Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ille Pinoc en Smaragdoogje (ca. 1940-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ille Pinoc en Smaragdoogje
Afbeelding van Ille Pinoc en SmaragdoogjeToon afbeelding van titelpagina van Ille Pinoc en Smaragdoogje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (20.78 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
plaatwerk / prentenboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ille Pinoc en Smaragdoogje

(ca. 1940-1950)–Wim Knotter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]

Ille Pinoc en Smaragdoogje

Ja, wat zal ik nu beginnen? dacht Ille Pinoc. Hij steunde zijn twee voeten in zijn handen en trok een diepe rimpel in zijn voorhoofd. Daar zat hij nu, alleen, diep in de woestijn bij zijn tentje. Wat zou oude Mango, zijn verzorgster wel zeggen, wanneer zij hem zo zag? Zij was de enige, die zijn vlucht gemerkt had, midden in de nacht.

Je moet dan weten, dat Ille Pinoc een kleine woestijnjongen was, die met een karavaan een zwervend leven leidde. Maar zo alleen was hij er nog nooit op uitgetrokken, want hij was nog maar een klein kereltje, dat door iedereen zo'n beetje vertroeteld en verwend werd.

Hoe het dan kwam, dat hij zo helemaal alleen op stap was gegaan? Dat zal ik je vertellen. Ille Pinoc had een mooie kleine slang, met gouden vlekken op het hoofd en smaragdgroene oogjes. En nu moet je niet denken, dat het een gevaarlijke slang was, helemaal niet. Smaragdoogje was nog heel klein toen Ille Pinoc haar vond in de woestijn. Hij nam haar mee, verzorgde en vertroetelde het slangenjong en het diertje raakte zo aan haar baas gehecht, dat die twee onafscheidelijk werden. Smaragdoogje zat altijd op de schouder van Ille Pinoc, zij at uit zijn hand en dronk met haar lange tongetje uit een klein gouden bekertje, dat Ille Pinoc eens gekregen had van den hoofdman van de karavaan, die het uit de schatten van een oud Egyptisch vorst meegenomen had.

Ja, Ille Pinoc en Smaragdoogje waren de beste vriendjes. Soms haalde Ille Pinoc zijn fluitje te voorschijn, dat hij zelf uit een cactusstengel gesneden had, en begon te spelen. Smaragdoogje hief het kopje op, liet zich van de schouder van haar baasje glijden en begon op de maat van de muziek te bewegen, daarbij allerlei sierlijke wendingen met haar kop makend, zodat zij net een echte danseres geleek.

Zo mooi danste zij, dat iedereen bleef staan kijken en in de handen klapte, wanneer Ille Pinoc zijn fluitje weer opborg....

Maar op een avond, dat de karavaan lag te slapen, had iemand smaragdoogje en ook het fluitje van Ille Pinoc gestolen. Kleine Ille Pinoc had de gehele volgende dag gehuild, hij was ontroostbaar. En toen het weer avond werd en de kamelen al in het zand geknield lagen te dommelen, terwijl het ene lichtje na het andere in de tenten uitdoofde, kon Ille Pinoc niet slapen.

Hij zou Smaragdoogje gaan zoeken en niet rusten voor hij haar gevonden had.

Heel zacht sloop hij uit de kring van tenten naar buiten. Maar een donkere schaduw was hem gevolgd en een hand greep de zijne toen hij wilde weglopen. Hij draaide zich om en keek in de fonkelende donkere ogen van Mango, zijn oude verzorgster. Zij schudde haar hoofd met de lange gouden oorringen. Onder haar bonte hoofddoek kroesde donker krulhaar.

‘Waar wil je naar toe, kleine Ille Pinoc?’

‘Smaragdoogje gaan zoeken,’ zei Ille Pinoc beslist.

‘Wacht!’ Mango kroop terug in haar tent en kwam even later weer naar buiten met wat mondvoorraad en een waterzak.

‘Dat is voor onderweg,’ zei zij, ‘en vergeet je oude Mango niet.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Ille Pinoc, terwijl hij zijn oude verzorgster om de hals viel. Zij was altijd even goed voor hem geweest sinds zijn ouders gestorven waren.

‘Waar zou Smaragdoogje toch zijn, Mango?’

‘Misschien is zij wel in de stad.’

‘Stad? waar is dat, is dat ver hier vandaan?’

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]

‘Ja, ver is het, nog verder dan de zeven pyramiden.’

Maar Ille Pinoc liet zich niet afschrikken. Nogmaals kuste hij Mango. Toen ging hij dapper op weg.

 

Hij had een aardig tijdje gelopen, toen hij zachte voetstappen achter zich hoorde. Iemand snuffelde aan zijn jasje, hij voelde de zachte neus van een kameel tegen zich aan. Kijk, dat was aardig! Nu was hij niet meer zo eenzaam. Want het was toch geen kleinigheid zo alleen voor het eerst op stap. En daarbij was het nacht, hoewel het in de woestijn nooit helemaal donker is, zodat je alles om je heen vrij duidelijk kunt zien. In de verte zag Ille Pinoc een pyramide en de donkere silhouetten van een paar palmbomen.

‘Zo, dag kameel,’ zei hij tegen het dier, terwijl hij het zacht over de neus streelde. Maar die schudde de kop en keek Ille Pinoc zo droevig en smekend aan, dat deze er medelijden mee kreeg.

‘Lieve hemel, wat scheelt eraan?’ vroeg Ille Pinoc, ‘wacht, heb je soms dorst?’

Nu is water een grote kostbaarheid in de woestijn, waar je heel zuinig mee moet omspringen, maar toch haalde Ille Pinoc meteen zijn waterzak te voorschijn en gaf de kameel te drinken. Gulzig slorpte deze alles naar binnen.

‘Je hebt zeker in geen veertien dagen te drinken gehad, hè?’ zei Ille Pinoc.

Och, je had eens moeten zien, hoe dankbaar die kameel was. Zijn neus was weer lekker koel, z'n ogen stonden helder.

‘Dank je wel,’ hoorde Ille Pinoc toen plotseling. ‘En als je ooit hulp nodig mocht hebben, roep dan “Ebbo, cel dibro”. Zie je dat kleedje op mijn rug? Dat zal je goede diensten bewijzen. Wanneer je in moeilijkheden mocht geraken, roep dan slechts die drie woorden, vergeet het niet.’

Verbaasd keek Ille Pinoc de kameel aan. Hij wreef zijn ogen eens uit. Was hij wel goed wakker, of had hij het zich maar verbeeld, dat de kameel tegen hem gesproken had? Hij wilde nog wat vragen, maar plotseling was het dier verdwenen en Ille Pinoc stond weer alleen in de woestijn.

Nu zal het wel niet lang meer duren, of de zon komt op, dacht Ille Pinoc. Hij voelde zich opgewekt en nog helemaal niet moe. Ook kwelde hem geen honger of dorst, want de goede oude Mango had hem van allerlei toegestopt voor zijn vertrek.

Vrolijk een deuntje fluitend met zijn handen in de zakken van zijn broek, stapte hij verder. En zo flink was hij doorgelopen, dat hij, voor hij het wist, al bij de pyramide was aangekomen.

Hè, het was net of hij daar heel zacht hoorde kreunen. Het kwam uit het binnenste gedeelte van de pyramide. Gespannen bleef Ille Pinoc staan luisteren. Ja hoor, hij verbeeldde het zich niet.

Hij moest helpen. Misschien zat daarbinnen wel iemand opgesloten. Ille Pinoc gleed met zijn vingers langs de muren van de pyramide. Plotseling klikte er wat en een geheime deur sprong open.

Ille Pinoc kroop naar binnen. Een donkere gang leidde naar het binnenste gedeelte van de pyramide, waar het gekreun vandaan kwam.

Ille Pinoc stiet een deur open, die helemaal met goud en edelstenen was ingelegd. Toen knipperde hij even met de ogen. Neen maar, verbazend, wat was het daarbinnen prachtig. Alles glom en blonk van de kostbaarheden;

[pagina 6]
[p. 6]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]


illustratie

[pagina 8]
[p. 8]

er stonden gouden schalen en kannen en de wanden waren met sierlijke figuren beschilderd.

En temidden van al die kostbaarheden zat een heel mager klein vrouwtje, helemaal uitgeteerd.

‘Wat ben ik blij dat je gekomen bent,’ snikte zij. ‘Zij hebben me hier vergeten en opgesloten. Onze koning was gestorven en wij vrouwen moesten eten, drinken en kostbaarheden hierheen brengen en dat alles in één nacht. Ik was zo moe van het sjouwen, dat ik in een hoek in slaap ben gevallen. Toen ik wakker werd, was ik alleen achtergelaten met den doden koning en de deur was verzegeld. O, wat ben ik blij dat je gekomen bent.’

‘Je zult wel honger hebben,’ zei Ille Pinoc. Hij haalde zijn mondvoorraad te voorschijn en gaf het aan de vrouw. Tot de laatste kruimel at zij alles op. Toen keek zij wel een beetje beschaamd.

‘Nu heb ik alles van je opgegeten,’ zei ze, ‘misschien heb je nu zelf niets meer over.’

‘Dat hindert niet, hoor,’ zei Ille Pinoc. ‘Ik krijg wel weer ander voedsel. Maar voel je je nu weer wat sterker en denk je, dat je met mij naar buiten kunt kruipen?’

‘Natuurlijk wel’ zei het vrouwtje, ‘ik voel me nu weer helemaal de oude.’

Toen zij buiten stonden, haalde zij een gouden munt te voorschijn, die zij aan een koord om haar hals had hangen.

‘Neem dat,’ zei ze. ‘Het is wel niet veel, maar je kunt er misschien iets moois in de stad voor kopen. Het is alles wat ik bezit. Ja, heus, je moet het nemen.’

Na enig aarzelen nam Ille Pinoc het geldstuk en liet het in zijn zak glijden.

‘Geloof je, dat je nu weer sterk genoeg bent om alleen verder te gaan?’ vroeg hij aan de vrouw.

Maar hij kreeg geen antwoord. De vrouw was verdwenen.

In gedachten liep Ille Pinoc verder. Het begon al aardig warm te worden, de zon brandde op zijn hoofd en hij voelde zich wat loom in zijn benen. Daar ginds bij die palmbomen zou hij zijn tentje opslaan en een beetje uitrusten.

Maar wat was dat? Hoorde hij daar niet een heel zacht, fijn stemmetje klagelijk schreien? Hij keek om zich heen. Neen, niets te zien.

Zand, zand, in de verte de pyramide en vlak voor hem een geknakte cactus met vurig rode bloemen.

‘Zou je me een heel, heel klein beetje willen oprichten?’ smeekte het stemmetje. ‘Een kamelenpoot heeft me vertrapt en als ik me niet kan oprichten moet ik sterven.’

Ille Pinoc had al zoveel meegemaakt de laatste uren, dat hij zich hier ook niet over verwonderde. Hij knielde in het zand, richtte de cactus op. Zo, nu stond zij weer stevig.

‘Dank je wel, hoor,’ fluisterde het stemmetje. ‘Weet je wat, neem een van mijn bloemen, de bloem beschermt je tegen ziekte en uit de stengel kun je een aardig fluitje snijden.’

‘Nou, dank je wel hoor,’ zei Ille Pinoc.

Toen liep hij verder tot hij bij de palmbomen was aangekomen, waar hij zijn tentje opsloeg.

Ja, daar zat hij nu, wat te beginnen!....

De zon stond loodrecht aan de hemel. Hij had honger en dorst! Toen herinnerde hij zich plotseling de woorden van de kameel: Als je ooit hulp nodig mocht hebben, roep dan ‘Ebbo cel dibro’. Toen sprak Ille Pinoc de drie woorden ‘Ebbo cel dibro’.

Neen maar, verbazend. Daar begon het plotseling te waaien. Hij hoorde een licht suizen en hup, daar vloog

[pagina 9]
[p. 9]


illustratie

[pagina 10]
[p. 10]

hij door de lucht. Hij zat op het kleedje van de kameel, een mooi rood kleedje met lange gouden franje.

Heel diep daar beneden lag de woestijn, de palmbomen en de pyramide leken nog maar hele kleine stipjes.

‘Heerlijk gaat het,’ juichte Ille Pinoc. Hij klapte in zijn handen van plezier. Maar wat zag hij daar in de verte? Waren het pyramides? Neen, die zagen er toch anders uit. Voort vloog hij door de lucht, jonge, jonge, wat ging dat vlug. Snel naderden zij de torens van de stad. Ja, want dat het een stad moest zijn, dat had Ille Pinoc toen hij naderbij kwam, wel begrepen. Daar had oude Mango het immers over gehad? Hij herinnerde zich, dat zij wel eens over de torens verteld had, die met ronde koepels versierd waren en prachtig van kleur.

En nu zag hij het met eigen ogen.

‘Kijk, we dalen,’ juichte Ille Pinoc. En jawel hoor, vóór hij het wist, zweefde hij boven het stadje en daar vloog hij pardoes zo maar door het geopende raam van een huis naar binnen.

Boem, daar zat hij midden op de vloer, op zijn matje. Hè, hè, was dàt vliegen!

Toen Ille Pinoc een beetje bekomen was van al die nieuwe verrassingen keek hij eens om zich heen en uitte toen een kreet van blijdschap. Want daar, op een gedekte tafel, stonden de heerlijkste spijzen. Wat zag het er lekker uit. Pudding en gebak, eieren, knapperige broodjes en vla.

Voor wie zou dat zijn? dacht Ille Pinoc. Hè, wat heb ik een honger, wat zou ik dolgraag van al dat lekkers eens proeven.

Hup, daar vloog hij van de vloer met matje en al en - boems - netjes zat hij even later aan tafel.

Tja, dan zal het wel de bedoeling zijn, dacht kleine Ille Pinoc, dat ik wat van al dat lekkere eten voor mijn rekening neem.

Zo langzamerhand verwonderde hij zich nergens meer over. Hij knoopte het servet om zijn hals en begon met smaak te eten. Toen hij eindelijk genoeg had, haalde hij de cactusstengel te voorschijn en begon, een vrolijk liedje neuriënd, een fluitje te snijden.

Na een poosje was hij klaar met zijn werk. Hij legde het mes weer netjes op zijn bord en probeerde toen het fluitje.

Het klonk prachtig. Maar terwijl hij speelde, kreeg hij de tranen in de ogen. ‘Och lieve smaragdoogje, waar ben je toch?’ snikte hij, ‘wist ik maar, waar je was, wist ik maar, waar ik je zoeken moest.’ Nauwelijks had hij die woorden gesproken, of hij werd weer opgenomen en suizend vloog hij op zijn matje door het geopende raam naar buiten. Hij vloog heel laag over de stad. Ille Pinoc keek zijn ogen uit. Straten had hij nog nooit gezien, huizen al evenmin en in de verte werd er markt gehouden. Daar stonden allemaal tentjes met koopwaar uitgestald en een heleboel mensen drentelden er omheen.

Ille Pinoc voelde dat hij ging dalen en even later stond hij op het marktplein.

Wat een lawaai, wat een drukte. Iedereen schreeuwde door elkaar heen, en de kooplieden prezen om het hardst hun waar aan.

Ille Pinoc bleef bij een oploopje van mensen staan, die zich verdrongen om het kraampje van een oud wijfje met een grote rode neus en kwaadaardig fonkelende ogen.

Een voorbijganger stootte Ille Pinoc aan.

‘Moet jij je geluk niet eens beproeven?’ fluisterde hij. ‘Die oude heks moet een wonderslang in haar bezit hebben, die kan praten, zingen en dansen. De mensen

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie

[pagina 12]
[p. 12]

hebben het zelf gezien. Maar nu moet je horen. Die slang zit opgesloten in een van die glazen of stenen potjes, die in haar kraampje staan. Je moet een gouden munt geven en dan mag je één keer raden in welke pot de slang zit. Raad je goed, dan is het dier van jou, maar heb je het mis, dan ben je je goede geld kwijt, en je bent een arm man. Het is me nogal een aardige hand vol geld, een gouden munt - poeh - ik zou zo gek niet zijn.’

Ille Pinoc's hart begon wild te bonzen. ‘Smaragdoogje’, fluisterde hij. Hij was er zeker van, dat zijn kleine slang door die lelijke heks gestolen was.

Hij baande zich met zijn ellebogen een weg tussen de mensen. Druk was het bij haar kraampje, maar toch waren er maar weinig mensen die hun gouden munt eraan waagden. Wie was er nu zó rijk?

‘Ik wil graag eens raden,’ klonk de heldere stem van Ille Pinoc.

Het oude wijf grinnikte, hield haar gerimpelde hand op, die zich even later begerig om het goudstuk sloot.

‘En welke zal het zijn, mijn jongen?’ teemde zij, ‘dit mooie groene kruikje, of dat blauwe of die bruine, zeg het maar, mijn jongen, zeg het maar.’

Ik weet het niet, dacht Ille Pinoc wanhopig, ik mag maar één keer raden, raad ik mis, dan is alles verloren.

Toen kreeg hij plotseling een idee.

Hij haalde zijn fluitje te voorschijn en begon te spelen. Hoge, ijle muziek klonk over het marktplein.

De heks stond als versteend. Toen begon zij te krijsen.

Maar Ille Pinoc had in de blauwe kruik, die achter haar toonbank stond, iets zien bewegen. Het deksel wiebelde, toen stak een klein groen kopje naar buiten en wiegelde zacht heen en weer op de maat van de muziek.

‘Smaragdoogje,’ juichte Ille Pinoc.

De mensen klapten in de handen en dansten om hem heen. Ille Pinoc werd op de schouders gehesen. Toen moest hij nog eens spelen, terwijl iedereen toekeek hoe mooi Smaragdoogje danste.

En of de heks al gilde en krijste, het hielp allemaal niets. Zij was een lelijke bedriegster en zij werd opgesloten in de gevangenis, waar zij alleen maar water en brood kreeg, en eens flink over haar lelijke streken kon nadenken.

Maar Ille Pinoc was de held van de dag.

En hij had Smaragdoogje weer terug. De hele stad wuifde hem vaarwel toen hij laat in de middag afscheid nam en op zijn matje wegvloog.

Tegen de avond kwam hij bij zijn karavaan terug, waar oude Mango hem met tranen in de ogen van dankbaarheid begroette en hem een heerlijk maal voorzette.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken