Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lentestormen (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lentestormen
Afbeelding van LentestormenToon afbeelding van titelpagina van Lentestormen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (6.16 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

Nans van Leeuwen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lentestormen

(1929)–Elise Knuttel-Fabius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

Hoofdstuk IX
Ada

Ook Ada had haar ondervindingen, maar van geheel anderen aard dan die van Minnie. Zij werd minder geplaagd; vooreerst waren de meisjes met wie zij omging jonger, minder nesterig en minder in de weer met dingen als toilet-aangelegenheden enz. maar bovendien was zij een zoo zonnig, natuurlijk kind dat zij allen dadelijk influenceerde. Vroolijk en onbevangen deed zij allerlei grappige verhalen over haar eigenaardig thuis en lachte hartelijk mee als de anderen om haar lachten; dat hier wel eens wat spot onderdoor liep, kwam nooit in haar op. Aan ‘gekvinderij’, een zoo algemeene eigenschap onder schoolmeisjes deed zij nooit meê; zij begreep die ook niet, maar wat haar ondragelijk hinderde en beklemde was de schooldwang. Waarom mocht zij toch niet hardop lachen en praten als zij iets grappigs te vertellen had, al was het dan onder het werken door? Waarom mocht zij den tuin niet inhollen zoo dikwijls zij maar wilde, als de zon toch zoo heerlijk scheen, waarom niet stoeien op de trappen en dansen in de gang? En dan, kon zij het helpen als zij zoo hartelijk moest lachen om een grapje? Wat stak er toch in als zij de oude stalen pennen in de reten tusschen het vaste deel en de klep van den lessenaar staken. Rrt, wat vlogen die gezellig de lucht in als de vinger er op drukte terwijl de lessenaar met een ruk werd dicht geklept, waarom kon de juffrouw daar nu ook niet om

[pagina 81]
[p. 81]

lachen in plaats van met een ernstig gezicht strafregels te geven? O, die strafregels, die waren eerst een gruwel, als zij thuis wat heel woelig was zei Grootpapa, ‘vlieg maar eens wat door den tuin, dan zal je straks wel bedaard zijn’ en hier - die woelig was moest stilzitten en regels schrijven, tot je den kriebel kreeg en wel over de lessenaars heen zou willen dansen.

Nu was 't wel is waar begrijpelijk dat er geen wedren kon gehouden worden van woelige kinderen onder de lessen door, maar als iedere les daarmee eens begon! Als zij durfde zou zij dit wel eens aan de juffrouw voorstellen, later als zij meer gewend zou zijn, misschien. Dat gewend zijn evenwel scheen haar voorshands nog onbereikbaar, niet alleen van wege de school, maar in de eerste plaats van wege het groote verlangen naar alles wat zij verlaten had, dat het vroolijke kind te midden van lessen en zelfs te midden van grapjes en spelletjes soms onweerstaanbaar overviel. Dan kon zij niet nalaten de meisjes haar leed te klagen en te vertellen van thuis, van grootvader en Martha en van den heerlijken tuin, van Trip en van den kikkervijver; dan maakte zij aller belangstelling gaande voor dien verrukkelijken zolder met al die leuke, geheimzinnige dingen en voor den ouden koepel aan de vaart, waarover in de schemering zoo stil geheimzinnig de lichtjes van enkele schuiten voorbijgleden en op zomeravonden de hooilucht van de weiden aan den overkant van het water kwam heenstrijken, terwijl verweg de hemel rood zag van de ondergaande zon, die de lange, rechte greppels in gloed zette. Zelfs het hoofd van mijnheer Jan werd nu in haar verbeelding met een stralenkrans omgeven, zooals alles, wat in verband stond met ‘thuis’.

Haar eerste brief aan Grootpapa op dien gedenkwaardigen eersten Zondag had haar buitengewoon veel moeite gekost; zij was niet gewend te verber-

[pagina 82]
[p. 82]

gen wat in haar omging en Minnie had haar toch zoo stellig laten beloven aan Grootpa geen klachten te schrijven, na veel verscheurde kladjes nam zij eindelijk genoegen met het volgende epistel:

 

‘Lieve beste Grootpa,

Wij zullen hier wel wennen, want Mevrouw lijkt mij een lief mensch en bij de meisjes zijn er ook wel, die aardig lijken, dus wij zullen wel wennen, denkt u niet? Ik denk veel aan thuis en verlang naar u, maar ik heb het hier toch wel goed. Mies is een leuk kind en die slaapt op mijn kamer, dat is toch wel iets prettigs voor mij. Maar den eersten nacht ben ik naar Minnie gegaan. Hoe maakt Trip het? Zou hij weten dat zijn vrouwtje zoo naar hem verlangt? Zoekt hij ons en kijkt hij bedroefd als hij ons niet vindt? Ik doe heusch mijn best om niet bedroefd te kijken en na den eersten nacht heb ik niet meer gehuild, dus dat is toch niet erg, vindt u wel? Als ik maar wat meer vrij was, ze weten hier altijd alles wat je doet en je bent altijd zoo, hoe zal ik 't zeggen, onder den dril. Begrijpt u wat ik meen? Maar dat zal natuurlijk wel wennen. Het leeren hier vind ik niet moeilijk, maar ik heb nog maar alleen gisteren meêgeleerd. Wij hebben les van een kleine, bleeke juffrouw, ik geloof dat zij nog al zwak is en de meisjes heel lastig vindt, omdat zij haar plagen. Maar wij mogen ook niets, niet praten, niet lachen. Van ochtend zijn wij naar de kerk geweest, daar moesten wij natuurlijk ook al weêr stil zitten, mijn beenen en mijn tong zijn moe van al die moeite om zich niet te bewegen. Ik moet eens met Trip door het gras rollen. Maar ik klaag nergens over, doe ik wel, Grootpa? Mevrouw is heusch heel lief en zij heeft in iets precies mijn zin gedaan, ik zal wel veel van haar gaan houden en dan zal ik 't hier prettiger vinden, ja, dat meen ik, heusch! Ik moet nu in den tuin gaan spelen, de meeste meisjes zijn

[pagina 83]
[p. 83]

al in den tuin, ik hoor ze praten en lachen. Zij vinden 't allemaal erg prettig, zoo'n heelen vrijen middag in den tuin, maar 't zijn zeker allemaal stadskinderen en zoo niets gewend. Als zij onzen tuin eens zagen, hè grootpa! Ik heb ze al veel verteld van ons vrije leventje thuis en dan begrijpen zij best dat 't voor ons hier heel iets anders is dan voor hen, maar zij zeggen allemaal dat 't wel wennen zal.

Nu, dag grootpa, dag Martha, dag Trip, dag allemaal! Gepakt, gezoend, gemokkeld door

Ada van Veere.’

 

Dit wonder van diplomatie werd nog denzelfden dag verzonden en ontlokte aan grootpa een glimlach en een diepen zucht, terwijl hij tegen Martha zei:

‘Ik ga de kinderen eens opzoeken, hoor, en dan een heelen dag met ze uit, of Mevrouw het goed vindt of niet.’

 

Geschiedenisles in Ada's klasse, een bijzonder woelig, rumoerig lesuur, vooral dezen middag.

‘Juist’ zei de juffrouw ‘in 1567 kwam Alva in ons land en....’

‘En toen sprong hij blaffend rond’ klonk halfluid uit Ada's bank.

Allen schaterden.

‘Ada.’

‘Ik teeken je op voor praten,’ vervolgde Ada onwillekeurig, als zei zij een van buiten geleerd lesje op. Zij wist al zoo precies wat er volgen zou.

‘Juist. En als je dat zoo goed weet, waarom praat je dan?’

‘Och juffrouw, ik ben aan zoo'n grappig verhaal over Trip bezig. Trip, dat is onze hond.’

‘Daar hebben wij op dit oogenblik niets mee te maken.’

‘Ja maar, ze vinden 't allemaal erg aardig er van

[pagina 84]
[p. 84]

te hooren en als u mij nu maar ééns had laten uitpraten, maar iederen keer moet ik ophouden juist als het aardige komt.’

‘Ada, zwijg nu met je praatjes, of je krijgt nog strafregels bovendien.’

Daar was Ada bang voor, zij zweeg dus een heel kwartier. Toen moest zij haar zinnen eens verzetten, want Alva boezemde haar bitter weinig belang in en iets moest zij doen nu zij niet praten mocht. Zij haalde dus haar schoonen zakdoek uit den zak, draaide er met behulp van een paar knoopen een poppetje van, doopte wat hoofd en handen moest verbeelden in haar inktkoker om er een nikkertje van te maken en liet het zoo door de klasse rondgaan. De juffrouw had nog niets gemerkt toen Mies plotseling een klap gaf onder de hand, die het haar voorhield; daar vloog het ongelukkige voorwerp door de klasse, over de lessenaars heen en kwam te land midden op het tafeltje van de juffrouw, waar het een breede inktstreep op haar boek maakte.

‘Nu wordt het ál te erg,’ stoof de juffrouw op, bleek van drift, ‘jelui maakt in 't vrije uur allemaal vijftig fransche strafregels, schrijf op wat ik jelui dicteer. Let goed op, vijftig maal:

‘Nous avons fait des bêtises au lieu d'apprendre des choses utiles. Heb jelui 't goed opgeschreven?’

‘Ja juffrouw,’ zei een der grootste meisjes heel bedaard, ‘is 't zoo niet:

‘Nous avons fait des choses utiles au lieu d'apprendre des bêtises?’

Allen lachten, maar Ada zag hoe de juffrouw met een gebaar van radeloosheid in haar stoel zonk en beide handen stijf tegen haar voorhoofd drukte. In een oogenblik was zij tot verbazing der klasse de bank uit en bij de juffrouw, wier hoofd zij liefkoozend tegen zich aandrukte.

‘Hebt u zoo'n hoofdpijn? stumpert, en wij zijn nog wel zoo leelijk tegen u geweest!’

[pagina 85]
[p. 85]

De arme, overspannen onderwijzeres begon in eens hevig te snikken.

‘Och toe, huil zoo niet! Wij zullen niet meer lastig zijn,’ vleide Ada en kuste en streelde het arme, pijnlijke hoofd. ‘Toe, ga nu maar eens rustig zitten en doe de oogen maar dicht. Wil ik wat Eau-de-Cologne halen? Wij zullen dan allemaal heel stil zijn, niet waar meisjes? Maar waarom zégt u dan ook niet dat u zoo'n hoofdpijn hebt. Als wij dat weten zijn wij natuurlijk stil.’

De juffrouw glimlachte, gaf Ada een zoen en zette wat bemoedigd de les weêr voort, die nu zoo rustig verliep, dat de strafregels tot belooning werden kwijtgescholden.

Van dien dag af werd de zwakke juffrouw door de heele klas ontzien en wie nog weêr eens begon op te spelen, kreeg dadelijk een vermaning van Ada, die zichzelvé had aangesteld tot mede-ordebewaarster. Zelve vergat zij helaas wel eens dat zwijgen ook tot de orde behoorde, maar had dadelijk berouw over haar vergeetachtigheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken