Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefdesbrieven (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefdesbrieven
Afbeelding van LiefdesbrievenToon afbeelding van titelpagina van Liefdesbrieven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.03 MB)

Scans (41.68 MB)

ebook (4.01 MB)

XML (1.60 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefdesbrieven

(1927)–Willem Kloos, Jeanne Reyneke van Stuwe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 689]
[p. 689]

Zesde periode

[pagina 691]
[p. 691]

Zesde periode
(5 September 1899-7 September 1899)

Amsterdam, Centraalstation
5 September '99

Allerliefste, eenige Schat,

 

Hier zit ik nu in het Centraalstation, en schrijf je even, want ik wou zoo innig graag, dat je tenminste een kort briefje kreeg, morgenochtend. Ik heb nog niet al mijn indrukken verwerkt, - die heele week gaat mij telkens als een zich aldoor vernieuwend vuurwerk van geluk voorbij. O, wist ik maar zeker, dat jij óók gelukkig was! Ik dank je zoo teeder voor al het lieve, wat je voor mij bent geweest in deze week. Ik weet nu wie jij bent, en ik geef je de verzekering, dat je mijn stoutste verwachtingen overtreft, dat jij alles bent, alles wat ik maar had durven droomen, en dat ik voor eeuwig aan je verbonden blijf tot mijn eigen diepe vreugd en ik hoop ook tot de jouwe.

Lief, deze brief zal niet lang worden, ik ben te veel overstelpt van geluk...

Morgenochtend schrijf ik weer, dan is alles weer vast en positief in me geworden, ik voel nu alleen dit ééne distinct en om dadelijk uit te spreken, dat ik jou eindeloos liefheb zonder maat, jou alleen en jou voor altijd.

Tot morgen dan, Lief. Ik ga nu nog een beetje op 't perron heen en weer wandelen. Dadelijk komt mijn trein.

 

Voor eeuwig met teedere kussen

 

jouw eigen Willem

[pagina 692]
[p. 692]

Lief, Lief, ik heb je lief, jou, jou-alleen, uitsluitend en absoluut, met mijn wil, mijn gevoel, mijn gedachten, voor altijd en altijd heb ik jou lief. Ik behoor aan jou, ik heb je lief, ik heb je lief, ik heb je lief!

O, die verrukkelijke dagen, dat ik je aldoor kon zien, toen je met me sprak en lachte, o, eenig Lief! Heb jij er ook een prettige herinnering aan, Willy, mijn Lief? Kan jij er óok met zoo'n heerlijke, stil-intieme vreugde aan terugdenken? aan die ongestoorde dagen, die ons veel nader tot elkaar hebben gebracht, dan we nog ooit zijn geweest? Is dat niet zoo? vind jij dat ook niet, Willy?

Misschien schrijf jij nu ook aan mij, wat zal 't morgen zalig zijn, als ik je brief krijg, ik verlang daar nú al zoo naar.

Ik hoop, dat 't bericht van je weg-gaan op Parkzicht wat kalm zal worden opgenomen; ze zullen trouwens wel begrijpen, dat 't heel natuurlijk is, dat je nu in den Haag gaat wonen.

O, Lief, ik beloof je, en dat meen ik zoo innig en ernstig, dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen is, om jou gelukkig te maken, - om te zijn en altijd te blijven, zooals jij wenscht, dat ik ben, - dat mijn kracht en mijn wil, mijn gevoel en mijn verstand altijd, altijd zullen samen-werken, om jou, mijn Lief! gelukkig te doen zijn!

Ik eindig nu tot morgen; dag, Willy, mijn Willy, Lief, éénig Lief! Ik sla mijn arm om je heen, en kus je innig en vast, honderd-, duizend-maal.

 

Jouw eigen Jean

[Ongedateerd]

O, Lief, stel je voor, hoe eenig-verrukkelijk-heerlijk, je brief was er vanmorgen al met de eerste post. Ik kan je niet zeggen, hoe goddelijk ik het vond, en hoe innig blij ik er mee ben. Lief, 't is ontzettend lief van je, dat je in 't station nog aan me schreef, - nu is mijn hééle dag goed.

't Geeft me zoo'n diepe vreugde, Willy, als je zegt, dat ik veel voor je ben, en dat ik je gelukkig maak. Of ik gelukkig ben? O, Lief, o, Liefste! geluk, geluk, dat tot dusver maar een woord, een klank, een begrip voor me was, - nu weet ik het, nu voel ik het, nu heb ik het, het geluk, - nu is het van mij, nu houd ik het, en laat het nóóit meer van me gaan! O, eindelijk, eindelijk toch heb ik mijn heil bereikt, en het is geen droom, geen waan, maar waarheid, wáárheid, klare, onwankelbare... O, eindelijk, eindelijk leef ik dan, en heb ik

[pagina 693]
[p. 693]

lief, jou, jou en voor eeuwig jou, - o, die blijvende vreugd, die verrukkende zaligheid, o, geluk voor altijd!

Lief, Lief, ik heb je lief, Willy, ik heb je lief, jou, jou, door alle tijden heen, met mijn hart en mijn ziel heb ik je lief, zonder verandering, zonder restrictie en zonder eind. Alles, alles geef ik je, alles wat ik heb is van jou: 't gevoeligst zielsbewegen, 't subtielste denken, 't onmerkbaar-fijnste willen, - 't is àl van jou. Ik ben van jou, ik, Jean, - volkomen en voor allen tijd!

En overmorgen, dat is de dag, de verrukkelijke: het heerlijk begin van ons voor altijd samen zijn! O, vind je 't óók niet heerlijk, dat wij-drietjes zoo lang in Bussum blijven logeeren, tot we met 1 October tegelijk met jou terug-gaan naar den Haag?

O, Lief, dan zijn we nooit meer gescheiden, dan wordt het wáár, dat wij bij elkaar behooren, hè, Lief?

 

Nu nog even een paar practische dingen: als er verder niets meer tusschenbeiden komt, dan zullen wij-drieën Vrijdag, 8 September, om 4.41 spoortijd, (dus één minuut over vijven plaatselijke tijd) 's middags in Bussum arriveeren; wil jij dan wel zoo goed zijn te zorgen voor een vigilante mèt een impériale, Willy?

Vanavond of vanmiddag schrijf ik je weer; dan is er misschien ook weer een brief van jou gekomen...

Dag, mijn Lief, mijn lieve, goede, éénige Lief!

 

Met een innigen zoen

 

jouw eigen Jean

Bussum, Parkzicht
5 of eigenlijk 6 Sept. '99

Schat-van-een-Lief,

 

Midden in den nacht sta ik op: 't is over half drie, - ik moet je even schrijven, want ik lag maar aldoor in mijn bed heen en weer te draaien, en kon niet inslapen, zoo vol was ik van jou. Ik ben nu maar opgestaan: het kan me niet schelen, of ik morgen wat doezelig ben, want in bed hield ik het heusch niet langer uit: ik had geen bepaalde gedachten of wenschen: ik lag maar voortdurend zoo'n beetje half te suffen. O, Jean, ik geloof heusch, dat je mij te pakken hebt, en dat

[pagina 694]
[p. 694]

ik onder jouw suggestie leef. De gewaarwording moet ik zeggen, is allerprettigst; zij is alleen maar een beetje onpraktisch, zoo, midden in den nacht. Maar gelukkig komt dat er nu zoo heel erg niet op aan, want morgen heb ik toch geen bijzonder werk te doen, en kan dus vrij aan jou denken en schrijven; en ik laat mij dus maar gaan, en vertrouw mij toe met zoete gelatenheid aan de wonderbare macht, die mij drijft. O, Jean, ik heb je zoo onuitsprekelijk lief. En mijn liefde voor jou is geen banale verliefdheid, het is mij niet alleen maar te doen om je te kussen en te streelen, al verrukt mij dat ook diep, al vind ik dat ook, met jouw prachtige goedkeuring, het heerlijkste wat er is. O, ik zou je wel altijd willen aanraken, maar toch is dát slechts de helft van mijn liefde, of beter nog: mijn liefde slechts van één kant gezien. Nu ik zit op mijn stoel, komt de begeerte, breed als een zeevloed, geweldig en onweerstaanbaar in mij op. Maar in bed dacht ik er eigenlijk heelemaal niet aan. Ik had toen alleen een ondefinieerbaar, rusteloos door mijn hoofd heen en weder gaand gevoel van een namelooze weelde, die mij uit den slaap hield, wijl ik lag in het donker, en langzaam aan, in een halve bewustheid, alles mij herinnerde van de laatste week. O, Jean, ik heb je lief, niet om je lichaam alleen, maar met je lichaam om alles wat je bent. Ik zeg dit zoo rond-uit, want ik geloof wel, dat het je pleizier zal doen te hooren, dat ik je liefheb, niet slechts met de fijnste bewegingen van mijn zenuwen, maar met mijn volledige menschelijke Zijn, met het algeheele leven van mijn Ziel. Ik weet niet, of mijn ziel, zooals men haar noemt, onsterfelijk is, maar dat zij jou liefheeft, zoolang als zij zichzelf bewust is, dat zij bestaat, dat is zoo onwedersprekelijk, dat voel ik zoo zeker, dat weet ik zoo vast, als dat ik ‘Willem’ heet en jij ‘Jean’. Houd je dus maar zeker, Lief! van de toekomst, want ik ben gezond en sterk en flink, en ik verzeker je, dat ons leven bij voortduring zal wezen een bewuste roes van geluk. En houd dit nu niet voor een opgewonden uiting, voor een lyrische bevlieging, want, lieve, lieve Jean, ik weet, wat ik zeg. O, je bent zoo anders als al andere vrouwen, - het weeë, het vage, het indeciese, waar men bijna niet uit wijs kan worden, en wat, op den duur, slechts de zinnelijkheid van den man kan prikkelen, dat mis je, goddank, heerlijk Lief! heelemaal. Heusch, Jean, jij bent niet in de eerste plaats vrouw, jij bent in de allereerste plaats mènsch. En daarom is mijn liefde, die ik hoe langer hoe meer voel groeien, en waardoor ik me zóó gelukkig voel worden, als ik niet dacht, dat een mensch kon zijn, daarom is

[pagina 695]
[p. 695]

mijn liefde, mijn diepe liefde, die ik in mijn binnenste voor jou voel gloeien, geen zinnelijke waan, maar de waarachtige, de zuivere liefde, die eerst, als mijn bewustzijn zou vergaan, mee kon vergaan.

Lief! - nu eindig ik. Deze gaat morgen voor tienen op de post. Maar dan begin ik weer te schrijven, zoodat je om half acht óók een brief krijgt. Ik ga nu weer naar bed.

 

Innig kust je

 

jouw eigen Willem,

 

die eeuwig jouw eigen Willem zal wezen.

[Ongedateerd]

O, Liefste, eenig Lief, o, die brief van je, dien je vannacht geschreven hebt, - wat is alles, wat je daarin zegt, overweldigend heerlijk, Lief! Wat houd ik van je, wat heb ik je onuitsprekelijk diep en innig, wat heb ik je waarachtig lief! O, Willy, zeg me, is het nu niet heelemaal uitgekomen, wat ik heb gezegd, - zijn nu niet al mijn brieven, vooraf-gaande aan je verblijf in den Haag, waarheid gebleken, - was er éénig onderscheid in mijn uitingen dáárin en mijn gesproken woorden, - was er ook maar de minste koelheid of terughouding in mijn doen, zooals dat vroeger wel eens was, ondanks mijzelf? O, Lief, - ik weet het zoo, ik voel het zoo, dat nú alles is, zooals het kan en moet zijn: dat de mooie, volmaakte liefde over ons beiden heerscht. Ik geloof in onze toekomst, ik vertrouw daarop, onwrikbaar en onwankelbaar, - want als wij elkaar liefhebben voor eeuwig en eeuwig, dan is het geluk ons, - en niemand raakt daaraan, en niets heeft daar invloed op, want het is standvastig en blijvend, omdat het één-met-ons-wezen is.

Nog altijd trilt de klank van je stem in mijn oor, en als ik je geschreven woorden lees, dan is 't, of ik, klaar en duidelijk je spreken hoor, en je trouwe, ernstige oogen zie.

O, Lief, wat is 't goed, dat onze gedwongen scheiding nu eindelijk gauw uit zal zijn, want ik zeg je, ik kan niet meer leven zonder jou, ik kan niet meer buiten je, nooit, nooit, - ik heb je lief, en ik weet me zoo veilig en ik voel me zoo rustig, als jij bij me bent, - o, dat die tijd nu toch werkelijk komen zal: dat ik immer het besef van je dichte nabijheid heb, - o, Willy, mijn lieve Lief!

[pagina 696]
[p. 696]

Tot straks, mijn Liefste, Eenige, dan schrijf ik je weer. Met innige, zachte, teedere zoenen

 

jouw eigen Jean

Bussum, Parkzicht
6 Sept. '99

O, Lief, Lief, ik wou, dat ik je duidelijk kon maken, wat een inwendige ontroering van onuitsprekelijke zaligheid je heerlijke brief mij heeft gegeven, dien ik hedenmorgen ontving. Als ik niet zeker wist, dat je Vrijdag kwam, en dat wij dan nooit meer van elkander zullen afgaan, dan hoogstens voor eenige uren, dan voel ik, dat ik dadelijk weer op de spoor zou gaan zitten, om je weer even te zien en te hooren, om stil bij je te gaan zitten, en niets anders te zeggen, dan: Jean, ik heb je lief! ik heb je ontzettend, oneindbaar lief! Ik zou je aldoor aanzien, terwijl ik zoo bij je zat, niets anders doende, dan je hand in de mijne houden, en je zacht strijken over je mooie haar. O, Jean, lieve Jean, wil je wel gelooven, dat je mij heilig bent, - onaanrandbaar, ver en hoog sta je voor mij in mijn verbeelding en toch zoo innig-vertrouwd en lief, als slechts de heiligen kunnen zijn in de gedachten der kerkelijk-vromen. O, Lief! Lief! je hemelsche brief! Want wil ik je eens wat zeggen? Ik was zoo bang dat ik je een beetje tegen was gevallen. Dat kwam niet door iets, wat je zei of deed, want je bent als een engel voor mij geweest, - neen, die vrees kwam alleen door het gevoel van mijn eigen onmacht om mij te uiten in het gesprek. Ik ben zoo het tegenovergestelde van een woordenrijk mensch, en ik voel mij dikwijls als in mijzelf vastgemuurd. Maar binnen-in mij brandt het en klopt het en verlangt het: O, Jean, Jean, ik heb je grenzeloos lief! Maar ik voel zoo zeker, dat dat wel langzamerhand beter zal gaan, als wij maar veel tezamen zijn. O, Lief, wat zal dat verrukkelijk zijn, als ik in den Haag woon! (Mevrouw Parkzicht nam het bericht van mijn vertrek zeer natuurlijk op, en zei, dat ze het wel had verwacht.) Nog maar drie weken en dan ben ik er. En overmorgen kom je al weer hier: en dan is alle leed geleden, hè, Lief? Want ik voel het zoo verschrikkelijk mijn alleen-zijn onder vreemde menschen. Ik voel me hier als een verbannene in Siberië: geen spier van mijn gelaat mag vertrekken, geen toon van mijn stem mag mijn innerlijk gevoel verraden, en dat

[pagina 697]
[p. 697]

gebeurt dan ook niet. O, God, Jean, ik wou, dat je al hier was, Lief!

Vanmiddag moet ik naar Amsterdam, want de N.G. is nog niet gekomen. Ik begrijp er niets van. Even ga ik dus bij Hein informeeren. Vanavond schrijf ik weer. Nu eindig ik. Deze doe ik in Amsterdam op de post, dan krijg je hem zeker om half acht. Vanmorgen zond ik je een brief per spoedbestelling, die kwam ongeveer om kwart voor tienen op de post.

 

Voor eeuwig met een innigen kus

 

jouw eigen Willem

[Ongedateerd]

Liefste-voor-altijd, ik heb nu pas je beide brieven weer overgelezen, en, o, die maken me zoo diep-gelukkig, Lief! O, was 't maar al weer overmorgen, - ik kan niet wachten, dat doet me pijn, dat is een werkelijk lijden voor me: wachten! Twee dagen, twee dagen, dat is heel kort, bijna niets, - en toch, o, Lief, was deze dag al zoo lang! En niets helpt me dan, niets kan me afleiding geven, niets kan me aan mijn rusteloosheid onttrekken. O, Willy, kon ik mijn gedachten maar beheerschen, en tevreden zijn met toekomstige vreugd, - maar o, ik kan niet meer buiten je, ik kan niet, ik kán niet, - je maakt me beter, je verheft me boven mezelf, je verandert mijn gedachten, je verdiept mijn gevoel, - mijn melancholie wordt onder jouw invloed verzacht en verminderd, en terug-gedwongen in de onbewustheid van mijn ziel. Met jou kan ik lachen, van harte lachen, en vroolijk zijn, - met jou voel ik me rustig en gelukkig, o, zóó gelukkig en vredig en veilig, als waarnaar altijd mijn wanhopig smachten is geweest. Ik heb je lief, mijn lieve, lieve Lief, - ik heb je lief uit het diepst van mijn ziel, volkomen en algeheel en voor altijd! Ik ben van jou, ik behoor aan jou, - zonder jou leef ik niet, ben ik niets, besta ik niet, - maar jij maakt álles van me, jij vermag álles op me, omdat ik jou de beschikking geef over mijn Zijn, - omdat ik jou liefheb, eindeloos en volmaakt.

O, arme Lief, die zeker te moe was na dien onrustigen nacht, om 's morgens weer te schrijven, zooals je me zei, - en toch nog je brief als spoedbrief hebt weg-gebracht, - o, je bent zoo eenig-goed en lief en vriendelijk-zacht voor me, - Willy, lieve, lieve Willy, éénige, lieve Lief, - ik heb je lief, - me heelemaal overheerschend lief, alles-omvattend, alles-verlangend, alles-willend-en-wenschend heb

[pagina 698]
[p. 698]

ik je lief... Je bent mijn Schat, mijn grootste, mijn liefste, mijn eenige Schat!

Tot morgen weer, Allerliefste, want deze brief moet nu weg. Ik kus je honderdmaal en blijf in-altijd-dezelfde-liefde, door alle eindelooze tijden heen

 

jouw eigen Jean

Bussum, Parkzicht
6 Sept. '99

Allerliefste,

 

Ik heb zoo het land, dat ik je niet heb kunnen schrijven, en dat je dus Donderdagmorgen niet je gewonen brief ontvangt. Maar als ik dezen op de post doe, zal ik tegelijk een telegram aan je sturen, dan leef je tenminste niet in ongerustheid.

Vanmiddag en vanavond ben ik bij Hein geweest. Hij en Dien waren heel aardig en hebben ons voor Zondag over acht dagen den heelen dag geïnviteerd. Ik had wijzer gedaan, als ik mijn vorigen brief niet dadelijk in Amsterdam had gepost, maar hem tot 's avonds had bewaard, Maar, enfin, door het telegram hoor je nu tenminste, dat er een brief onderweg is.

O, Lief, je brieven brengen mij in een andere wereld. Zie eens, Lief, hier sta ik, een man, die veel heeft gezien en veel ondervonden, en die heusch geen schoonheid meer in de menschen kon zien, dan alleen hier en daar een korte opglanzing. Maar nu ik jou heb gevonden, nu ik jouw persoonlijkheid voel, nu val ik voor je neer, met het hoofd op je voeten, en ik vraag je zoo innig, met een sterker geloof in menschelijke schoonheid dan ooit te voren: Jean, o, Jean, vertrouw op mij! Ik ben niets dan een mensch, maar mijn ziel is zuiver, en mijn heele leven geef ik aan jou, niet vragend, wat je er mee doen gaat, of wat ik er zelf aan zal hebben, want ik weet, dat je uniek bent, zuiver als kristal. Ik geef mij aan je weg, omdat je 't mij toestaat. En ik laat het hier staan, ik schrap het niet door, al klinken mij nu opeens mijn eigen woorden als iets vreeselijk pedants, als iets arrogants en belachelijks, waar ik mij eigenlijk een beetje voor schaam. Maar je bent zoo goed, Lief! en begrijpt zooveel, zoodat je misschien wel even zult gaan glimlachen, maar mij toch vriendelijk langs mijn haar zult strijken en zeggen: Willem, je doet wel een klein

[pagina 699]
[p. 699]

beetje naïef, maar ik voel, dat je mij liefhebt, en daarom vergeef ik je je kinderlijken inval en je je aan mij opdringend élan.

Ik sta, dat weet je wel, niet tegenover je als een banale minnaar, die sonnetten op je oogen maakt, ook al zullen je oogen mij ook zeker nog tot sonnetten bewegen, hoe meer en meer ik hun zichtbaren invloed ondervind, neen, ik sta tegenover je, of juister mèt je als de voelende mensch, die geen direct egoïsme tegenover jou heeft, omdat hij weet, dat zijn kwesties de jouwe ook zijn, zooals de jouwe ook de zijne zullen wezen.

O, Jean, ik heb je lief, zonder reflectie, zonder redeneering, met mijn diepste ziel, met mijn heele Zijn.

't Is nu half twee 's nachts: ik sluit dezen maar, maar morgenochtend schrijf ik weer, dien je dan om half acht morgenavond krijgt, zooals dezen om half vijf.

Nu, Liefste, Aleenige, Heerlijke en Zuivere, teeder kust je, met nederige liefde,

 

jouw eigen Willem

[Ongedateerd]

Liefste Lief, Juist toen ik gisteravond mijn brief weg had laten gaan, belde de post nog, en bracht me jouw goddelijken brief en ook de N.G. Toen heb ik maar niet weer geschreven, want die brief kon 's avonds toch niet meer weg, en zou dan misschien tegelijk met deze je bereiken.

O, Liefste, die brieven van je! Die verrukken me zoo diep, die geven me zulk een eindelooze vreugd, die maken me zoo zalig, o, zalig gelukkig, Lief! O, ieder woord, o, alles wat je zegt, doet me trillen van een heerlijke, inwendige blijdschap, - o, ik voel het zoo, ik weet het zoo: dat ik zonder jou absoluut niet meer zou kunnen leven, niet meer zou willen leven, - omdat je mijn Alles bent, mijn Alles, - omdat ik je liefheb, mateloos en zonder eind. O, eenig Lief, als ik denk aan jou, wetende, dat je van me houdt, en mijn eigen liefde voel branden in mijn ziel, dan krijg ik zulk een namelooze aandoening van weelde en verrukking, dat het mij plotseling bewust wordt: dát is het geluk, - het éénig, het echt, het standvastig geluk! En dat dank ik jou, mijn Willy, mijn Lief, dat kennen van het waarachtig geluk, die openbaring van het in-werkelijkheid bestaand en blijvend geluk, - o, Liefste, geloof het toch zeker en vast en voor

[pagina 700]
[p. 700]

altijd, dat àl mijn krachten, willen, gevoelens en gedachten er op gericht zullen zijn, om ook jou te doen zijn, wat je mij hebt gemaakt: gelukkig, en met het leven in vrede!

O, ik heb je lief. Het denken aan jou is het eenige, dat bewust in mijn hersenen is, - al het andere is vaag en ver en gaat me ónberoerend voorbij. Ik heb jou lief, jou heel-alleen en voor altijd jou, - ik behoor aan jou, en niemand zal ooit iets van me hebben, zelfs niet de opzet-van-een-gevoel, zelfs geen gedachte, - dan uitsluitend jij, mijn Lief, mijn eenig en absoluut Lief!

Zooeven werd me je telegram gebracht; je hebt nu ook mijn brieven ontvangen; ik wacht nu weer met verlangen op jouw brief, die, denk ik, om halfvijf komen zal, omdat je berichtte: ‘brief onderweg.’

Vanmiddag ga ik naar Veenstra, om te spreken over Walden en mijn nieuwen dichtbundel, en om schetsen te brengen, vier, die ik gisteren en vandaag, zonder er mijn gedachten bij te kunnen houden, heb neergeschreven.

O, Lief, nu kan ik toch: ‘tot morgen’! zeggen. O, morgen! O, Liefste, en dan nooit meer, nooit meer lang weg van elkaar, hè, Lief? Ik zoen je lang en innig-zacht, lieve, lieve Willy-voor-altijd, en blijf in onveranderlijke liefde

 

jouw eigen Jean

[Ongedateerd]

O, Lief, ik moet nog even aan je zeggen, hoe heerlijk ik 't vond, dat er vanmiddag, na den afloop van de visite, een brief van je was. O, 't was zoo lang en zoo taai, en ik verlangde zoo, dat 't òm mocht zijn...

Ik kan je dus niet zeggen hoe 'n verkwikking me je brief is geweest, en ik dank er je héél innig voor, want ik ben nu weer veel opgewekter, en prettiger gestemd, dan ik zoo even was, Lief. Ik eindig nu maar, en stuur dit briefje gauw weg.

Dag, lieve, lieve Lief!

 

Met een innigen zoen

 

jouw eigen Jean

[pagina 701]
[p. 701]

Bussum, Parkzicht
7 Sept. '99

Allergoddelijkste Jean,

 

Ik moet je iets zeggen, iets ernstigs, en waars, wat ik niet langer kan verzwijgen. Ik verlang naar je, ik verlang naar je, ik verlang naar je! Het is mij of ik zit te wachten in een station, op den trein, die nadert, en die mij heen zal voeren naar verre, mooie landen, weg uit het alledaagsche gedoe. Het is elf uur 's morgens, - o, nog dertig uur! Ook die zullen omkomen, ik weet het, gelukkig! en dan zal ik zacht mijn arm om je mogen heenslaan, en je zien in je oogen, en je zeggen, dat ik je liefheb, eindloos, voor-goed! Lief! Lief! Lief! jij bent ‘het’ Lief en jij-alleen! O, zie me in mijn oogen, met lieflachend gelaat, en voel als een zachte elektrische ontlading door je heele Wezen heen-gaan, de eindelooze diepte van mijn liefde. O, Jean, voel jij ook, wat liefde is? Ja, je voelt het, je voelt het, ik merk het aan álles, wat je doet en zegt! De liefde is de storm, die breed-ruischend vaart, onhoorbaar, onzichtbaar voor andere menschen, maar lieflijk-geweldig door ons heele leven, ons heele Zijn. O, mocht ik maar de bloesems mijner liefde, mijn kussen, zacht strooien op je handen, je heerlijke handen, die nu voortaan altijd bij mij zullen zijn, op wier fijn-dooraderd wit ik zal mogen staren met lievende blikken, zonder mijn oogen ooit af te wenden, tot het mij is, of het leven zich daarin vereeuwigt, of het zich daarin aetherisch concentreert. Jean, o, Jean, voel jij óók wat liefde is? Ik zal nu niet over mij zelf gaan reflekteeren en zeggen, heel nuchter, dat ik niets ben dan een lange slungel van een onhandigen jongen, want ik voel, dat je mij liefhebt om mijn innerlijk Zijn, en dat je dat ziet door mijn uiterlijk heen, en dat je hier daarom genoegen mee neemt. O, de inwendige zachte kracht, die ik voel opbruisen van uit mijn ziel, en die voor je neervalt, voor jou om te gebruiken voor je eigen geluk. Jean, lieve Jean, je was een eenling in het leven door je bijzonderheid, je superieure, unieke bijzonderheid, maar dat ben je nu niet meer. Want ik zal je helpen en troosten en steunen, ik zal je bezaligen, ik zal je doen lachen, ik zal je verrukken door de teerheid mijner liefde, door mijn gevoelige kracht. O, ik voel zoo, wat je in 't algemeen tegen mannen hebt, dat ze bruut zijn en ruw en absoluutegoïst, dat ze pronken met een kracht, waar jij, dat voel je, desnoods toch wel tegen-op zou kunnen, zij 't dan ook niet in spierkracht des

[pagina 702]
[p. 702]

lichaams, maar geestelijk dan, - maar ik zweer je, Liefste, ik zal ánders voor je zijn. Tegenover de wereld voel ik me als een rots, omdat jij mij helpt, maar bij jou zal ik zijn als een zwaar-zachte glijding van fluweel, waar je je hand maar op zal behoeven te leggen, om er den vorm aan te geven, dien je wilt. Ik zal niet je ‘baas’ zijn, of een brute heerscher, ik zal voor je zijn als een zacht-bruisende zee, waar je op kunt dartelen en veilig op spelen, heen en weder gewiegeld op den vloed!...

Vanavond, Lief, schrijf ik je natuurlijk nog eens. Nu moet ik gaan koffiedrinken, en dan gaat deze weg. Dit wordt de tweede spoedbestelling vandaag.

Tot morgen, Liefste, tot morgen! O, lieve Eenige, wat een grondeloos geluk!

 

Met een innigen kus

 

jouw eigen Willem

[Ongedateerd]

O, eenig, onuitsprekelijk Lief! O, je brieven, je beide spoedbrieven van vandaag, die hebben me zoo diep ontroerd, die hebben me zoo ontzettend, ontzettend gelukkig gemaakt! O, morgen, Lief, morgen, - dan zijn we toch weer bij elkaar, dan is de scheiding eindelijk uit, voor goed, dan hoeven we ons nooit meer alleen te voelen, nooit! O, ik verlang naar je, zoo heel erg verlang ik naar je, Willy, den heelen dag door, onophoudelijk, onafleidbaar verlang ik naar je, aldoor, omdat ik aldoor aan je denk. Ik heb je lief, onzegbaar, eindeloos, - ik wil je alles geven, ik wil alles voor je zijn, want ik heb je lief! O, mijn bloed bonst zwaar door mijn hart, en ik voel het kloppen in mijn slapen en tot in mijn vingertoppen toe, als ik er aan denk, hoe je oogen mij aanzien, hoe je hand zich om de mijne sluit, en hoe je zegt: ‘Ik heb je lief.’ O, dat is om stil-zacht mijn oogen te sluiten, en half-bedwelmd weg te zinken in zalig gedroom, met geen enkel ander geluid in mijn oor, dan de klank van je stem, die altijd-door dit ééne zegt, dit goddelijke, zalig-makende, alles-omvattende heerlijke: ‘Ik heb je lief.’ O! ja! nú ken ik de liefde, nu voel ik haar, terwijl ik vroeger alleen maar een begrip, een voorstelling er van had, - o, nooit heeft mijn traag bloed krachtig door mijn aderen geslagen, o, nooit heeft het in mijn borst en mijn hoofd gebrand van hartstochtelijk verlangen, o, nooit heb ik mijn alleen-zijn als een pijn

[pagina 703]
[p. 703]

gevoeld, zooals dat nú aldoor is, áldoor, wanneer jij, Lief, niet bij me bent! O, ik heb je lief, eeuwig, onvergankelijk heb ik je lief, ik heb jou lief, jou, jou, je bent mijn Alles, en zonder jou kan ik niets. Jij bent mijn absoluut, uitsluitend, volstrekt eenig Lief, er is niets belangrijks, niets hoogs, niets waardevols buiten jou, - jij bent het, voor wien ik leef, aan wiens geluk ik arbeiden wil! O, zoo iets teeders voel ik voor je, zoo iets innig-teeders en stils, - ik wou mijn handen leggen om je hoofd, en je in je oogen staren, totdat ik daarin zag: geluk, - geluk, dat ik je gaf!

O, mijn Liefste, mijn Lief, ik heb je volmaakt, volkomen lief, voor altijd en altijd, zonder grens, zonder maat en zonder voorbehoud; mijn liefde is eeuwig-durend, standvastig en sterk, onaantastbaar, - geluk-gevend mijzèlf, en zoo ik hoop, Willy, ook jou. (O, is dat zoo, Lief?)

 

Ik ben vanmiddag bij Veenstra geweest; ik zal er je mondeling alles van vertellen. En toen ik thuis kwam, is Koster gekomen (Edward B.) dien Ma en ik samen ontvangen hebben, beneden in de eetkamer, want de salon was voor onze afwezigheid al heelemaal overdekt. Hij heeft me ‘Natuur-indrukken en -stemmingen’ en ‘Niobe’ gebracht. Hoe vriendelijk, hè? voor een eerste kennismaking! Moet ik misschien de trait d'union zijn tusschen hem en den Nieuwe Gids-redacteur?...

Dus jij zal morgen zeker wel voor een rijtuig zorgen, hè, Lief? We komen, zooals ik je al schreef, maar toch nog eens zeggen zal, omdat je het dan niet meer in mijn brief hoeft op te zoeken, 4.41 spoortijd, 5.01 gewone tijd in Bussum aan.

Prettig, dat Hein en Dientje zoo aardig waren, en lief, dat ze ons Zondag over acht dagen hebben gevraagd.

O, Lief, als ik daaraan denk, dat dit nu gelukkig de laatste brief kan zijn van de lange reeks, die ik je opvolgend zond, omdat we nu toch eindelijk, eindelijk voor goed bij elkaar zullen zijn, dan juich ik inwendig van diepe, zalige vreugd; o, nooit meer alleen, o, nooit meer overgeleverd aan eigen onvruchtbaar gepeins, o, Lief, Lief, dat zal een hemel wezen!

O, me altijd in je veiligende nabijheid te weten, - altijd in staat je te hooren en te spreken en te zien, - o, de loutere gedachte daaraan, doet me al trillen van geluk. Ik heb je lief, eindeloos, eindeloos, eindeloos; mijn gevoel overweldigt me door zijn wondere macht,

[pagina 704]
[p. 704]

het onttrekt me aan weemoed en levenssmart; het maakt me wilssterk en levenskrachtig en gelukkig-voor-goed; het ontwikkelt al het onvolkomene in me, en herleidt alle, zelfs de kleinste factoren van mijn ziel tot hun hoogste capaciteit. O, morgen! morgen! o, de verrukking van het oogenblik, dat ik je zal zien, niet voor een kort moment, maar wetend, dat het: voor altijd zal zijn! O, ik zou wel altijd verder willen schrijven, en toch zou ik niets anders doen dan steeds herhalen: ik heb je lief, ik heb je lief, ik heb je lief! O, mijn liefste, mijn lieve Lief, o, je arm om me heen, je oogen op mij gericht... o, de heerlijke verrukking van het gevoel, dat je van me houdt, en dat ik je eeuwig liefhebben mag!

Nu, tot morgen, Willy, liefste Willy, - als je dezen brief ontvangt, is het al: tot straks! Ik kus je innig, heel teer en zacht en blijf volkomen en voor altijd

 

jouw eigen Jean.

Bussum, Parkzicht
7 Sept. '99

Lief-van-mijn-Ziel,

 

Nu ga ik iets heel geks zeggen, maar wat je wel begrijpen zult, geloof ik. Verrukkelijke Jean, opperste honnieponnie en hondjepoet! dit zal mijn laatste brief aan je zijn. ‘Hè,’ zegt Jean, ‘wat is dát nu opeens? wat is er aan de hand?’ En haar oogen doen precies of ze schrikken. Maar achter dien schrik glanst toch een glimlach, want ze weet het wel, even goed als ik, zalige, het weet, dat er nu een andere periode komt, waarin niet geschreven, maar gesproken zal worden, een periode, waarin één blik, één gebaar meer zegt dan honderd uitvoerige epistels kunnen doen. Nu voortaan zal je 't hooren, dat ik je liefheb, hooren met je ooren, wat er klinkt uit mijn stem. Ik zal het je zeggen voortaan altijd, ik zal het je fluisteren aan je ooren, ik zal het je toeroepen, liggend op mijn knieën, en de jubel van geluk, dien ik voel en hoor in mijzelf gestadig, zal voortaan uit mij in jou overklinken, uit mijn diepste ziel in de jouwe, Lief! Zie je wel eens naar de lucht, Lief! omhoog, als die blauw is en ruim en eindeloos-diep, en voel je je dan niet wonderbaar bewogen over die rustige, klare eindeloosheid? Welnu, Lief, zóó is mijn liefde voor jou. Maar er glanzen in die lucht van mijn liefde ook sterren, die, als

[pagina 705]
[p. 705]

men er dichterbij komt, als zonnen zijn. Die branden en gloeien maar steeds in mij door, maar op den afstand, waarop twee menschen nu eenmaal altijd van elkander moeten blijven, voel je er niets van dan een aangename warmte en zachten glans. Alleen, Lief! als ik je heel innig aan mij drukte, zou je 't merken misschien aan 't bonzen van mijn hart, aan den gloed van mijn oogen, terwijl ze zich verdiepen, dat ik inwendig als door vuur word verteerd, dat ik toch nooit kan dooven, - voor jou, voor jou, voor jou alleen. Je hoeft er niet bang voor te zijn, of je niet te verontwaardigen met de gedachte, dat je te sterk bent voor een mannen-passie, want, heusch, ik ben geen woesteling, al heb ik in het leven wel eens woest gedaan, heusch, Lief, ik ben het tegenovergestelde van een bruut. Je zegt, dat je niet buiten mij kan, maar, toe, Lief, ik smeek je, vergeet het nooit, dat ik niet buiten jou kan, nu niet en nooit.

O, Lief, ik verzeker je, - och, laat ik maar eens schertsen! - o, Lief, ik zweer je, dat ik je eenmaal verslinden zal geheel. En zonder dat je pijn hebt, want het zal je wezen of je weg-zinkt in de welige diepte der zee. En mijn liefdewoorden zullen je dan streelen als zachte golfjes, die om je kabblen in luchtig pleizier, zoodat je uitroept in verrukking: o, willy, Willy, ik wist niet, dat het leven dát kon doen! - Want, geloof me, Lief, al de rest is onzin, en Liefde, Liefde, Liefde alleen bestaat!

Met onbreekbaren band van zielsbegeerte, ben ik aan jou, o, mijn Lief, geboeid. De jaren zullen voorbij-gaan, maar altijd zal ik dezelfde voor je blijvenGa naar voetnoot1), en ik zou den mensch wel eens willen zien, die mij van jou vandaan zou willen trekken, die iets op mij vermocht. Ik heb je lief, ik heb je lief, en zal je altijd liefhebben, want mijn Liefde is mijn grootste geluk.

Op het bepaalde uur zal ik met rijtuig klaar staan, flink en vroolijk, met om mijn hals een mooien witten boord. En nu kust je voor 't laatst op 't papier, jouw eigen, jouw eenig-eigen en trouwe

 

Willy

voetnoot1)
Achter dezen zin heeft Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe als kantteekening op dezen brief geschreven:
Nu, na zesentwintig jaren, erken ik innig, dát je inderdaad, in alle opzichten, altijd dezelfde goede, lieve, trouwe voor mij bent gebleven, lieve man.

Je vrouw

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos

  • brief aan Willem Kloos

  • brief van Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief aan Jeanne Reyneke van Stuwe

  • brief van Willem Kloos


datums

  • 5 september 1899

  • 6 september 1899

  • 7 september 1899