Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais (ca. 1890-1900 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais
Afbeelding van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van PasaisToon afbeelding van titelpagina van Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

Scans (49.28 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais

(ca. 1890-1900 )–W. Klarenbeek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Hoofdstuk IV.
Het begin van den tocht.

We zijn ruim acht maanden verder.

De sombere Maartsche buien hebben plaats gemaakt voor een onbewolkten hemel, als 't ware om de zon in de gelegenheid te stellen een aardig en treffend tooneel tevens te beschijnen. Reeds vroeg in den morgen vertoonde zich op het slotplein van Pasais een ongewone levendigheid en drukte. De prachtige paarden hinnikten, terwijl ze als vereerd met de onderscheiding schabrak en zadel ontvingen als voorboden van hunne fiere berijders.

Daar traden de heer van Pasais met zijn echtgenoote en dochter uit de slotpoort. De flinke gestalte van den zwaar geharnasten ridder moest wel een overweldigenden indruk maken. Arnulf hield den stijgbeugel, om zijn heer het opklimmen gemakkelijk te maken, toen deze met de vrouwen naderde.

Hij zag Gisela met een smeekende uitdrukking aan en ommiddellijk daarna boog hij zich voorover als om iets te zoeken dat daar op den grond niet verloren

[pagina 22]
[p. 22]

was, en beet, bevende van onrust, zich de lippen ten bloede.

Zijn functie was verricht, hij kon thans zelf te paard stijgen. Waarom aarzelde hij nog?

Plotseling maakte Gisela zich uit de armen van hare moeder los en snelde binnen het slot. Een oogenblik daarna verscheen zij weder met een bandelier, door haar eigene hand met de kleuren van haar geslacht bestikt, hing die om Arnulfs schouder en fluisterde: ‘Houd goeden moed en zorg voor onzen vader.’

Zie, dat gaf ook zonneschijn van binnen!

Dat alles was in een oogwenk geschied, terwijl Pasais de laatste hartelijke woorden met zijne vrouw wisselde.

De vaan wapperde, de horen schalde, de rossen trapten van ongeduld zand en kiezel en kleine schelpen van het slotplein omhoog.

En nu heette het: Voorwaarts! God wil het! Dood aan de Turken!

 

Peter de Kluizenaar, van begeerte brandende om uit te rukken is reeds eenige dagen vroeger aan het hoofd van een tamelijk ordeloos leger opgetrokken, heeft den loop van den Donau gevolgd en heeft niettegenstaande het verdrag, dat hij met koning Karloman van Hongarije gesloten had, de stad Malleville op de grens van Hongarije en Bulgarije, bestormd en meer dan vierduizend Hongaren doen vermoorden. Toen zijn leger eenmaal tot zulk een buitensporigheid

[pagina 23]
[p. 23]

was vervallen, verwaarloosde het ook verder alle krijgstucht en gaf in plaats van daaraan een einde te maken, waarvoor het heette, dat het was uitgetrokken, een voorbeeld van de grootste losbandigheid.

Wij treffen het aan in den omtrek van Malleville daags na den moord en de plundering. Een schouwspel als die legerplaats aanbood, is nooit te vergeten. De achtergrond van het tafereel werd gevormd door de stad, die nog op vier of vijf plaatsen brandde. En tegen dien ijzingwekkenden achtergrond teekende zich zoo menig tooneel af, dat schrik en ontzetting zou doen ontstaan in het hart van elk, behalve dat van deze kruisvaarders die aan soortgelijke gruwelen gewoon waren. Aan de boomen bengelde hier en daar het lijk van een gehangene, ginder waren een paar soldaten bezig met de wapenen een twist te beslechten, die ontstaan was over de verdeeling van een buit, daar was weer een woesteling bezig een jong en schoon hongaarsch meisje onbarmhartig met een stok te slaan, omdat zij naar zijn beweren niet vriendelijk genoeg jegens hem was, elders weer werd het koude lichaam van een vermoorde van het laatste kleedingstuk beroofd, terwijl weer op een andere plaats met de dobbelsteenen uitgemaakt werd, aan wien een zeker deel van den buit zou toegewezen worden. Sommigen verteerden reeds hun aandeel in de liederlijkste dronkenschap, anderen toonden door de zorgvuldigheid, waarmede zij het hunne verborgen en inpakten, dat zij het plan hadden gevormd het leger te verlaten; weer anderen dreven een gestolen kudde runderen voort, nog anderen trachtten hun deel met an-

[pagina 24]
[p. 24]

deren buit, meer naar hun geding, te verruilen; en nog anderen eindelijk, en dat waren er velen, trachtten in dat algemeene rumoer weder hun eigen zaken te drijven. De zoetelaars verkochten verfrisschende en bedwelmende dranken, de marketentsters desgelijks, of gekruide koeken, terwijl ieder van hen zijn best deed door luid geschreeuw zijne waar aan te kondigen.

- ‘Galette! Galette!’ klonk eene heldere stem.

Galettes zijn kleine koeken met kattekruid en kruizemunt toebereid, en op een eigenaardige wijze tusschen twee in de heete ach warm gemaakte steenen gebakken. 't Was in die dagen eene bij voorkeur normandische lekkernij.

- ‘Galette!’ herhaalde zachter en bij zich zelven een jong krijgsman met flinke gestalte en, zijne zwervende levenswijze in aanmerking genomen, sierlijk gewaad, - ‘galette, - dat doet mij denken aan mijn geboortegrond.’

En met inspanning spiedde hij door de verschillende groepen heen, om te ontwaren, van wie dat geroep uitging.

Spoedig zag hij een meisje naderen, dat een plankje met zijn geliefkoosd normandisch gebak voor zich droeg.

- ‘Hier! meisje!’ riep hij en begon in een oogwenk de bruingeroosterde koeken te verslinden.

- ‘Ze kosten elk twee penningen!’ zei het meisje en trok het gebak terug.

Voor eenig antwoord wierp hij een groot stuk zilvergeld tusschen de overige galettes en ging voort

[pagina 25]
[p. 25]

met eten. Toen het meisje hem geld terug wilde geven, weerde hij haar pogingen met de hand af.

Nadat zijn eerste honger gestild was, zette hij het gesprek in zijne landtaal voort en werd door het meisje in hetzelfde dialect beantwoord.

- ‘Waar zijt gij van daan?’ vroeg hij.

- ‘Van Barne bij St. Remy.’

- ‘Kent gij het kasteel van Montbas?’

- ‘Ik ken den geheelen omtrek, Montbas, Gorron, Pasais.....’

- ‘Ik ben de jonker van Montbas.’

- ‘Ik behoor, helaas, niemand meer toe. Ik weidde de schapen van het klooster te Gorron, om mijne moeder te ondersteunen. Sedert is zij van honger gestorven, en nu volg ik het leger als zoetelaarster.’

- ‘Hoe kon uwe moeder van honger sterven?’

- ‘Men nam mij het laatste brood af. Weinige uren na mijne tehuiskomst stierf zij.’

- ‘En bij welke legerafdeeling hebt gij u aangesloten?’

- ‘Bij die van Renaud zonder Geld, met de meesten van mijne landgenooten.’

- ‘Hoe is uw naam, meisje?’

- ‘Nora.’

Hier werd hunne aandacht getrokken door een zonderlingen stoet, die zelfs hen, die gewoon waren aan zooveel buitensporige vertooningen, opmerkzaam maakte.

De stoet bestond uit een ontzaglijk groot aantal menschen, voorafgegaan door twee baardige in lange priesterkleeren gehulde mannen. Zij droegen verbazend

[pagina 26]
[p. 26]

hooge, spits toeloopende mutsen met allerlei kabalistische figuren bestikt, terwijl over hun wijde mouwen en lange zwarte tabbaarden witte strepen liepen. Zij droegen elk in de rechterhand een staf, die van boven eindigde in twee bokshorens en joelden een soort van gebed, telkens op de grilligste wijze hunne stem verheffend en inhoudend.

Op hen volgden twee anderen in engsluitend bloedrood gewaad, met zwarte maskers voor het gezicht die eveneens in bokshoorns uitliepen. Deze droegen lange messen in den gordel en geleidden met alle teekenen van den diepsten eerbied een witte geit aan een zijden koord.

Daarna kwamen ongeveer vijftig anderen, die allen het een of het ander aandroegen. De een had een paar kippen, een tweede duiven; een derde een schaal met groenten, een vierde fruit, een vijfde sierlijk geweven stoffen, een zesde gouden en zilveren sieraden, een zevende reukwerk, kortom de meest onderscheidene voorwerpen werden het dier nagedragen, terwijl eene geweldige menigte nieuwsgierigen den trein sloot.

Toen zij, die vooruitgingen, bij eene plek gekomen waren, waar zich de bodem een weinig verhief, werd er halt gehouden. De geit werd aan een in den grond gestoken zilveren staf vastgebonden en men vormde een grooten kring om het dier, dat op zijne hoogte staande met een verwonderd geblaat rondzag over de drukte die men maakte. De geit scheen uitstekend verzorgd te worden en het haar was sneeuwwit.

Spoedig werd nu in den kring vóór het dier een soort van altaar opgericht en begonnen de offers,

[pagina 27]
[p. 27]

waarbij zich de naastbijstaanden met het gezicht ter aarde wierpen en een soortgelijk gehuil aanhieven, als de twee voorste priesters gedaan hadden toen de geit naar de plaats werd gebracht. De twee in het vuurroode gewaad slachtten de onderscheîdene offerdieren en sprenkelden het bloed in de vlam op het altaar.

Het scheen dat deze dwaze vertoonîng in het oog der omstanders nog een voldoenden grond van ernst bezat om haar niet te beletten; althans er waren onder de meest verwijderde toeschouwers slechts enkelen die deze afgoderij poogden te verhinderen, door met steenen te werpen.

Ware dit niet een historisch feit, dan zou schrijver dezes zelf aarzelen het verhaal van deze geitenaanbidding in te lasschen - maar de meest vertrouwbare geschiedschrijvers verhalen het en het volk was nog niet zoo heel ver van het heidendom verwijderd, om iets dergelijks geheel en al onmogelijk te maken.

Vreemd blijft het nochtans.

En dat waren nu de lieden, die in dienst van het christendom ten strijde togen, om het heilig graf uit de handen der Turken te redden!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken