Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1
Afbeelding van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.94 MB)

XML (1.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 1

(1978)–G.P.M. Knuvelder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

RidderpoëzieGa naar voetnoot1

Het ridderwézen is, in deze periode, over zijn hoogtepunt heen. De ridderpoëzie handhaaft zich echter in de belangstelling en vindt, soms, nieuwe vormen.

De vrij strenge scheiding die in de dertiende eeuw nog te maken viel tussen de (voorhoofse) heldenepiek enerzijds en de hoofse epiek anderzijds, vervaagt. Nadat beide soorten, naar wij zagen, waren uitgegroeid tot grote cyclische verhalen, gaan steeds meer aspecten elkaar dekken zoals twee zich uitbreidende kringen in het water elkaar naderen en tenslotte in elkaar overgaan. Zowel naar de vorm als naar de geest nemen beide soorten van elkaar over, waardoor het oorspronkelijk verband met het vroegere genre losraakt en de nieuwe romankunst in tal van werken in dit opzicht een typisch kenmerk van epigonen-kunst vertonen gaat: men put uit de schatkamers der vorige eeuw voor wat motieven en procédés betreft, ontleent ook voor de stof vooral aan sprookjes en volkskunst; dit materiaal verschaft niet aan een scheppende verbeelding de stof waarin een nieuw wereldbeeld wordt uitgedrukt; wat men bereikt is, in de beste werken, de oude ridderidealen te laten stralen, in een gedempte schittering, matter, ‘beschaafder’, soms minder overtuigend. Ook in deze romans worden reuzen bevochten, monsters dodelijk getroffen, dappere daden tegen Sarracenen verricht, ook hier klieft de dappere held op het juiste moment zijn tegenstander het lichaam van boven naar beneden, maar de lezer krijgt de indruk, dat de auteur dit alles gelèzen heeft bij voorgangers. Het wordt langzamerhand ‘literatuur’, met de voor- en nadelen ervan. Nadelen inzover het element van de levensechtheid zwakker wordt; voordelen inzover een meer opzettelijk artistieke literaire schepping ontstaat.

De slechtste zijn die, waarin het begrip van het ridderlijke vrijwel

[pagina 219]
[p. 219]

geheel ontbreekt en een ridderlijke stof wordt behandeld met dorperlijke opvattingen, die het ridderwezen onteren en neerhalen. Met het verminderen van de geestelijke spankracht, die niet meer in staat blijkt de stof te doordringen, verminderen ook taalbeheersing en technische vaardigheid; het vers wordt slapper door het toelaten van steeds meer dalingen binnen het kader van de gehandhaafde vier heffingen, het lijkt soms niet veel méér dan prozaGa naar voetnoot1. Blijvende waarde daarentegen behouden vooral die werken of fragmenten, waarin de ridderstof duidelijk alleen maar ‘stof’ is om daarin algemeen menselijke conflicten en aangelegenheden tot uitdrukking te brengen: problemen met betrekking tot de liefde, en avonturen. Deze bezitten ook de typische vormvolmaaktheid en gaafheid van het ‘letterkundig’ geschrift.

Maar met de geschriften uit de veertiende eeuw zijn heldendicht en hoofse roman in hun oorspronkelijk middeleeuwse vorm aan hun eindterm gekomen. De belangstelling voor de geest en materie ervan blijft echter levend; ook in de komende eeuwen: in de volksboeken van de vijftiende en zestiende eeuw zal de oude stof nieuwe vormen vinden, daarna moderniseren Breero, Hooft en Vondel in de zeventiende eeuw oude verhalen om er hun nieuwe ideeën in tot uitdrukking te brengen. Thans echter hebben wij de geschriften uit, globaal gesproken, de tijd rond de veertiende eeuw iets nader te beschouwen.

Beerte metten breden voeten

Tot wat men genoemd heeft de ‘nabloei der heldenepiek’ behoort de Beerte metten breden voetenGa naar voetnoot2 uit de Frankische cyclus: als Pepijn huwt met Berte, volgens het verhaal de dochter van Floris en Blanchefloer, weet de moeder van Bertes kamervrouw haar dochter, die sprekend op Berte gelijkt, voor deze te doen doorgaan. Berte wordt van het hof verjaagd, maar negen jaar later in ere hersteld. Van de, naar Adenet li Rois tekst van ca. 1275 bewerkte, Nederlandse roman bleven slechts 138 verzen over, die betrekking hebben op het terugvinden van Beerte.

[pagina 220]
[p. 220]

Maleghijs

Uit dezelfde kring stamt de roman van MaleghijsGa naar voetnoot1, waarvan en kleine drieduizend versregels teruggevonden zijn. We leerden deze oudoom van de Heemskinderen al eerder kennen bij de Roman van Renout van Montalbaen als de tovenaar. In Maleghijs, dat in de Nederduitse vertaling in zijn geheel bewaard bleef, is van heldenepiek weinig meer te bespeuren. Maleghijs heeft niets van de sterke, krachtige, hij is de listige; het lichtelijk komische element dat in de Renout een aangename, zij het niet heldhaftige variatie teweegbracht, is hier overheersend geworden; onmiskenbaar is een zekere voorkeur voor het platte.

Valentijn en Nameloos

Aangepast aan de stof van de heldenepiek is het verhaal van Valentijn en NameloosGa naar voetnoot2, waarin Te Winkel een oosterse kern meende te herkennenGa naar voetnoot3. Het verhaal is zeer bekend gebleven door het latere volksboekGa naar voetnoot4 onder de titel Valentijn en Oursson: de geschiedenis van de twee broers waarvan de een als ridder wordt opgevoed, terwijl de ander, die door een wolvin gezoogd wordt, opgroeit tot een ruige bosmens, de schrik van het land. Valentijn, die alreeds andere roemrijke, ridderlijke daden met en zonder betrekking tot vervolgde en niet-vervolgde jonkvrouwen verricht had, bevrijdt het land van de plaag om te ontdekken dat het monster een mens, en nog wel zijn broer is. Ridderlijkheid, liefde, verdrukte onschuld, reuzen en monsters, alles is in dit wonderlijk verhaal tot een eenheid vermengd.

Die Borchgrave van Couchi

Het merkwaardigste geschrift in dit genre is zonder twijfel Die Borchgrave van CouchiGa naar voetnoot5, wiens historie zich heet af te spelen tijdens de

[pagina 221]
[p. 221]

eerste Karolingen na Karel de Grote (Lodewijks dood, en de kroning van Karel de Kale komen erin voor), waardoor het verhaal dus is verbonden met de sfeer van het Frankische chanson de geste; het speelt zich ten dele ook af in de Ardennen; anderzijds echter is het vervuld van de geest der hoofse liefde tussen de borchgrave van Couchi en Beatrijs, de schone vrouw van de heer van Faiuweel, een ‘minne so reine’, dat er geen kwaad van gezegd kan worden, vermits de gehele verhouding zich in de sfeer van de riddelijke vrouwendienst vol eerbiedige verering en tot heldhaftige daden inspirerende minne voltrekt; bovendien neemt de borchgrave deel aan een kruistocht naar het Heilige Land, waardoor het verhaal - zonder overigens het wonderbaarlijke en fantastische ervan te kennen - verband houdt met de oosterse romans. De 3814 bewaarde verzen laten ons de afloop niet kennen; in een Franse tekst uit de veertiende eeuw, die duidelijk verband houdt met de onzeGa naar voetnoot1, laat Beatrijs' gemaal het hart van de borchgrave - die op de terugreis uit het Heilige Land gestorven was - tot een pastei bereiden en zijn vrouw daarvan eten; als zij dan de waarheid verneemt, besluit zij nooit meer te eten en sterft van droefheid. De Franse tekst beperkt zich vrijwel tot de lotgevallen der beide minnenden zonder ander verband te leggen met historische gebeurtenissen dan de relatie met de kruistocht van 1190. In de Nederlandse tekst heeft men een voorbeeld van de dooreenvlechting der genres, in casu van de hoofse en de oosterse roman met het chanson de geste. Mogelijk een vrij zelfstandig werk, munt het uit door knappe psychologische behandeling van de problemen, realistische beelding van de waargenomen werkelijkheid en sierlijke verhaaltrant.

Roman van Cassamus

Tot de sfeer van de hoofse avonturen- en liefdesromans behoren enkele andere werken uit deze periode. Allereerst - om wederom met een verhaal dat klassieke stof bewerkte, te beginnen - de Roman van CassamusGa naar voetnoot2. Phesonie, de bekoorlijke nicht van de honderdjarige ‘vieliart’ Cassa-

[pagina 222]
[p. 222]

mus, een vriendelijk, beminnelijk heer, wordt beoorloogd door de, eveneens grijze, Claerrus, wiens huwelijksaanzoek zij afsloeg. De zijde van Phesonie en Cassamus wordt o.a. gehouden door Alexander. Een der voornaamste vijandelijke ridders, Casseel van Baudre, wordt gevangen genomen, en allen streven ernaar hem het verblijf zo aangenaam mogelijk te maken. Een hoofs gezelschap wordt bijeengebracht, dat de tijd kort met levendige, hoofse gesprekken, scherts en spel, waarin discussies over liefdesproblemen een grote plaats innemen. Men komt hierin diverse motieven uit de hoofse liefde tegen - tot en met de amor de lonh. Maar het blijft in de sfeer van het (konings)spél.

Flandrijs

Waarschijnlijk oorspronkelijk is de FlandrijsGa naar voetnoot1, uit het eerste kwart van de 14e eeuw, waarvan echter slechts een kleine tweeduizend verzen bewaard zijn; het is epigonenwerk van een auteur, die de ridderromans van de vorige eeuw, met name de Walewein, terdege in zich opgenomen heeft.

Seghelijn van Jherusalem

Bijzonder fantastisch is Seghelijn van JherusalemGa naar voetnoot2, geschreven door een zekere Loy Latewaert. De oosterse elementen in dit verhaal zijn gedoopt in een christelijke sfeer die herinnert aan de Graalsage; het bizar overladen verhaal wordt dan ook een mengeling van ridderroman en legende. Wellicht leven ook nog, via heldenliederen en latere epiek, zeer oude, Merovingische herinneringen in dit gedicht voort. De verteltrant van het waarschijnlijk ‘oorspronkelijk’ verhaal varieert van stuntelig tot kinderlijk.

Van den VII Vroeden van binnen Rome

Oosterse stoffen vonden hun neerslag in het befaamde Van den VII Vroeden van binnen RomeGa naar voetnoot3 met de Indisch-Arabische structuur van de raamvertelling: binnen het kader van een hoofdverhaal worden verschillende andere verhalen samengevat. Via de Franse prozaroman en zijn voorgangers, waarnaar de onze bewerkt is, gaat een deel van deze

[pagina 223]
[p. 223]

verhalen terug op een, in die taal verloren gegane, Indische verhalenbundel Sindibâds Boek, die in andere oosterse talen vertaald werd. Daarnaast staan verhalen uit de klassieke oudheid en van onbekende herkomst. Het hoofdverhaal handelt over de zoon van de Romeinse keizer Diocletianus, die, opgevoed door zeven wijzen, door zijn jonge stiefmoeder valselijk beschuldigd wordt haar te hebben willen verleiden. Spreken ter zelfverdediging kan hij aanvankelijk niet: de wijzen hebben namelijk in de sterren gezien, dat hun pleegkind het leven zou verliezen, indien hij de eerste zeven dagen aan het hof niet volkomen zwijgt; zij weten spreken te voorkomen door elke dag een verhaal te doen, waarvan de strekking is, dat de keizer zijn zoon behoort te sparen. De keizerin stelt daar haar verhalen tegenover, tot, na de zevende dag, de knaap zelf zijn verhaal mag doen - het vijftiende! - ter onthulling van het bedrog en het schandelijk leven van zijn stiefmoeder. Deze wordt, naar behoren, veroordeeld en ter dood gebracht. Grote kunstwaarde bezit de 14e eeuwse verhaalcyclus nietGa naar voetnoot1. - Een fragment van 90 regels bleef bewaard van de zeer beroemde Barlaäm en JosaphatGa naar voetnoot2, het verhaal van de zoon van een Indisch vorst, Josaphat, die als christenvervolger begint, maar, na door Barlaäm bekeerd te zijn, zelf geloofs-verkondiger wordt en als kluizenaar sterft. Een der Indische Boeddhalegenden is in dit verhaal gekerstend en omgebouwd tot apologie voor het monachisme.

Die Borchgravinne van Vergi

Op 24 mei 1315 voltooide een onbekende Brabantse auteur Die Borchgravinne van VergiGa naar voetnoot3, een werk van 1127 regels, dat de tragische liefde verhaalt van de (gehuwde) borggravinne voor een ridder uit Bourgondië. De hertogin van Bourgondië, die de liefde van de ridder niet vermag te wekken, weet achter het geheim van zijn liefde te komen, en bespot op een hofdag de borggravinne. Wanende door haar ridder verraden te zijn, sterft de borggravinne van smart, waarna de ridder zich op haar lijk doorsteekt; de hertog trekt dan zijn zwaard

[pagina 224]
[p. 224]
 
Sere verbolghen ende ontdaen,
 
Ende es indie camere ghegaen,
 
Daer dans was ende feeste groet.
 
Tswert soe droech hi al bloet,
 
Ende es in die dans comen,
 
Daer hi sijn wijf heuet vernomen,
 
Ende sloech haer tswert op thoot bouen
 
Dat haer die hersene clouen,
 
Ghelijc hi haer gheloofde wale,
 
Doen hijt haer seide te male.
 
Die vrouwe viel neder doot. (1070-80)

De hertogin had namelijk misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar man in haar stelde, toen hij haar het geheim van 's ridders liefde voor de borggravinne toevertrouwde. Het verhaal heeft de duidelijke strekking de ‘gherechte minnare’ te raden hun geheim streng verborgen te houden, opdat niet dergelijke catastrofale gevolgen optreden als in dit verhaal vermeld worden. Noch de al te opzettelijk lerende strekking noch de melodramatische afloop mogen ons echter beletten deze novelle als een van de best geslaagde in dit genre te erkennen; strak geconcentreerd op het psychologisch gebeuren laat het alle quasi-historisch en ridderlijk apparaat terzijde; de psychologische karakteristiek van de hoofdfiguren - en er zijn vrijwel alléén maar hoofdfiguren - is scherp getekend; een klacht als die van de borchgravinne na het gewaande verraad, is een hoogtepunt van belijdeniskunst. Deze korte vertelling is zowel psychologisch als wat de bouw van het geheel betreft, volmaakt geslaagd. - Het verhaal gaat terug op een Frans-Bourgondisch werk uit de dertiende eeuwGa naar voetnoot1.

Roman van Heinric en Margriete van Limborch

Het laatst hier te noemen werk is de Roman van Heinric en Margriete van LimborchGa naar voetnoot2. De dichter werkte hieraan, naar hij verklaart, van 1291 tot 1318; mogelijk was hij geïnspireerd door de slag van Woeringen

[pagina 225]
[p. 225]

die nog eenmaal het ridderwezen in zijn glans en grootheid aan de wereld toonde. Deze roman is inderdaad op zijn minst een nablòei van de ridderroman uit de vorige eeuw, een kunstige verwerking van de talrijke motieven die overbekend geworden waren, met geest en fijn gevoel gedaan, met zin ook voor de praktische deugden die de mens te leren had om waarlijk-menselijk te leven. Het werk is, toch wel zeer goed leesbare, ‘literatuur’; de auteur kon uitstekend schrijven. Hij had geen moeite met het ordenen of vertellen van zijn stof: hij kende zijn vak. Tal van fragmenten uit deze roman bevredigen ook de hedendaagse lezer als vertelkunst; het boek met de liefdesgeschiedenis van Evax en Sibelie is bijzonder knap geschreven. Zonder twijfel: het in elkaar vloeien van de genres - kruisvaartroman, heldenepos, liefdes- en avonturenroman - stempelt het werk tot een geschrift uit de jongere periode van de ridderkunst, terwijl de allegorie reeds de komende voorkeur aankondigt; maar het is toch minstens billijk in een werk als dit een voorloper van de moderne romankunst te zien, zoals de Borchgravinne van Vergi de moderne novelle aankondigt. - De Roman van Limborch telt zo'n tweeëntwintigduizend versregels...

W.E. Hegman acht het, o.a. op grond van het Brabants van de autograaf, op grond van de punten van overeenkomst met de Roman de la Rose en de merkwaardige verhouding tussen in Die Rose weggelaten, maar in de Roman van Limborch juist wel weer voorkomende delen, waarschijnlijk dat Hein van Aken, de auteur van de roman van de Rose, de schrijver van dit enorme dichtwerk isGa naar voetnoot1. Deze Hein van Aken wordt dan wel een van onze belangrijkste auteurs uit de jaren rond 1300: hij zou dan Van den Coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen hebben bewerktGa naar voetnoot2, de Roman van de RoosGa naar voetnoot3 en de Roman van Heinric en Margriete van Limborch. Sommigen zien in hem dan bovendien nog de auteur van de Vierde MartijnGa naar voetnoot4, wat anderen minder waarschijnlijk achtenGa naar voetnoot5.

In de sfeer van Heinric en Margriete van Limborch, van de VII vroeden, Die Borchgravinne van Vergi en dergelijke hoort ook thuis Florimont, ver-

[pagina 226]
[p. 226]

taald naar de Franse avonturenroman Florimont (1181) van Aimon de Varennes. De taal van onze vertaling is Brabants; de bewerking heeft rond 1300 plaats gevonden. Jammer genoeg zijn tot nu toe slechts 348 versregels teruggevonden (het Franse origineel telt er 13680). Florimont is in dit verhaal de grootvader van AlexanderGa naar voetnoot1.

 

Opmerkelijk is wel dat een deel van deze romans, en wel vooral de bij uitstek fantastische en avontuurlijke, bijzonder in de smaak van het publiek vielen: zij bleven lang populair, werden later voor de druk omgewerkt en trokken toen, nadat zij hun rol voor de hogere kringen hadden uitgespeeld, de aandacht van het volk (volksboeken). - Maar ook de oudere onderwerpen bleven belangstelling trekken, ook in hun oudere vorm, zoals blijkt uit de handschriften ervan juist uit de veertiende en vijftiende eeuwGa naar voetnoot2. Met de oudere onderwerpen zijn bedoeld de geschiedenissen om Koning Artur, de Graal, Lancelot, Merlijn en soortgelijke.

Lancelotromans

Bijzondere belangstelling bleef men kennelijk koesteren voor de stof met betrekking tot Lancelot. Van ca. 1300 althans dateert een Lantsloot van der Haghedochte, waarvan voornamelijk in Marburg en Münster vrij grote fragmenten zijn teruggevondenGa naar voetnoot3. Het in versvorm geschreven werk werd geschreven door een Vlaming, daarna afgeschreven door een HollanderGa naar voetnoot4.

Van belang voor onze middelneerlandistiek is tenslotte een Keuls handschrift met een prozaroman van Lancelot, waarvan het colofon o.a. vermeldt:

 
Disz buchelin zu einer stonden
 
Hain ich Inn flemische geschrieben fonden
[pagina 227]
[p. 227]
 
Von eyme kostigen meister verricht
 
Der es vsz frantzose dartzu hait gedicht

Men meent ook op grond van het taalbeeld van het werk, dat aan deze tekst inderdaad een Vlaamse tekst ten grondslag ligtGa naar voetnoot1. (Overigens is de terminus ad quem van het handschrift 1476; het zou dus kunnen zijn, dat deze Lancelotversie in de volgende periode thuishoort).

Koning Arturs boek

Hiervóór spraken wij over Van Maerlants graalromans (Historie van den Grale en Merlijns boeck). In 1326 voegde Lodewijk van Velthem daaraan de vertaling toe van een zeer uitgebreid werk, namelijk Koning Arturs boekGa naar voetnoot2. Daarin wordt allereerst beschreven ‘hoe dat Artur began regneren altemale bij Merlijns leren’, vervolgens zijn regering en zijn strijd met Saksen en Romeinen, de liefde van Genovere en Artur en hun huwelijk, en de vorming, met Walewein als ‘meester ende here’, van het gezelschap van de Tafelronde, dat zich ten doel stelde het zoeken van de graal en de speer, die in het Land van Logres, dat is Engeland, waren, en waarvan alleen ‘die beste ridder van al der werelt’ zich meester zou kunnen maken. Merlijn is ook hier de wijze raadsman en tovenaar, maar tenslotte drijft zijn liefde voor de fee Viviane hem tot de ondergang: hij wordt in zijn eigen toverij gevangenGa naar voetnoot3.

Haagse (Lancelot-)handschrift

Is Lodewijk van Velthem al reeds hierom een ‘naam’ in onze letterkunde, op zijn naam staat ook het fameuze Haagse Lancelot-handschriftGa naar voetnoot4. Dit handschrift dateert uit de eerste helft van de veertiende

[pagina 228]
[p. 228]

eeuw. Het was het eigendom van Lodewijk van Velthem. Dit wordt uitdrukkelijk vermeld in de hand van de voornaamste afschrijver: ‘hier indet boec van lancelote dat heren lodewijcs es van velthem’, dus: hier eindigt het boek van Lancelot, dat van heer Lodewijk van Velthem is. Deze Van Velthem zal wel dezelfde zijn als de jongere tijdgenoot van Van Maerlant, hij zelf ook een bekend schrijver. Was Van Velthem misschien zélf de bewerker? De aangelegenheid is nog niet opgehelderdGa naar voetnoot1.

Het Haagse handschrift omvat op zijn 240 bewaard gebleven bladenGa naar voetnoot2 (480 pagina's) een aanzienlijke hoeveelheid teksten.

De auteur geeft allereerst duidelijk een bewerking, in versregels, van de roman van Lancelot en prose, van de Queste del Saint Graal en van La mort le Roi Artu, de drie grote delen van de Lancelot-Queste-Mort-cyclus (de zg. tweede cyclus).

De eigenlijke Lancelot werd in zijn geheel vertaald (bewerkt), en staat bekend als Dboec van Lancelot. Van het eerste boek (deel) ervan zijn slechts enkele honderden versregels bewaard gebleven. Zij zijn echter bijzonder belangwekkend, omdat zij, zoals wij hiervóorGa naar voetnoot3 zagen, handelen over Lancelot, wiens liefde voor Genovere hem ertoe brengt een door een nar geleide kar te bestijgen: grootste schande voor een ridder! Maar zóver drijft hem dus de liefdeGa naar voetnoot4.

Het tweede boek van Lancelot omvat liefst 36947 versregels, (de Graalqueste 11160 verzen, Arturs dood 13054 versregels).

Wie de bijzondere literaire waarde van de Roman van Lancelot c.a. wil zien, leze hem na bijvoorbeeld Seghelijn van JherusalemGa naar voetnoot5. Men is in een andere literaire wereld: na het stuntelig geschrijf van de auteur van Seghelijn: een auteur die zijn taal- en verstechniek onvergelijkbaar beter

[pagina 229]
[p. 229]

beheerst: brede, vloeiend in elkaar overgaande zinnen, zinnen die gemakkelijk lopen, fraaie enjambementen, versregels van (in elk geval) vier heffingen, tenderend naar een jambisch evenwicht. De psychologie is modern genuanceerd, het geheel gedrenkt in de sfeer van de hoofsheid (in bredere zin).

Overigens zal het nodig zijn de gehele kernroman op deze strikt artistieke aspecten te lezen: bij eerste kennismaking maken niet alle delen dezelfde artistiek-verzorgde en genuanceerde indruk.

 

Binnen het kader van deze volgens de traditionele opvatting en door de middeleeuwse Franse handschriften geijkte verbinding van ‘de’ Lancelotroman, plaatst de auteur van het Haagse handschrift diverse andere werken.

Op de bewerking van de Lancelot volgde een fragmentarische bewerking van een deel van de Middelnederlandse vertaling van Chrétiens Perceval en het (eerste) vervolg daarop; zij handelen echter vooral over Walewein; daarna Moriaen, dit laatste waarschijnlijk bewerkt naar een Middelnederlands origineel.

Nà de daarop volgende bewerking van de Queste volgt een bewerking van de Middelnederlandse vertaling van de Vengeance Raguidel, de Roman van den Riddere metter mouwenGa naar voetnoot1, bewerkt naar een Middelnederlands origineel, de Roman van Walewein ende KeyeGa naar voetnoot2, Lanceloet en het hert met de witte voet, en de Roman van TorecGa naar voetnoot3.

Tenslotte dan de bewerking van La mort le Roi Artu.

Met andere woorden: tussen de drie hoofdverhalen (Lancelot, Queste, Mort) zijn zeven andere Arturromans ingevoegdGa naar voetnoot4.

[pagina 230]
[p. 230]

Uit de aard van de zaak is het van belang te weten waarom de bewerker juist op de plaats waar zij staan bepaalde teksten invoegde. Ten dele is dit al onderzocht.

Verder kan in de werkwijze van de compilator belangrijk inzicht verschaffen een vergelijking tussen de teksten in het Haagse handschrift en de daaraan voorafgaande teksten (voorzover aanwezig). Uit het door W.P. Gerritsen ingestelde vergelijkend onderzoek naar de verhouding tussen de grote Ragisel-fragmenten uit de dertiende eeuwGa naar voetnoot1 en de bewerking van het Haagse handschrift volgt al een aantal belangrijke conclusies.

De ‘compilatie’ is gedicht in verzen van dezelfde soort: korte, gepaard rijmende versregels. De bewerker heeft dus de originelen - ten dele Frans proza, ten dele Middelnederlandse teksten, elk gedicht met eigen structuur - verstechnisch soortgelijk gemaakt. Hij deed dit kennelijk met het doel de onderdelen tot een harmonisch geheel samen te voegenGa naar voetnoot2, wat ook blijkt uit de keus der samengevatte werken: hij hield zich alleen maar bezig met teksten die betrekking hadden op Lancelot en andere figuren uit de Artursage (of brachtze althans daarmee in verband)Ga naar voetnoot3. Hij ging bij zijn bewerking vrij rigoureus te werk: hij bracht waar nodig verbindende teksten aan tussen de romans; hij schreef zo nodig hele nieuwe hoofstukkenGa naar voetnoot4.

Hij completeerde dus, maar ging óok verkortend te werk, door te parafraseren of te couperenGa naar voetnoot5. In andere gevallen, waarin hij de inhoud

[pagina 231]
[p. 231]

vasthoudt, herdicht hij deze met heel andere woordenGa naar voetnoot1. Hij wijkt af van het oorspronkelijke verhaal met de bedoeling verhaaltechnische onvolkomenheden (onwaarschijnlijkheden o.a.) weg te werken. In tegenstelling met voorgangers meent prof. Gerritsen, dat de compilator vaak met onmiskenbare handigheid en kennis van zaken te werk is gegaanGa naar voetnoot2. Hij heeft het ‘episodisch karakter’ dat oudere romans kenmerkt, weggewerkt, niet afgehechte draden tot een logisch en compositorisch verantwoord einde vervolgd en er een cyclische Arturroman van gemaakt; hij heeft nadrukkelijker nog dan in de Oudfranse prozaromans het geval was, de principes waarop het cyclisch karakter berustte, in de praktijk uitgewerkt (weer opnemen en afmaken van verhalen)Ga naar voetnoot3.

De Paepe heeft - maar dat heeft dan alléén betrekking op het Wrake-gedeelte - als zijn mening te kennen gegeven, dat deze bewerkings-techniek (vooral voor wat betreft het element van verkortingen) verklaard kan worden uit de behoefte vooral de epische momenten over te houden. Hij meent, dat de sen de bewerker in het Wrake-gedeelte weinig interesseerde, maar dat hem bovenal de ‘materiële feitelijkheid’, als men wil de reeks ‘avonturen’ boeideGa naar voetnoot4. H. Paardekooper-van BuurenGa naar voetnoot5 deelt deze mening niet; óok niet de mening dat de toegevoegde episodes alleen maar tot taak zouden hebben losse draden af te hechten. Naar haar mening heeft de compilator de sen

[pagina 232]
[p. 232]

niet laten verdwijnen, maar er een hogere en meer algemene strekking aan gegeven.

Zij stelt, dat de auteur van de Wrake-bewerking in de Lancelotcompilatie zijn vrouwelijke voorbeelden in drie typen veranderdeGa naar voetnoot1, die door toedoen van Walewein en Gariet hun plaats krijgen in de ordo. Vooral in verband hiermee - maar ook wel om andere redenen - heeft hij al compilerend verkort, veranderd en uitgebreid, veranderde en verbeterde hij ook de structuur, soms op een verbluffend knappe manier, aldus mevrouw Paardekooper.

Men zal, op het voetspoor van het belangrijke werk dat al gedaan isGa naar voetnoot2, verder moeten gaan met het onderzoek naar de techniek, die de bewerker van het Haagse Lancelot-handschrift toepaste bij zijn poging het geheel tot een sluitende compositie te brengen.

voetnoot1
Deze poëzie wordt, globaal in de tweede en volgende drukken iets anders (hoger) gewaardeerd dan in de eerste; ik geloof nl. dat Debaene gelijk heeft met zijn opmerkingen in Ned. Volksboeken, 282 vlg.
voetnoot1
Vgl. G. Kalff, Gesch. Ned. Letterkunde I, 337 vlg. en J. van Mierlo, Gesch. Lett. Nederl. II, 45-6.

voetnoot2
Beerte metten breden voeten, uitg. H. Moltzer, in diens uitgave van Floris ende Blanchefloer, Groningen, 1879, 131-145.
voetnoot1
Madelghijs' Kintsheit, uitg. N. de Pauw, Gent, 1889; L.C. Michels, Nieuwe Malegijs-Fragmenten, TTL VI (1918) 193-204.

voetnoot2
Valentijn en Nameloos, uitgave Kalff, Epische Fragmenten, 212-20; W. de Vreese, Een nieuw fragment van V. en N., TNTL, XI, 140-162.
voetnoot3
J. te Winkel, Ontwikkelingsgang I2, 334.
voetnoot4
Over het volksboek zie L. Debaene, Ned. Volksboeken, 233-4.

voetnoot5
Die Borchgrave van Couchi, uitg. M. de Vries, TNTL, 1887, 97-250; N. de Pauw, Middelned. Gedichten en Fragmenten, 1903, 20-42; Van den Borchgrave van Couchi, Fragment uit Atrecht, uitg. A. Goslinga, Leiden, 1949. Verdere lit. in Elis. Frenzel, Stoff-, Motiv- und Symbolforschung, Stuttgart, 1968, 90.
voetnoot1
In de uitgave van de Roman du Castelain de Coucy et de la Dame de Fayel, ed. J.E. Matzke et M. Delbouille, Paris, 1936, wordt de Middelned. tekst als een vrije bewerking van de Franse beschouwd.

voetnoot2
Roman van Cassamus, uitg. E. Verwijs, Groningen, 1869.

voetnoot1
Flandrijs, uitg. J. Franck, Strassburg, 1876.

voetnoot2
Seghelijn van Jherusalem, uitg. J. Verdam, Leiden, 1878.

voetnoot3
Van den VII Vroeden van binnen Rome, uitg. K. Stallaert, Gent, 1889. Over het werk H.P.B. Plomp, De Mnl. bewerking van het gedicht Van den VII Vroeden van binnen Rome, Utrecht, 1899.
voetnoot1
Over de prozaroman van 1479, zie L. Debaene, Ned. Volksb., 198-205.
voetnoot2
Barlaäm ende Josaphat, uitg. W. de Vreese, TNTL, 1895, 163-172.

voetnoot3
Die Borchgravinne van Vergi, uitg. F.A. Stoett, Klassiek Letterk. Pantheon, Zutphen, 1892; diplomatische uitgave naar het Hulthemse hs. door A. van Loey, Leiden, 1949; door P. de Keyser, in Klass. Galerij, Antwerpen, 1943; zie verder J. van Mierlo, VMA, 1952, 737 vlg. Over de prozaroman L. Debaene, Ned. Volksboeken, Antwerpen, 1951, 36-41.
voetnoot1
Zie hierover uitgave De Keyser, 23-37.

voetnoot2
De Roman van Heinric en Margriete van Limborch, uitg. L.Ph.C. v.d. Bergh, Leiden, 1846-7. Gemoderniseerde, beknopte navertelling door Albert Verwey, Santpoort, 1937. Nieuwe uitgave van het Brusselse handschrift door Rob. Meesters, Amsterdam-Antwerpen, 1951. Vgl. verder W. Hellinga, NiTlg, 1953, 42-7 en L. Debaene, Ned. Volksboeken, 1951, 101-110, met name over de prozaroman (oudste overgeleverde druk van 1516).
voetnoot1
W.E. Hegman, Nog eens datering en attributen van de ‘Roman van Limborch’, NiTlg 51 (1958), 159-167.
voetnoot2
Hierover zie p. 234.
voetnoot3
Zie p. 234 vlg.
voetnoot4
Vgl. W.E. Hegman, De zg. ‘Vierde Martijn’ voor het forum der geschiedenis, SpdL 2, 34-48 en zijn uitgave van de tekst onder de titel Hein van Aken, Vierde Martijn, Zwolle, 1958.
voetnoot5
Zie hiervóór p. 216 vlg.
voetnoot1
Uitgave van de bewaarde versregels met inleiding door R. Lievens, Een Middelnederlandse roman van Florimont, SpdL 2, 1-33.
voetnoot2
J. van Mierlo, Bekn. Gesch.6, 129.

voetnoot3
F. Meuser, Lantsloot van der Haghedochte; Bruchstücke eines neuen mittelniederländischen Arturromans (proefschrift Marburg, 1939; getypt); nader hierover M. Draak, Med. Kon. Ned. Akad. van Wetensch., nieuwe reeks XVII, afd. Lett. Amsterdam, 1954, 218-223.
voetnoot4
Schriftelijke mededeling van prof. Heeroma (d.d. 19 nov. 1968), die een uitgave van deze Lantsloot voorbereidt.
voetnoot1
Vgl. M. Draak, t.a.p. 19-26.

voetnoot2
Het omvat de verzen 10399-36218 in J. van Vlotens Jacob van Maerlants Merlijn, Leiden, 1880-82. Verdere lit. opgave J. te Winkel, Ontwikkelingsgang I, 279.
voetnoot3
Men herinnert zich, dat de bewerkingen van Van Maerlant met de zojuist genoemde van Van Velthem bewerkingen zijn van wat in diverse Franse manuscripten als min of meer samenhangende éérste groep gekenschetst is geworden (Estoire del Saint Graal, Estoire de Merlin, Livre d'Artus).

voetnoot4
Uitg. W.J.A. Jonckbloet, Roman van Lancelot, (XIIIe eeuw) naar het eenig-bekende handschrift der Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage, 1846-9, twee delen. - Over deze roman en het handschrift M. Draak, De Mnl. vertalingen alsook haar uitgave van Lancelot en het hert met de witte voet3, Zwolle, 1964.
voetnoot1
M. Draak, Lancelot en het hert, p. 7; W.P. Gerritsen, Wrake, 165-6.
voetnoot2
Deze 240 bewaard gebleven bladen maken waarschijnlijk ongeveer de helft uit van wat het handschrift in zijn volledige vorm bevatte.
voetnoot3
Zie p. 147 noot.
voetnoot4
De Ridder met de kar werd uitgegeven door C.P. Serrure, Vad. Museum IV, (1861), 309-23. Men stelt vaak, dat dit verhaal een bewerking zou zijn van Chrétiens Roman de la Charrette; het is echter géén bewerking van Chrétiens Roman de la Charrette, maar van de in de Franse proza-Lancelot opgenomen tekst (die overigens wel geïnspireerd was op de verzen van Chrétien).
voetnoot5
M. Draak liet op een fragment van Seghelijn fragmenten uit de Roman van Lancelot en de Graalqueste volgen; zie Palet van de mnl. epiek, 1963, 128 en 145 vlg.
voetnoot1
Uitg. door B.M. v.d. Stempel, Leiden, 1913.
voetnoot2
Uitg. Jonckbloet in de Lancelot-editie, 's-Gravenhage, 1846-9, derde boek, de verzen 18603-22270.
voetnoot3
Torec, uitg. J. te Winkel, Leiden, 1875; verkorte uitgaaf door A. Th. W. Bellemans, Antwerpen (Kl. Galerij), 1948.
voetnoot4
Schematisch en globaal voorgesteld is de compositie dus als volgt:
I. 1. bewerking van Roman de Lancelot en prose,
2. bewerking van de Middelnederlandse vertaling van Chrétiens Perceval,
3. Moriaen, waarschijnlijk naar Middelnederlands origineel,
II. 4. bewerking van Queste del Saint Graal,
5. bewerking van de Wrake van Ragisel, de Middelnederlandse vertaling van de Vengeance Raguidel,
6. Riddere metter mouwen, naar een Middelnederlands origineel,
7. Walewein ende Keye,
8. Lanceloet en het hert met de witte voet,
9. Roman van Torec,
III. 10. La mort le Roi Artu (gedeelte vervangen door een fragment uit de Spieghel Historiael).

 

voetnoot1
Zie p. 231.
voetnoot2
Ragisel I, 232.
voetnoot3
Ragisel, I, 163-5, 208.
voetnoot4
Bijv. waarschijnlijk de hoofdstukken 24, 26, 28 en 29 uit de Wrake-compilatie (Ragisel I, 251 vlg.). Hoewel in bepaalde gevallen de invlechting in het grote verhaal niet helemaal gelukt is, stelt Gerritsen, dat heel de bewerkingsmethode de auteur doet kennen als een uitstekend verteller, met gevoel voor humor, terwijl hij op gelukkige wijze realistische elementen weet te vervlechten met het element van het wonderbaarlijke (bijv. in Ragisel, hoofdstuk 24).
voetnoot5
In Ragisel valt op, dat hij met name de ‘hoofse’ amoureuze beschrijvingen inkort (zie de algemene beschouwingen over de veertiende eeuw); daar staat tegenover zijn invoeging van hoofdstuk 24 met in zijn humor een onmiskenbaar duidelijk antifeministisch karakter, een zekere grofheid, een zeker plezier in de verdorvenheid van het mensdom (vgl. Ragisel I, 218).
voetnoot1
Wat Gerritsen, Ragisel I, 191, aanleiding geeft te veronderstellen, dat de compilatie óók als een bewuste modernisering (naar woordgebruik en poëtische techniek) is bedoeld. - N. de Paepe, LB 54 (1965), deelt niet het onverdeeld gunstige oordeel van Gerritsen.
voetnoot2
Ragisel I, 190-1.
voetnoot3
Vgl. Ragisel I, 236, 237, 242.
voetnoot4
De Paepe, t.a.p., 104, stelt dat dezelfde Arturstof aldus in drie verschillende werken werd geïncarneerd: a. de Vengeance, b. de dertiende-eeuwse Wrake van Ragisel, c. de veertiende-eeuwse compilatie ervan in het Haagse handschrift, als volgt summier gekenschetst:
a. een roman die de idee wil belichten, dat de liefde alleen dan een waarde is in het menselijk leven, als ze werkelijk wederkerig is en gesteund op wederzijdse trouw;
b. een roman die hierbij aansluit maar meer wenst te boeien door beschrijvingen van mooie vrouwen en bovenaards schoon dan door analyse van ideeën;
c. een verhaal dat uit deze roman de epische momenten overhoudt om ze te verankeren in een reusachtige verzameling van bekende (en minder bekende?) Arturstof, die in de codex tot een (misschien op sommige plaatsen artificieel aandoende) organische eenheid wordt versmolten.
voetnoot5
Die Wrake van Ragisel, NiTlg 62 (1969), 16-32.
voetnoot1
Zij ziet een analogie met een passage uit Capellanus' De amore libri tres; zie NiTlg 62 (1969), 20
voetnoot2
Belangrijke opmerkingen bij M. Draak, De mnl. vertalingen, 36-44; verder W.P. Gerritsen, Ragisel I, 160 vlg. en passim. Voor de wijze waarop in het Haags hs. Lancelot en het hert bewerkt werd, zie M. Draak in haar uitgave3, Zwolle, 1964, 24: Van Velthem is met de oudere tekst ‘actief’, dat wil zeggen niet-behoudend, omgesprongen’.
Oudere opmerkingen over de werkwijze van de compilator(en) bij J. van Mierlo, Bij een Moriaen-fragment, VMA, 1955, 561-75; het blijkt, althans bij zijn inlassing van de Moriaen is dit zo, dat de samensteller geen wijzigingen van betekenis aanbracht, behoudens dat hij het oudere, korte vers aanlengde en iets uitbreidde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde (4 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Hein van Aken

  • over Anoniem Limborch, Roman van Heinric en Margriete van

  • over Anoniem Lancelot-compilatie, Haagse

  • over Anoniem Lanceloet

  • over Anoniem Beerte metten breden voeten

  • over Anoniem Malegijs

  • over Anoniem Valentijn en Nameloos

  • over Anoniem Borchgrave van Couchi, Van den

  • over Anoniem Cassamus, Roman van

  • over Anoniem Flandrijs

  • over Anoniem Seghelijn van Jherusalem

  • over Anoniem Seven wijse mannen van Romen, Die

  • over Anoniem Borchgravinne van Vergi, De