Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreide kinderverhalen (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreide kinderverhalen
Afbeelding van Verspreide kinderverhalenToon afbeelding van titelpagina van Verspreide kinderverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreide kinderverhalen

(1855)–C.E. van Koetsveld–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

De vlieger.

Johan groeide goed op en leerde goed, en hij kon ook regt aardig en vrolijk zijn; maar hij had één groot gebrek: hij moest altijd en overal de eerste wezen. En dat dit een gebrek is, spreekt wel van zelf: want daar is toch altijd maar één in alle zaken, die de eerste zijn kan; wie het niet kan wezen en toch zijn wil, zoekt dus het onmogelijke. En als johan dit nu alleen nog in het leeren gezocht had, om de knapste van allen te worden; maar het was ook in het spelen, of wat ook. Nooit kou hij velen, dat een ander boven hem geprezen werd, of iets beter en mooijer had dan hij. Toen dus zijne makkers, - het was juist in den vliegertijd,- ieder op zijne wijze een' fraaijen vlieger maakten, met een' langen staart en menige streng sterk garen; en zich al in voorraad verheugden tegen den dag, als zij, op de weide buiten de stad, al die luchtreizigers in de hoogte zouden zien slingeren, zat johan uren achter een alleen op zijne kamer, en peinsde en werkte en gaf al zijn zakgeld uit, alleen om maar den grootsten en schoonsten vlieger van allen te hebben.

[pagina 67]
[p. 67]

Eindelijk was hij hiermede gereed, zoo als hij dacht. Hij had het groote papier met mond, neus en oogen beplakt, zoodat het, met den langen en slingerenden staart, wel een draak in de lucht verbeelden kon; en nu zeulde hij hem alleen naar het veld, terwijl Nero, een groote maar nog jonge jagthond van zijn' vader, die zeer aan hem gehecht was, met vrolijke sprongen vooruit liep.

Daar stonden de jongens allen bij elkander. Van den een stond de vlieger al met den top in de wolken; van den ander werd die nog met kracht opgeloopen; een derde maakte hem gereed; maar johan riep met minachting: ‘Nu zult gij wat anders zien! Mijn draak zal hooger vliegen dan al uwe papiertjes, die ik op zijn best zien kan, nu zij aan de lucht staan; en als hij daar tegen die donkere wolken aankomt, dan zult gij eens een vreeselijk gezigt zien. Willen wij wedden, dat de mijne het hoogste komt?’

‘Wedden? Wij kunnen ons geld beter gebruiken!’ riepen de andere jongens: ‘Die hem het hoogste brengt, heeft het meeste pleizier; en dat is genoeg.’

Nu, johan zou dan zijn' vlieger in de lucht brengen; maar of het kwam, dat hij niemand wilde verzoeken, hem op te geven, hij tobde er ten minste lang mede, tot dat zich eindelijk een van de andere jongens nog over hem ontfermde. Daar steeg de draak met zijne vurige oogen en wijden mond vrij wel naar omhoog; maar toen de wind er onder schoot, dook hij over den kop heen, omdat de staart niet zwaar genoeg was. En zoo werkte en liep johan al telkens driftiger en harder, en kon toch met alle moeite

[pagina 68]
[p. 68]

naauwelijks zijn' reuzenvlieger in de lucht houden, terwijl die van de andere kinderen er hoog boven uitvlogen.

Dat ergerde hem verschrikkelijk. Hij deed nu zijn best, om het vermaak van zijne makkers te storen. Dan sprong hij er een voor de voeten; dan weder zocht hij het touw af te snijden, en meer zulke streken. Maar het gelukte hem niet, en een van de grootsten antwoordde: ‘Geef u toch zoo veel moeite niet, johan! Gij hebt immers genoeg met uw' vlieger te doen. Zie! straks komt hij nog naast ons liggen.’

Maar niets hindert een driftig en nijdig mensch meer, dan dat hij een rustig en bedaard antwoord krijgt, en men hem maar laat voor het geen hij is. Toen dus johan nog eens zijn' vlieger met kracht, maar te vergeefs, had opgeloopen, en de anderen toch niet konden laten van eens om al zijn tobben en zijn schelden te lagchen, werd hij zoo woedend, dat hij Nero tegen hen aanhitste, terwijl hij uit de verte riep: ‘Ik zal u dat uitlagchen eens afleeren, gij kwâjongens!’

Maar Nero was dezen keer niet strijdlustig. Hoewel hij anders op het minste kommando de voorbijgangers zou zijn aangevallen, en daarom eigenlijk niet mede mogt, zoo had hij er nu meer pleizier in, om rondom en bijna over zijn' jongen meester heen te springen; in plaats van de andere knapen aan te vallen, die daardoor nog meer in den lach schoten.

‘Pak dan aan! Nero, pak aan!’ schreeuwde johan, en deed wat hij kon, met handen en voeten, om den hond

[pagina 69]
[p. 69]

aan te hitsen. Ondertusschen zag hij van boosheid niet eens naar zijn' vlieger. Zoo dra deze niet meer, door kracht van loopen, al duikend en slingerend in de hoogte getrokken werd, begon hij meer en meer te dalen. Nero, die toch eindelijk driftig gemaakt werd, en juist in de rigting, waar heen johan hem wees, den papieren draak, als of deze hem uittartte, naar beneden zag slingeren; - Nero vloog in eens, als een pijl uit den boog, daarop los, pakte hem aan en beet hem zoo jammerlijk, dat er bijna geen stuk van heel bleef. - ‘Laat los! Nero, laat los!’ schreeuwde nu johan nog harder: ‘Laat dan toch los, Nero!’ - Maar ja wel! de hond was dat kommando niet gewoon, en meende, dat hij zijne buit nu ook behoorlijk t' huis moest brengen; en de arme draak keek, met zijne twee groote bloedige oogen, zoo akelig over den neus van den hond heen, die hem in den bek had, en sperde den wijden mond zoo jammerlijk open, als of hij om hulp wilde roepen, terwijl de staart er met groote stukken en brokken afviel. Nu vloog johan op den hond aan; en deze, toen hij gejaagd werd, nog harder voort. Het was daarbij waarlijk niet te verwonderen, dat al de jongens voor het oogenblik niet naar hunne eigene vliegers keken, maar luidkeels lachten. Zelfs de menschen, die op straat hem zoo den hond achterna zagen draven, - want hij keek naar niemand, dan naar zijn' armen vlieger, - konden niet laten, te lagchen. Wat zal hij, met de stukken en brokken, treurig op zijne eenzame kamer gezeten hebben! Ik heb ten minste niet gemerkt, dat johan den geheelen zomer

[pagina 70]
[p. 70]

weder een' vlieger heeft opgelaten; en als de papieren draak nog zijne groote oogen en zijn' wijden muil heeft overgehouden, hoop ik, dat hij hem aan den wand zal hebben opgehangen, om nu en dan zijn' maker nog eens ernstig aan te kijken en hem luide toe te roepen: ‘De nijd verteert zich zelve, en hoogmoed komt voor den val.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken