en alles, naar de gebrande plaats dit vordert, op die blaaren doen. Ja, Jaap de boer! Al loopt jou dat spreekwoord nou zo makkelijk niet in 't oog, dat is mijn schuld niet. Ik kon Ommers kwalijk in 't bijweezen van Fatsoendelijke luij gezeid hebben; die zijn gat brandt moet op de blaren zitten?

 

Dit spreekwoord nu, is mijn Apologie. En zonder op de anderen langer te blijven staan, zal mij dit tot een harnas verstrekken, waarop ik met een buitengewoone kalmte alle de pijlen van de nijd, afgunst, dwaling, onkunde, gevoelloosheid - ja alle de schichten der geenen die zich vermeeten op den publieken weg met de boot te schieten, zal afwachten.

[pagina 166]
[p. 166]

En niet alleen deezen, maar ook die welken door een kundige en bevoegde hand naar mij toegeworpen worden. In mijn geval moeten de goeden het met de kwaaden misgelden. Een Zandruiter kan ik worden, en dan zal ik de handen kussen die mij uit het zadel geligt hebben; Ik zal mijn nederlaag als dan openhartig bekennen. Maar als ik dan gelijk een' zieltogenden Ridder lig te hijgen en in mijn bloed te wentelen, wacht u dan nog, Mijnheeren! die als leegloopers het ongelukkig einde van den Post van den Helicon aanschouwt hebt, van mij te bespotten: want indien ik in dat rampzalig oogenblik die onedelmoedigheid aanschouwen moet - wee! dan die geen' welke ik in mijn wanhoop met een grimplach op zijn gelaat ontmoet. O mijn hoofd! En daar gaat de kaars ook uit: nu zal ik in 't donker moeten schrijven.

 

Wat zal mijn Letterzetter zeggen? Mij dunkt ik zie hem in de gedaante van een' Opperman mij in mijn donker vertrek naderen; terwijl hij met zijn schootsvel met steenen letteren mij als een' onkundigen Metselaar toeroept: ‘Weet gij wel dat ik meer eer met mijn aandragen verdien als gij, met het zamenstellen van dit dronken No. dat alle gelijkenis heeft van een eensteens muur, die niet hooger dan twaalf voeten, wel drie voet buiten 't lood gemetseld is - ‘ 't Is waar, dierbare schim mijns letterzetters! Doch om u te wreeken, geef ik u verlof uw slechtste letters er toe te gebruiken; en zonder de proef te laaten corrigeeren dit blad af te drukken.

 

Maar laat ik tot mijn spreekwoord wederkeeren.

[pagina 167]
[p. 167]

Die zich brandt, moet op de blaaren enz. Ja dit zij voortaan mijn devies! - En wanneer ik nu om de blaaren niet geef, wie zal mij dan beletten met vuur om te gaan! -

 

Ik maak geen zwarigheid het volgende opentlijk te declareeren.

 

Ik ondergeschreven bekenne deugdelijk verschuldigd te zijn, om op de blaaren welke mij door onvoorzichtigheid te beurt mogten vallen, te loopen, te zitten, te liggen, te kaauwen, te vrijven, te kijken, te duwen, en alles, naar de gebrande plaats dit vordere, op die blaaren te doen, zonder iemand lastig te vallen, dezelve met eenige verzachtende of branduittrekkende middelen te hulp te komen. Verbindende hier toe mijn' Persoon en Goederen ten bedwang van alle Brandmeesters.

 

Mercurius.

 

 

Nu zou men zeggen: wat kunnen de menschen zich niet al aantrekken! Geloofdet gij dan waarlijk, Mijnheertjens K, BB, en anderen, dat ik van u sprak, toen ik zo even van die bevoegde hand om mij uit het zadel te ligten, sprak? Ik hoop van uwentwege dat gij wijzer zijt. Gij behoort wel tot die geenen, die ik in mijn val nog zeer wel in 't oog zou houden. Kijk ik geef het u om er N uit te smijten en die zit al vrij losjens. Neen, ik wil u wel betuigen: dat ik om geen van de Heeren gedacht heb. Als ik immers maar eens Grieksch spreek. γνοτι σεαυτον Weg zijn ze. Hadt gij maar blijven staan, arme sukkelaars!

[pagina 168]
[p. 168]

dan had ik geen woord meêr gesproken: want dat γνοτι σεαυτον maakt al een groot gedeelte van mijn Grieksch uit.

 

Bij mij J. ten Brink Gz., wordt deezen Post No. 21. voor elf duiten uitgegeven. Het ongeluk van den Schrijver maakt dat ik in conscientie er niet meêr voor afnemen mag. Ik heb hetzelve zo klein in elkander laaten drukken als mogelijk was; op dat het zich zo veel te beter tusschen de andere Nummers zou kunnen verbergen.

Felis quem faciunt leaenae pericula catum.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken